Had de vergaderzaal er anders uitgezien als u de opdracht voor de Tweede Kamer nu pas had gekregen?
Pi de Bruijn: «Ik denk het niet. De twintig jaar dat ik eraan werkte heeft de actieve politiek zich er nauwelijks mee bemoeid. Dat was wel zo rustig. In de eerste tien jaar, met Dolman als kamervoorzitter, werd de commissie wel gedomineerd door de PvdA. PvdAer Vondeling heeft nog net het programma gemaakt, hij heeft de vorm van de zaal met de hand getekend. Het belangrijkste is dat die twee blokken zijn verdwenen tussen links en rechts. Er bestond veel kritiek op die indeling. De VVD zat bijvoorbeeld verdeeld over beide blokken, terwijl er zelfs VVDers waren die vonden dat ze in het geheel aan de linkerkant hoorden, omdat echte liberalen vrijzinnigen zijn, verenigd in een emancipatoire partij. De nieuwe zaal sluit goed aan bij het ontbreken in Nederland van tweepartijdenken, we hebben immers een veelpartijenstelsel. Nederland is een kruimelland. Kleine partijen, coalities die geruisloos in elkaar overgaan. Nou komen er weer een hoop partijen. Heerlijk, echt Nederlands.»
De kamerleden zitten nu met zn allen tegenover de regering. Anticipeerde uw ontwerp op de gewenste terugkeer van het dualisme in de politiek?
«De indeling van de zaal is inderdaad dualistisch. Het is het blok van de Kamer dat tegen de regering roept: Geef antwoord! Dat is het klassieke, Franse model van de demi circle. Alleen in Engeland had je dat typische tweepartijen-blok-systeem, maar dat is, voor zover ik weet, bijna nergens overgenomen. Spanje, Zweden, Amerika overal zie je die ene, halfronde tafel.»
Meer dan dertig jaar woonde Pi de Bruijn in de Bijlmer. Onlangs kocht hij een huis uit de jaren vijftig in een van de straatjes achter de Apollolaan, op de Amsterdamse Zuidas, het grote stedenbouwkundige project waar men hem verantwoordelijk voor houdt.
Pi de Bruijn vindt het werken aan de Zuidas buitengewoon eervol. Hij is van architect stedenbouwkundige geworden en maakte dezelfde ontwikkeling door als Berlage, de ontwerper van Amsterdam-Zuid. Toch staat De Bruijn erop te zeggen dat hij zichzelf niet met de grote bouwmeester wil vergelijken. Hij beklemtoont dat hij niet met zijn architectenbureau aan de Zuidas werkt, maar in een werkverband met de dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam. Gepokt en gemazeld in het overlegcircuit als hij is, wordt hij niet voor niets wel «de polderarchitect» genoemd.
De Bruyn is niet alleen de man van de Zuidas, maar ook de man van de nieuwbouw van de Tweede Kamer, de Kalvertoren, de Arena- boulevard, de Rotterdamse «koopgoot» en diverse wijken, waaronder het Enschedese Roombeek. Ook was hij betrokken bij en groot voorstander van een historische mislukking: de Bijlmermeer in Amsterdam.
Pi de Bruijn: «De doctrine achter de Bijlmer was: scheiden van functies. Winkelen doe je hier; het park ligt daar, wonen gebeurt weer ergens anders, et cetera. Ook verkeerssoorten werden gescheiden: wandelen, fietsen, autorijden geschiedde gescheiden. Dat heette: analytische stedenbouw. Zelfs de busbanen waren weer gescheiden, net als de metro en de wandelpaden. Dat leidt tot minder verkeersongelukken. Dat kun je meten, in de Bijlmer heb je de afgelopen dertig jaar praktisch geen verkeersdoden gehad. Fascinerend, maar tegelijk is de sociale veiligheid de laagste van Amsterdam. Al dat anonieme groen lokt criminaliteit uit. Verschuilbosjes, viaducten, je kunt de kruisjes er op de kaart bij zetten. En al die berovingen waren er ook zonder Surinamers geweest. Ik heb er lang over gedaan om te accepteren dat het zo is, dat die onveiligheid in het stedenbouwkundige concept ligt besloten. Toen men kwam met de afbraakplannen van wegen en straten en huizenblokken heb ik me met tranen in de ogen gewonnen gegeven. Ik wilde het niet afbreken. Dit was een kunstwerk, dat moet je bewaren. Maar als een flat jarenlang voor de helft leegstaat, dan is er wat mis. Daar kun je niet omheen.»
