HET MOOIE VAN ouder worden is dat je leert je te verbazen. Als je jong bent, is de wereld zoals hij is. Misschien vind je hem prachtig of wil je hem veranderen. Maar hij is vanzelfsprekend. Pas als je ouder wordt, zie je dat niets vanzelf spreekt, dat alles in z'n tegendeel kan verkeren. Zowel het vroegere als het huidige wordt ongrijpbaar en verbazingwekkend.
In 1970 was ik net als iedereen om me heen tegen alles. Tegen het koningshuis, tegen het establishment, tegen de oorlog in Vietnam, het kapitalisme en de Navo. En dus ook tegen de volkstelling die in 1971 zou worden gehouden. Waarom we daar zo tegen waren, dat weet ik niet precies meer. Het lijkt toch niet volkomen onzinnig af en toe eens te kijken wie er precies in Nederland wonen en of er misschien nog iets voor ze te doen valt. De voorgaande dertien volkstellingen waren zonder veel protest verlopen. Tien jaar eerder had alleen de rechts-anarchistische Telegraaf-columnist Jacques Gans een boete van 25 gulden gekregen omdat hij volhardde in zijn weigering aan de volkstelling van 1960 mee te doen. Maar in 1971 was plotseling het verzet massaal en was er werkelijk een brede maatschappelijke discussie over de volkstelling. Toen Vrij Nederland haar dertigjarig jubileum aan de volkstelling wijdde, was de hele Rai vol. Er werd een ‘Comite Waakzaamheid Volkstelling’ opgericht. En de Tweede Kamer werd door al dat verzet genoodzaakt opnieuw over de volkstelling te debatteren.
Het was 25 jaar na de oorlog en velen waren huiverig voor allerlei vormen van bureaucratische registratie. Wat zou de overheid niet allemaal met die gegevens kunnen doen? Maar een verklaring is dat allerminst. Er wordt nu veel meer aandacht besteed aan de oorlog. Maar niemand heeft de neiging daar enige conclusie uit te trekken voor zijn eigen huidige gedrag. Streng zeg ik tegen mezelf dat het sentimenteel is om over het tekenen van een Arier-verklaring te beginnen als me wordt gevraagd een kopie van m'n paspoort bij m'n werkgever te deponeren. En toch weet ik dat ik als ik die kopie inlever, meewerk aan het uitsluiten van illegale buitenlanders.
Er is een jonge vrouw in Utrecht die het met me eens is en die er zelfs haar baan (van een dag in de week) voor op het spel heeft gezet. Er is een klein Autonoom Centrum in de Kinkerstraat dat actie voert tegen wat ze ‘administratieve apartheid’ noemen. De VPRO heeft er in het najaar een radio-uitzending aan gewijd. En dat is het dan zo ongeveer. Er zullen wel meer mensen zijn die er eigenlijk niet aan willen meewerken. ‘Maar het is zo moeilijk’, zegt een kennis van vroeger die in Groningen bestuursrecht doceert, ‘je bent nu zo geisoleerd. Tijdens de acties tegen de Volkstelling in 1970/'71 werd je aan alle kanten gevoed met argumenten. Je wist dat als je weigerde je dat samen met tienduizenden deed. Nu sta je alleen te twijfelen of je dat kopietje moet inleveren of niet. Als je het niet doet, loop je kans op een hoge boete. Je wordt dan door de belastingen aangeslagen voor het hoogste tarief, zestig procent. En maakt het nu iets uit om principieel te zijn?’
Het lijkt inderdaad futiel. In Frankrijk en Belgie is het normaal dat je een legitimatiebewijs bij je hoort te hebben. In Nederland begon de discussie over een algemene legitimatieplicht in 1984 toen minister van Justitie Korthals Altes als zijn ‘strikt persoonlijke mening’ te kennen gaf dat er met het oog op de misdaadbestrijding ook in Nederland een verplicht legitimatiebewijs moest worden ingevoerd. Het idee viel niet zo goed in Nederland, de herinnering aan Jacob Lenz en het door hem ontworpen en tijdens de Duitse bezetting in Nederland ingevoerde persoonsbewijs was nog niet geheel verdwenen. Vooral de PvdA verzette zich aanvankelijk fel tegen elke identificatieplicht. Maar ze stemde er toch in toe dat in het regeerakkoord voor het kabinet-Lubbers/Kok een beperkte identificatieplicht werd opgenomen, op basis van bestaande documenten en slechts in bepaalde omstandigheden verplicht.
