Het echte elan zit momenteel in de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. De ideeën rijkdom is nergens zo groot. Om de haverklap wordt in de VVD een mythe aan gort gepraat. Daar is het de liberalen ook om te doen. Partijleider Jozias van Aartsen zei het eind november zo: «De ooit zo machtige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ging ten onder aan haar institutionele zwakte. Nieuw elan dus. Nederland heeft dynamiek nodig, geen matheid.»
De Tweede-Kamerleden Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali beten eerder vorig jaar het spits af met hun pleidooi voor een «liberale jihad» en ander hakwerk waarbij wel wat rechtstatelijke spaanders mochten vallen. Collega Arno Visser keerde zich namens de partij van het vrije kapitaalverkeer tegen het vrije verkeer van personen uit Oost-Europa. Vice-premier Gerrit Zalm slechtte het taboe rond de grondwettelijke vrijheid van onderwijs, althans als het ging om islamitische scholen. Allemaal verdomd dynamisch en niet mistig, zoals Van Aartsen wil.
Sinds vorige week heeft de partijleiding er een nieuwe vorm van elan bij: de partij zelf staat nu ter discussie. Staatssecretaris Mark Rutte van Sociale Zaken stelde als eerste een marketingprobleem aan de orde. «De VVD is een sleets merk geworden. We zijn nog te veel de partij van Wassenaar, rijke mensen, asociaal beleid», zei hij vorige week in politiek café Libertijn in Amsterdam. Collega Melanie Schultz van Verkeer en Waterstaat ging een stap verder. «In laatste instan tie kun je nog verder gaan en een compleet nieuwe partij oprichten. Een grote sociaal-liberale partij, waarin de VVD opgaat met delen van de PvdA en D66», zei ze in Het Parool.
De interventies van Rutte en Schultz zijn na een jaar gooi- en smijtwerk in de VVD een verademing. Ze zijn zelfs belangrijk. Hun ideeën vallen namelijk in vruchtbare bodem. Ook PvdA-leider Wouter Bos maakte vorig jaar van zijn hart geen moordkuil. Tegen Vrij Nederland liet hij zich ontvallen dat hij er met een paar mensen over had nagedacht de PvdA «op te heffen». «Gewoon door te zeggen, nou, ik wil de oude Partij van de Arbeid niet meer, alsjeblieft, hier is de nieuwe.» Eind december verzuchtte hij in De Groene Amsterdammer: «Er zijn echt momenten dat ik denk: was ik maar van de VVD, de SP of GroenLinks. Hun keuzes zijn altijd veel makkelijker.» En in Het Parool analyseerde Bos: «De klassieke achterban van de PvdA bestaat uit lager opgeleide mensen in de grote steden, mensen uit de intelligentsia en een grote, moeilijk te definiëren middengroep. Ik vermoed dat ik de laatste leider van de PvdA ben die kan bewijzen dat je al die mensen bijeen kunt houden.»
Vergeleken bij de drastische doorbraak die Rutte en Schultz bepleiten, zijn deze hartenkreten van Bos niet meer dan wat tactisch gerommel. Dankzij de twee VVD-staatssecretarissen weet de PvdA nu waar ze aan toe is. In andere partijen beweegt het bovendien eveneens. Zelfs in het CDA, waar gewone kaderleden en oudgedienden (als voormalig fractievoorzitter, minister en partijvoorzitter Bert de Vries) niet juichend aan de kant staan te applaudisseren voor het vertrek uit het politieke midden waartoe premier Balkenende zich heeft laten verleiden. Het sluimerende netwerkje van (ex-)bestuurders onder wie Hans Dijkstal (VVD), Job Cohen (PvdA), Herman Wijffels (CDA) en Paul Rosenmöller (GroenLinks) die zich zorgen maken over het gemak waarmee de rechtsstaat wordt gedegradeerd tot bijzaak in de hoofdzaak van terrorismebestrijding en integratiedwang is eveneens een indicatie voor beweging.
Maar daarbij kan het niet blijven. Er is meer aan de hand dan merk en marketing op de electorale markt. CDA en VVD raken dankzij premier Balkenende ideo logisch steeds nadrukkelijker in elkaars vaarwater. Als dat proces doorgaat, is electorale convergentie de volgende stap. De oppositie is daarentegen op drift. Ter linkerzijde heeft de PvdA nu in kwantitatieve zin één zetel meer concurrentie dan in 1972, het jaar dat een «keerpunt» moest worden maar het niet werd. Nederland is weer toe aan enige herverkaveling.
Wat dertig jaar geleden strandde, is nu misschien wél denkbaar: een driestromenland, zij het langs andere scheidslijnen dan Dries van Agt indertijd schetste. Enige fantasie is vereist om dit nieuwe land te kunnen opmeten. Maar wie net zo dapper durft te zijn als de liberale staatssecretarissen komt tot de volgende contouren.
Ten eerste een Vrijzinnige Volksvereniging (VVV) van Bos en Schultz: een losse partij voor burgers die beseffen dat je soms een paar centen moet besteden om jezelf te beschermen, aangezien er méér is dan vrijheid of gevangenis. Als er een hoekje voor dissidentie wordt gereserveerd, moet Femke Halsema zich daar thuis kunnen voelen.
Ten tweede een Cultureel Historische Unie (CHU) met Jan Peter Balkenende en Ayaan Hirsi Ali: een verbond dat zich baseert op de «joods-christelijke traditie» van Europa, gelardeerd met een stevige dosis wereldlijk humanisme. De confessionele Balkenende en de totale secularisator Hirsi Ali op één podium: het ziet er inderdaad driest uit. Maar het kan. Frits Bolkestein suggereerde tien jaar geleden al het christendom als inspiratiebron aan het beginselprogramma van de VVD toe te voegen.
Ten derde een Burgerlijke Arbeidersbeweging (BAB) voor Jan Marijnissen en Joost Eerdmans. Hieraan zitten ideologisch de meeste haken en ogen. De rechtlijnigheid van de SP laat zich niet zomaar verzoenen met het eclecticisme van de LPF. Maar praktisch zijn er overeenkomsten tussen Marijnissen en Eerdmans: beiden zijn antiregentesk, autoritair, activistisch en avontuurlijk. Puur sociologisch is er evenmin een electorale waterscheiding.
Als iedereen op elkaar wacht, als sprinters op een wielerbaan, gebeurt er niets. Het is nu dus de opdracht van Bos, Schultz en Rutte om initiatief te nemen. Zij noemen zichzelf politici. En politiek is op de keper beschouwd niet veel méér dan voldongen feiten scheppen.