Dan kiest u voor de verkeersdoden?
«Dat is flauw. Het waren andere redenen waardoor ik inzag dat het niet kon werken. Ik herinner me nog precies dat moment. Het was in mei 1977. Ik werkte bij de gemeente Amsterdam en probeerde de Bijlmer met alle macht te redden, in notities en vergaderingen, alhoewel het er al slecht uitzag. Ik geloofde toen nog dat het goed zou komen als we nu maar ons best deden om die vragen met betrekking tot beheer op te lossen. Ik stopte daar jarenlang veel energie in, maar op een dag werd een bijzonder vlammende nota van mij door een beleidscommissie van volkshuisvesting zo slap, lauw en afstandelijk afgehandeld dat ik na afloop van die vergadering het gevoel had dat mijn stuk helemaal niet was besproken. Toen wist ik: hier moet ik niet mee doorgaan. Niet goed voor de gezondheid. Mijn werk klopte niet meer met de politieke realiteit van dat moment, waarin men volledig onmachtig was om iets aan de ondergang van de Bijlmer te doen. Toen ben ik in het architectenvak gegaan.»
Ooit zei u zelf dat het in de Bijlmer niet goed ging omdat het concept niet drastisch genoeg werd doorgevoerd.
Pi de Bruijn: «Ha! Ja, dat heb ik misschien wel eens gezegd. Lang geleden! Ik woon nu al 33 jaar in de Bijlmer en ik was in zekere zin ook een believer. Nu weet ik inmiddels ook wel dat die Bijlmer eigenlijk een onmogelijk ding is. Maar dat duurde wel even. Eigenlijk is het bíjna communistisch. Het gaat veel verder dan de sociaal-democratie. De Bijlmer gaat uit van een egalitaire mensheid. Iedereen evenveel zon, lucht en licht. Er zit nog steeds een groep sympathieke believers die nog altijd die antibourgeois-boodschap van de Bijlmer huldigen. Ze zitten in Grubbehoeve. Ja inderdaad, tussen de Ghanezen. Ze hebben ook dat egalitaire: maak geen onderscheid tussen de verschillende units. Breng iedereen in dezelfde conditie en dan voel je niet meer die drukkende last van de hiërarchie.
Ook de ontwerpers van de Bijlmer waren echt zeer begeesterd en bezield. Zij hebben aan het paradijs op aarde gewerkt, het was hun droomstad, en zo werd het ook gelanceerd. Toen de utopie irreëel bleek, klapte een heel wereldbeeld in elkaar. Vreselijk. Ik ken die mensen, we bouwden samen aan een betere samenleving. Maar de schaal van de utopie was te groot. Uiteindelijk ben ik voor mezelf tot de conclusie gekomen dat een utopie per definitie iets is van een individu of van een kleine groep die iets moois voor ogen heeft. Je kunt mensen er niet in dwingen.»
Is met dat inzicht niet de broodnodige visie uit de architectuur verdwenen? Architecten kunnen de samenleving toch ook sturen? Nu lijkt men alleen maar te kijken naar de concrete behoeften vanuit de maatschappij.
