Voor wie daar wel eens geweest is zijn er bekende items – de prachtige synagoge van Willemstad, bijvoorbeeld – en bekende namen: Curiël en Maduro, bankiers op de Antillen, Fernandes, bakker en frisdrankfabrikant in Suriname. Onderdeel van het exposé is ook de voorgeschiedenis, de emigratie van met name sefardische joden naar de wic-kolonie in Brazilië (1630-1654) en hun zoektocht, na het verlies daarvan, naar een veilige vestiging elders in Amerika.

Dit alles gaat met documenten, enkele schilderijen, voorwerpen uit het joodse leven en de joodse liturgie, beeldschermen met interviews met verre nazaten, woordvoerders van kleurrijke maar inmiddels zeer kleine gemeenschapjes. Er ligt ook een slavenketting, want die joodse geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met de slavernij. Een heikel onderwerp, dat hier niet verbloemd wordt en dat is te prijzen, want het verhaal van de connectie tussen de joodse emigratie naar Amerika en de slavenhandel is bepaald stekelig.

Over het precieze aandeel van joodse ondernemers in de transatlantische slavenhandel wordt uitgebreid ruziegemaakt. Suriname kende in de achttiende eeuw ongeveer veertig plantages met joodse eigenaars, met zo’n vijfduizend slaven. Curaçao werd in de zeventiende eeuw een ‘overslaghaven’ voor de slavenhandel voor de Spaanse gebieden, en Nederlandse slavenhandelaars zouden daar tussen 1630 en 1770 ongeveer vijftienduizend slaven hebben aangeleverd; ongeveer een zesde daarvan voor rekening van joodse ondernemers.

Of dat veel of weinig is weet ik niet; wel dat het navrant is hoe de geschiedenis van dat verdreven volk, op de vlucht voor de Inquisitie, met de slavenhandel verweven raakte in ‘een geschiedenis vol misverstanden’ zoals Ellen Ombre het eerder noemde. Het frappante is dat juist de context van de Republiek de connectie bevorderde. Vanouds hadden de joodse handelshuizen in Spanje uitstekende contacten in het Middellandse Zeegebied, de Indische Oceaan en de Atlantische Oceaan. Eenmaal in de emigratie bleven zij die gebruiken – ook voor de lucratieve handel in mensen.

In Amsterdam woonde bijvoorbeeld van 1686 tot aan zijn dood in 1705 Isaac Nuñez (Manuel) baron de Belmonte op de Herengracht – een afbeelding van zijn ‘Hof’ door Romeyn de Hooghe is in de tentoonstelling te zien. Nuñez was een fascinerende figuur. Zijn huis was een soort informele Spaanse ambassade, waar het een komen en gaan van hoogwaardigheidsbekleders was. Hij vestigde er in 1676 de dichtersacademie Los Sitibundos, en in 1685 de Academia de los Floridos, om de Spaanse en Portugese literatuur in de Nederlanden levend te houden.

Maar deze verfijnde Nuñez trad ook op als tussenpersoon bij de levering van zestien- à achttienhonderd slaven door de wic aan Spaans West-Indië. Hij was medeverantwoordelijk voor het terugroepen in 1693 van de gouverneur van Suriname, Johan van Scharphuizen, die de joodse planters in Suriname verboden had om hun slaven op zondag te laten werken. Aangezien de joodse planters de zaterdag al als vrije dag hielden werden ze door die maatregel benadeeld.

De tentoonstelling benadrukt vooral het karakter van Curaçao en Suriname als smeltkroes, waarin allerlei ‘identiteiten’ dooreen liepen en het onderscheid tussen slaven en slavenhouders gaandeweg kleiner werd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de twisten in Suriname over de status van zwarte afstammelingen van joodse slavenhouders, die zich ook joods noemden, maar door de sjoel niet werden geaccepteerd – totdat de gemeenschappen zo klein werden dat zij wel deel móesten nemen. Waardoor mij ook duidelijk werd hoe voetballers als Emanuelson en Davids aan hun interessante namen zullen zijn gekomen.


Joden in de Cariben: Vier eeuwen geschiedenis in Suriname en Curaçao, Joods Historisch Museum in Amsterdam, t/m 14 juni


Beeld: De familie Fernandes (collectie familie Fernandes-Vroom / Joods Historisch Museum).