Volgens een onderzoek van het Veteranen instituut is 44 procent van de Nederlanders voor onze militaire aanwezigheid in Irak en 41 procent tegen. Een meerderheid van drie procent is niet voldoende om dertienhonderd soldaten onder levensgevaar te laten deelnemen aan een onderneming waaraan men onder valse voorwendsels is begonnen. Als het een zakelijke onderneming was geweest, zouden we onze aandelen al lang hebben verkocht. Maar omdat deze wordt gedekt door nobele leuzen over vrijheid en democratie en omdat de nationale reputatie ermee is gemoeid, laten we de soldaten waar ze zijn.
In het Veteraneninstituut werken het ministerie van Defensie en de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers samen. Voor dit onderzoek zijn elfhonderd mensen ondervraagd. Sinds 2000 peilt het instituut de mening van de bevolking over veteranen en militaire missies. Vorig jaar was de uitslag over Irak dezelfde. Een woordvoerder van het instituut, Jan Schoeman, geciteerd in de Volkskrant, zegt dat in al die jaren nog nooit zo veel mensen tegen een missie zijn geweest. «Nederland wíl deze oorlog niet.»
Hij verklaart de weerstand uit de misleiding over de massavernietigings wapens, het negeren van de Verenigde Naties en de manier waarop in het voorspel de Amerikaanse regering Europa heeft «geschoffeerd». En nu, zegt hij, «raakt Irak van de regen in de drup». Overigens heeft volgens het onderzoek zeventig procent «veel tot zeer veel waardering» voor het werk van de soldaten.
Het Veteraneninstituut heeft ook de mening over andere missies onderzocht. De inzet in Srebrenica wordt door 24 procent afgekeurd; de politionele acties in Indonesië tussen 1945 en 1949 door bijna 23 procent. Afgezien van de historische verschillen kun je hoogstens zeggen dat de weerstand tegen Irak relatief groot is.
Het probleem zit niet in de 41 procent die nu tegen is, maar in de 44 procent voorstanders. De vraag is door welke argumenten zij er nu nog, na een aaneenschakeling van manifeste misleidingen, ongehoorde politieke en diplomatieke misluk kingen en toenemende chaos, van overtuigd blijven dat in Irak iets verdienstelijks wordt ondernomen. Moeten we vermoeden dat deze 44 procent even krachtig op de hak is genomen als het deel van de Amerikaanse publieke opinie dat Bush steunde en de Britten die Blair geloofden? En dat ze zich nog steeds voor de gek laten houden? Door wie?
Ziedaar het Nederlandse vraagstuk Irak. Er zijn commentatoren en politici van naam die, tegen alle feiten en redelijke redeneringen in, regelmatig bewijzen dat de aanval op Irak een zegenrijke ingreep is. Kennelijk zijn er veel mensen die dat geloven. Misschien de 44 procent die denkt dat met het opruimen van Saddam Hoessein de wereld een stuk veiliger is geworden. Van deze terrorist hebben we geen last meer. Dat het land waarvan hij de dictator was intussen door zijn kandidaat-opvolgers kort en klein wordt gevochten, is van ondergeschikt belang. Als we zeggen dat de oorlog daar een leerschool voor terrorisme is geworden zoals de Spaanse Burgeroorlog dat was voor de bommenwerpers van de nazis dan wordt deze redenering beschouwd als «gekakel aan de rand van de afgrond».
De uitslag van de enquête wekt de indruk dat het publiek van het voormalige gidsland wel verstandiger wordt, maar nog lang niet verstandig genoeg. Juist die 44 procent maakt me nieuwsgierig. Zijn deze mensen verstard van angst, bezeten door wraak, denken ze dat iedere klap op een moslim een rake klap op het juiste doel is? Geloven ze dat op deze manier de hele Arabische wereld in het gelid kan worden geramd? «De enige goede communist is een dode communist», was een courante formule bij de Amerikanen in Vietnam. Zijn er onder die 44 procent mensen die zon denkbeeld over «de moslims» koesteren? Hoeveel?
Uit de enquête blijkt dat bijna 23 procent de politionele acties in Indonesië afwijst. Deze acties de eerste begon op 21 juli 1947 onder verantwoordelijkheid van het kabinet-Beel, de tweede op 19 december 1948 onder Drees zijn de militaire hoogtepunten in de laatste oorlog die Nederland zelfstandig heeft gevoerd. Dat deden we met de beste bedoelingen, om de voormalige kolonie tot democratie op te voeden, volgens de denkbeelden die in Den Haag waren ontwikkeld. Daarvoor hebben we een leger van meer dan honderdduizend man naar de andere kant van de planeet gestuurd. Dat is daar vier jaar geweest, tegen toenemende internationale kritiek en ten slotte de Veiligheidsraad in. Er is gesneuveld, er zijn oorlogsmisdaden gepleegd, het was in alle opzichten een oorlog. Die is in 1949 met de besmuikte nederlaag van de soevereiniteits overdracht geëindigd.
Volgens zijn biograaf Lambert Giebels werd Beel op zijn sterfbed bezocht door de geesten van de gesneuvelde Nederlanders. Een halve eeuw later wijst bijna 23 procent van de geënquêteerden de politionele acties af. Aan het onderwijs in de vaderlandse geschiedenis moet ook snel iets worden gedaan.