«Dat is niet helemaal waar. Er wordt niet alleen maar naar de vraagkant gekeken. Maar jullie hebben gelijk, er is iets fundamenteel anders. De Bijlmer was echt het einde van een tijdperk. De Stopera, de metro en de Bijlmer in Amsterdam, dat waren nog plannen van het grote regie-denken vanuit de overheid. Staatsarchitectuur, noemt Carel Weeber dat. Ongeveer in 1973-74 werd daar radicaal mee gebroken. Mensen pikten het gewoon niet meer: de rellen op de Nieuwmarkt rond de metrobouw, de overschrijding van het Stopera-budget, de mislukking van de Bijlmer het was voorbij. De macht en arrogantie van de regisseurs van de samenleving waren geslecht, van de wethouders van Amsterdam die à la Wibaut de samenleving bestuurden. Het verwijt snijdt hout dat ze het contact zijn kwijtgeraakt. De Bijlmer was de apotheose van de arrogantie van de Partij van de Arbeid in die periode.
Aan de andere kant stonden die mannen er wel voor, al hadden ze misschien niet de beste keuzes gemaakt. Er bestond een wat simpeler beeld van de samenleving. Achteraf misschien naïef. Nu is het misschien een realistischer, maar ook meer benepen beeld. Is het betaalbaar? Bestaat er een draagvlak voor? Wie financiert? Dat soort vragen. Daardoor ontstaan er misschien minder grandioze ideeën.
De omkering na de mislukking van de Bijlmer leidde tot de kruimelige stedenbouw en architectuur van de jaren zeventig, waar je nu eigenlijk geen brood meer van lust: nondescripte, vervelende omgevingen als in Nieuwegein en Maarsenbroek. Woningbouw zonder ziel. De consument kreeg als het ware het potlood in de handen en er werd gezegd: teken zelf maar wat je ongeveer mooi vindt. Dat heb ik voor mijn ogen zien gebeuren. De architecten werden van hun voetstuk gestoten. Er werd tegen ze gezegd: je moet met een mevrouw over de keukentegels gaan praten. En toen kreeg je besmuikte processen waarbij dan inderdaad dames hun eigen keuken inrichtten. Dat is geen verheffing van het volk, dat zijn lapmiddelen.
In de jaren tachtig is men vanuit dat dal teruggeklauterd met weer parmantiger architectuurideeën. Voorzichtig mocht dat weer, en in de jaren negentig vond een soort emancipatie van de architect plaats. Er mag weer veel. We durven mensen ook weer tegemoet te treden. Voor de Zuidas sta ik veel in zaaltjes, want het ontwikkelingsproces is één grote inspraakmachine. Dertig jaar geleden zat ik dan nog met knikkende knieën op het podium, maar dat heb ik niet meer. Ik weet inmiddels dat mensen vaak helemaal niet onredelijk zijn. Ze willen alleen worden overtuigd, ze willen het gevoel krijgen dat er serieus wordt nagedacht over wat ze voelen. Dan zullen ze zelfs beslissingen accepteren die niet hun belangen dienen.»
Heeft u niet juist in die zaaltjes de ongearticuleerde volkswoede zien groeien?
Pi de Bruijn: «Nee, helemaal niet. Ik doe nu vijf jaar de Zuidas en in die tijd was er continu debat, mensen schrijven ook van die pamfletjes en buurtkrantjes, met van die teksten als: Bij de Zuidas gaan ze weer helemaal over ons heen! De discussie laait altijd op, maar ik heb niet de volkswoede zien toenemen. Bij de Zuidas houden wij onwaarschijnlijk veel rekening met die dingen. Als er grotere groepen mopperen over groen dat hen is beloofd en waar wij van af moeten blijven, dan gaan we enorme lengtes om zon belofte waar te maken.»
Niet wat te ver?
«Nee, dat vind ik niet. Als je werkelijk op grootschalig verzet stuit, dan is dat een reële factor in het bouwproces. Die mensen wonen daar. De uitkomst van de inspraak zie ik als winst, niet als slap compromis.»
U reageert op behoeften vanuit de samenleving en u voorspelt hoe die behoeften zich over vijftien à twintig jaar zullen ontwikkelen. Maar verandert de samenleving daar niet te snel voor? Als je de openbare ruimte vormgeeft, moet je dan juist niet de samenleving willen sturen?
«Daar zijn we kopschuw van geworden. Onze reactie bij de Zuidas is: flexibiliteit. We weten inderdaad niet hoe de wereld over vijftien à twintig jaar is. Wat wij slechts kunnen doen is anticiperen op mogelijke ontwikkelingen. Het kan die kant op, maar het kan ook de hele andere kant op. Wij proberen dat open te houden.»