Dit compromis werd door minister van Justitie Hirsch Ballin uitgewerkt tot een wetsvoorstel dat eind 1993 uiteindelijk is aangenomen. Vanaf 1 juni 1994 geldt de wet op de identificatieplicht. Hirsch Ballin liet zich fotograferen met z'n identiteitsbewijs in de hand en er werd een folder gedrukt die uitlegt wanneer welk ‘ID-bewijs’ geldig is. Het blijkt dat je rijbewijs meestal niet als ID-bewijs kan gelden, omdat je nationaliteit daar niet op staat vermeld. Maar waarom moet je bij het aanvragen van een Sofi-nummer, op het arbeidsbureau, bij het aanvragen van een uitkering en bij een nieuwe baan eigenlijk je nationaliteit zo nodig vermelden? Wordt daar de apartheidsstaat al niet zo'n beetje ingevoerd?
De beperkte identificatieplicht bestaat bovendien in zoveel omstandigheden en ter oplossing van zoveel problemen, dat hij in feite heel dicht bij een algemene identificatieplicht komt. In het informatieve boekje van Jan Holvast en Andre Mosshammer Identificatieplicht: Het baat niet, maar het schaadt wel (uitgeverij Jan van Arkel, 1993) wordt dat zo uitgedrukt: ‘Enigszins gechargeerd kan men zeggen dat de identificatieplicht beperkt is, maar de legitimatieplicht algemeen.’
Toch zijn er omstandigheden waarin iedereen het normaal zal vinden een identiteitsbewijs te overleggen. Bijvoorbeeld bij het openen van een bankrekening, bij het afsluiten van een levensverzekering of bij het opmaken van een akte door de notaris. Enige sympathie zou men ook nog wel kunnen hebben bij het gebruik van het ID-bewijs om voetbalvandalisme en zwartrijden in het openbaar vervoer tegen te gaan. Door een valse identiteit op te geven kunnen de boosdoeners zich immers aan boetes onttrekken of zelfs een ander ervoor op laten draaien.
Maar waar is de grens? Fraude tegengaan bij sociale uitkeringen is ook een lofwaardig streven. Maar door bij het aanvragen van een uitkering het ID-bewijs te eisen worden illegaal in Nederland aanwezige buitenlanders - ook als ze al jaren braaf premies hebben betaald - uitgesloten. De Tweede Kamer stond staatssecretaris Schmitz zelfs niet toe deze grove onrechtvaardigheid te corrigeren voor althans degenen die al zes jaar premies hebben betaald door ze voor legalisering in aanmerking te laten komen.
Zonder ID-bewijs kan men zich nu ook niet meer als werkzoekende bij het arbeidsbureau inschrijven, bij een nieuwe baan moet het ID-bewijs worden getoond en een kopie daarvan moet in de administratie van de werkgever worden opgenomen. Bovendien kunnen vanaf 1 juni 1995 op het werk controles plaatsvinden om zwartwerken en het in dienst hebben van illegalen tegen te gaan. Daarom worden nu ook mensen die al jarenlang in dienst zijn plotseling tot hun verbazing om een kopie van hun identiteitsbewijs gevraagd. Velen vinden dat vervelend en een inbreuk op hun privacy: wat gebeurt er met die kopie en de gegevens die daar op staan? Kan het werkelijk een ontslaggrond zijn als je weigert hieraan mee te werken? Dat laatste valt nog te bezien, maar erger vind ik dat hiermee illegale buitenlanders volstrekt naar de marge worden gedwongen. Ze kunnen alleen nog maar werk vinden dat volledig zwart is en zijn daarvoor volkomen afhankelijk van malafide werkgevers, of ze moeten hun toevlucht zoeken in de criminaliteit. De overheid lost op deze manier geen problemen op, maar creeert ze zelf. Er wordt een subproletariaat geschapen dat volstrekt rechteloos is.
ALS SLUITSTUK IS er dan nog het ‘binnenlandse vreemdelingentoezicht’ in de wet opgenomen: als de politie een duidelijke aanwijzing heeft dat het om illegale vreemdelingen gaat en een onderzoek instelt, zijn die altijd verplicht hun identiteit en nationaliteit aan te tonen. Vlak achter de grens mogen politie en marechaussee bovendien om illegale immigratie tegen te gaan zonder bijzondere aanwijzingen tot controle overgaan.