Begrijpt u het als we zeggen dat daar misschien ergens iets mist?
«Ja, ik begrijp dat. Maar sturen impliceert dat je denkt te weten wat goed is, en daarvoor hebben we te vaak de kous op de kop gehad. Dus we zijn een beetje voorzichtig, een beetje laf misschien ja.»
De enigen die nog sturen zijn de projectontwikkelaars?
«Niet waar. Er is zeker visie, ook vanuit het stadsbestuur. Wethouder Duco Stadig steekt met die Zuidas enorm zijn nek uit met een visionaire invulling voor de lange termijn. Ik neem daar mijn petje voor af. Als Amsterdam alleen maar veel geld zou willen verdienen, dan zou het aan die Zuidas echt niet uitpakken met al die dure dingen, dan waren ze veel sneller klaar met een eenvoudiger benadering. Eigenlijk zie ik in de Amsterdamse politiek een heel mooie continue lijn en of je dat nou polderen noemt? Stadig laat zich niet gekmaken door landelijke ontwikkelingen, maar voert een echt sociaal-democratisch beleid. Het is een PvdAer die uit het harde hout is gesneden en die op een heel degelijke manier aan stadsontwikkeling doet. Helemaal in de geest van Wibaut en Berlage. De grond is van de gemeente en wordt ook niet verkocht. In Rotterdam is er veel te veel uitverkocht, hier houdt men zich in. Er wordt niet het maximale aan geld verdiend, maar de regie blijft wel in handen van de overheid. De openbare ruimte is bij de Zuidas een van de heiligste onderwerpen, waarschijnlijk heiliger dan de gebouwen zelf. Zo hebben we strenge passages over reclame opgenomen, opdat daar geen munt uit wordt geslagen, met alle gevolgen van dien. Ja, ik ben het over het algemeen wel eens met antiglobalisten die zeggen dat de commercie verregaand infiltreert in de openbare ruimte. Ik vind ook dat pleinen en stoepjes niet van bedrijven behoren te zijn. De commercialisering van de openbare ruimte is een reëel probleem, maar niet aan de Zuidas. Amsterdam is wat dat betreft ouderwets krachtig. En we hebben wel degelijk ambitie, alhoewel die minder hoogdravend en hooggestemd is dan destijds met de Bijlmer.»
Maar wat is die ambitie?
«De ambitie is een stedelijk milieu te maken dat Amsterdams is, waar zowel sociale woningbouw als koopwoningen zijn, waar zowel bedrijven als studenten zich goed voelen. Het zal geen getto voor de rijken worden. Geheel anders dan in de Bijlmer zullen we verder de sociale normaliteit van een stad behouden of zelfs terugbrengen waar nodig. Functies worden gemengd. Wonen, werken, kopen en recreëren moeten we weer door elkaar heen filteren.»
Zal het een levendige buurt worden, daar aan die kale Zuidas?
«Als ik er niet aan zou werken, zou ik die scepsis ook hebben. Ik geef toe: je moet je er verdomd goed in verdiepen, wil je erin kunnen geloven. En dan nog kan ik me voorstellen dat mijn plannen en ideeën ongeloofwaardig klinken. Het duurt ook nog wel zes à acht jaar voordat je ziet wat we in gedachten hebben. En het hele uitvoeringstraject duurt zon twintig jaar. Dat maak ik misschien niet eens meer mee.»
Is de komst van het Stedelijk cruciaal?
«Nee, absoluut niet. Maar het zou voor heel Amsterdam en het gebied goed zijn als er een nieuw museum verrijst. Wellicht kan dat een dependance van het Stedelijk zijn, of iets heel anders. Maar dat komt wel goed. Particulieren beginnen nu al nieuwe culturele initiatieven op de Zuidas.»
Hoe zeker weet u dat de Zuidas niet ook een grand fiasco wordt?
«Dat weet ik heel zeker.»