Nu gold voor vreemdelingen in Nederland al eerder een algemene identificatieplicht. Tot nu toe maakte de politie slechts spaarzaam gebruik van hun controlebevoegdheid, om discriminatie te vermijden. Het lijkt wel alsof de regering politieambtenaren wil aansporen ruimer gebruik van hun bevoegdheden te maken. Nederland wordt er niet aardiger op als iedereen die er wat anders uit ziet, een bruine huidskleur heeft of door z'n kleding laat vermoeden een buitenlander te zijn, op elk moment met controles rekening moet houden.
Dat is wat Sjoerd Bosch van het Autonoom Centrum ‘administratieve apartheid’ noemt. Wie een blanke huid heeft en er netjes uit ziet kan z'n ID-bewijs misschien nog wel thuis laten, maar anderen doen er beter aan voortdurend in staat te zijn zich te identificeren.
Het is vooral om die reden dat Judith de Lang uit Utrecht weigerde bij haar werkgever, de Universiteit van Utrecht, een wettig erkend legitimatiebewijs in te leveren. Zij ziet de Wet op de Identificatieplicht in het verlengde van het Nederlandse vluchtelingenbeleid, waarbij vluchtelingen worden beschouwd als overtollige, tweedehands burgers. Zij vindt dat de universiteit hier niet aan zou moeten meewerken en er in elk geval garant voor zou moeten staan dat de personeelsgegevens niet worden uitgeleverd aan derden ‘bij eventuele razzia-achtige controles van de Dienst Inspectie Arbeidsverhoudingen’.
Judith de Lang is de eerste of een van de eersten die de consequenties van haar principiele houding onder ogen heeft moeten zien. Zij is afhankelijk van tijdelijke arbeidscontracten van de universiteit. Daardoor kon haar werkgever toen zij geen kopie van haar identiteitsbewijs wilde overleggen, besluiten haar contract vanaf 1 januari 1995 niet te verlengen. Zij heeft dit niet zomaar geslikt en is met hulp van een advocaat een bezwaarschriftenprocedure begonnen. In dat kader heeft onlangs een ‘hoorzitting’ plaatsgevonden waar ze voor het eerst mondeling haar bezwaren uiteen heeft kunnen zetten. Ze vraagt om dispensatie op grond van ernstige gewetensproblemen. Voorlopig is haar salaris stopgezet en heeft men haar te kennen gegeven dat ze niet meer welkom is op haar werk. Intussen probeert ze gewoon door te werken aan het feministisch-theologisch bibliografische tijdschrift Theasaurus en tracht ze via het kantongerecht haar loon alsnog te krijgen.
Maar er zullen ook mensen die wel in vaste dienst zijn, in gewetensproblemen komen. Echt acuut zal dat pas worden als vanaf 1 juni 1995 de controles zullen beginnen. Wie dan geen kopie heeft ingeleverd, kan in het ‘anoniemen-tarief’ van de belasting worden ingedeeld - hoe absurd dat ook klinkt voor mensen die allang in vaste dienst zijn - en moet dan het hoogste belastingtarief van zestig procent betalen. Eventueel valt dat later terug te krijgen via de inkomstenbelasting. Ook de werkgever is strafbaar. Die heeft namelijk een ‘zorgplicht’ en die strekt zich ook uit tot stagiaires, vrijwilligers en allerlei freelance medewerkers. Vandaar dat bijvoorbeeld de Amsterdamse theaters straks in grote moeilijkheden verkeren en er over denken medewerking aan de wet te weigeren.
Daarom is het maar de vraag of de wet, die door veel deskundigen klungelig wordt genoemd en die in elk geval een lappendeken aan maatregelen en regelingen inhoudt die nauwelijks iets met elkaar te maken lijken te hebben, wel zo gemakkelijk kan worden uitgevoerd als er verzet tegen komt dat enigszins te vergelijken is met de acties tegen de volkstelling van 1971. Ook toen werden degenen die niet mee wilden werken met forse boetes bedreigd, waar uiteindelijk niets van is opgelegd. Het bleek ‘bewijstechnisch’ te moelijk de 23.000 weigeraars te vervolgen en in 1978 besloot men dat bij eventuele volgende volkstellingen weigering niet meer strafbaar zou zijn. Vervolgens werd besloten voorlopig helemaal geen volkstelling meer te houden.
IS HET DENKBAAR dat 23.000 mensen dispensatie krijgen van de wet op de identificatieplicht op het werk op grond van ernstige gewetensproblemen? Zouden werkgevers bereid zijn belangrijke werknemers die allang in vaste dienst zijn, te ontslaan wanneer die weigeren aan de identificatieplicht te voldoen? Kunnen werkgevers eigenlijk strafbaar zijn wanneer zij door ‘overmacht’ hun zorgplicht niet kunnen vervullen? Zijn er geen andere manieren mogelijk om de wet te omzeilen - bijvoorbeeld door onleesbare kopieen in te leveren, zoals door het Autonoom Centrum is voorgesteld?
In 1970 en 1971 hebben tal van journalisten, juristen en andere deskundigen zich over alle aspecten van de volkstelling gebogen. Hoe zou het toch komen dat daar nu geen sprake van is? Over die volkstelling heb ik achteraf m'n aarzelingen: was die nu werkelijk zo verderfelijk en heeft die nu echt een periode van administratieve dictatuur ingeleid? Maar over de Wet op de Identificatieplicht heb ik die aarzelingen niet. Die is werkelijk, voor wat betreft de werkplek, geheel en al bedoeld om illegale buitenlanders op te sporen, te brandmerken en uit te bannen.
IEMAND DIE ALS geen ander met artikelen en ingezonden brieven de drijvende kracht is geweest achter de acties tegen de volkstelling, was mr. Lau Mazirel. Zij was niet zomaar tegen de volkstelling. Zij had al voor de Tweede Wereldoorlog gewaarschuwd tegen een te perfectionistische bevolkingsadministratie en ze had er bij de minister van Binnenlandse Zaken op aangedrongen althans de aantekening van kerkelijke gezindte te laten vallen. Helaas kreeg zij tijdens de Duitse bezetting gelijk. Ook na de oorlog verzette zij zich tegen registratie van met name zigeuners, waaraan mede door het ijveren van de naar haar genoemde Vereniging Lau Mazirel langzamerhand een einde is gemaakt.
In zijn proefschrift Volkstelling in opspraak uit 1984 schrijft J. Katus over haar: ‘Zij verhief haar stem en zij had in een zekere zin ook recht van spreken, daar de geschiedenis haar eerder helaas gelijk gaf. Zij had voorts veel kennis, en bleef informatie vergaren betreffende de samenhang tussen registratie en vervolging van mensen. Zij nam het voor vervolgden op, maar ook voor degenen die vervolgd zouden kunnen worden. Haar ging het niet enkel om de volkstelling als zodanig, doch ook om de te ver gaande detaillering van de over individuele personen vergaarde gegevens en de computerisatie bij de verwerking van deze gegevens, waardoor de mogelijkheid tot misbruik ervan toenam, zodat in luttele minuten tienduizenden met bepaalde kenmerken, als - bij wijze van bizar voorbeeld - grote of drankneuzen, konden worden gelokaliseerd. Het ging haar om deze gestroomlijnde, efficiente registratie die perfecter was dan voor de oorlog, toen zij voor vernietiging van bepaalde gegevens pleitte, voordat er misbruik van zou worden gemaakt.’
Lau Mazirel en haar medestanders hebben de volkstelling van 1971 niet kunnen tegengehouden, maar ze hebben er wel velen van bewust gemaakt dat er moest worden gewaakt voor misbruik van persoonsgegevens.
DAARUIT IS ONDER meer de Stichting Waakzaamheid Persoonsregistratie voortgekomen, die echter onlangs falliet is gegaan en is opgekocht door een groep kapitaalkrachtige grootaandeelhouders. Helaas was een van de laatste wapenfeiten van deze Stichting een enquete waaruit blijkt ‘dat de Nederlander er geen bezwaar tegen heeft dat de overheid personen afluistert, fotografeert of anderszins in de gaten houdt om criminaliteit en fraude te bestrijden. Zo lang die middelen maar niet tegen hem- of haarzelf worden ingezet. Op het gebied van de privacybescherming zijn solidariteit of de belangenloze inzet voor gemeenschappelijke waarden vrijwel uitgestorven.’
Als waakhond tegen misbruik van persoonsgegevens is er nu alleen nog de Registratiekamer, die echter in haar laatste jaarverslag ook droevig constateert dat het tij gekeerd lijkt en dat het belang van privacybescherming het begint af te leggen tegen andere belangen. Solidariteit is ook al niet een beginsel dat tegenwoordig hoog staat aangeschreven.
Waar is de nieuwe Lau Mazirel die zich nog werkelijk druk maakt om hen die zouden kunnen worden vervolgd als de tijden slechter worden? Of die zich nu al druk maakt, nu degenen die niet zo fortuinlijk zijn om over de juiste papieren te beschikken, door de Wet op de Identificatieplicht volstrekt rechteloos zijn gemaakt?