Stel, opeens ben je kwijt wie je bent. Dat die plotselinge leegte eventueel tijdelijk zou kunnen zijn, kun je niet overzien, dat komt pas achteraf. Dus is het woede troef, en dissociatie en verwarring, schaamte ook. Micha Hamels is daar iemand probeert het radeloze van die dolle leegte in kaart te brengen. Goede titel, zo zonder hoofdletters of vraagteken, want deze ‘ik’ voelt zich klein, machteloos en onherbergzaam, en weet het antwoord op die vraag natuurlijk ook wel, het is eerder een constatering: nee, er is (even) niet ‘iemand’, niet daarbuiten, en eigenlijk ook niet hierbinnen.

Ik moest tijdens het lezen van is daar iemand regelmatig denken aan de invloedrijke Afrikaanse dichter en academicus D.J. Opperman, die zich in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw de vernieling in dronk, en in 1976 in het ziekenhuis in coma raakte. Collega’s, vrienden, artsen, iedereen had hem al opgegeven, voor de zekerheid fabriceerde de krant alvast een overlijdensbericht. Maar zie, Opperman stond weer op (hij zou pas in 1985 werkelijk overlijden), zette zijn hoogleraarschap nog twee jaar voort, en kwam in 1979 met een uitzonderlijke bundel, Komas uit ʼn bamboesstok, een erudiete, intertekstuele maar ook gewoon vermakelijke dichtbundel waarin de vreemde terugkeer uit het niemandsland wordt beschreven en herbeleefd, met veel zelfspot vaak, zoals in My Vrou die Koop ’n Bobbejaan:

Sy bou vir hom ’n spesiale bad waarin hy self kan kruip, kan skree en speel en spat en laggend die toilet gebruik.

Deze mens moet opnieuw leren praten, denken, schrijven, voelen, elke vorm van eigenheid en identiteit moet heroverd worden. Ook het leven in is daar iemand is een ongerijmde warboel, zo lees ik terug in al die grillige, vaak titelloze gedichten met veel witregels, die als het ware de gaten in het denken en het duiden van de wereld verbeelden. De bundel zelf reikt alvast de context aan: ‘Na een psychotische crisis belandt Micha Hamel in 2009 in de psychiatrische kliniek. In een doorlopend verhaal van honderd-en-een gedichten bericht hij van het slepende leven aldaar, in de tussenwereld waar zijn hersenen defect zijn en de diagnose nog niet is gesteld.’

Ik vraag me altijd af in hoeverre je als schrijver zo’n leeswijzer moet aanleveren. Lastige afweging. Is het een knieval, of juist een genereus gebaar dat het werk nog sterker doet spreken? Al gauw kom je er in dit geval achter dat de extra informatie het leesplezier nergens voor de voeten loopt en niets platslaat, daarvoor is Hamel, als in eerder werk, veel te speels en ongrijpbaar.

De gedichten proberen de psychotische staat op te roepen door nu eens onnavolgbaar van de hak op de tak te springen, en dan weer direct en openhartig te zijn: ‘je wordt wakker en je denkt ben ik dit?/ je bent zeiknat en je huilt/ ik ben in mijn herinnering en met bange ogen kijk ik rond’. Er mag ook gelachen worden, wat het geheel een prettig ritme geeft, en waardoor deze poëzie schuift en beweegt. De zelfspot in dit soort zinnetjes is subtiel: ‘hij zegt je ziet er moe uit// maar ik woon in een park zeg ik’. Of in observaties als ‘terwijl een eihoofd/ ook buiten het internet een beroemdheid/ met mij tegen mij praat’. En altijd klinkt ook de tragiek mee in de lichtheid, zoals in deze eetzaalscène:

een man die tijdens het eten altijd zijn vork verticaal houdt zegt plotseling

ik heb iets heel ergs gedaan

we zitten nu te eten roept iemand harder

De typisch Nederlandse, bestuurlijke lulligheid die ook de gezondheidszorg infiltreert (‘mantelzorgmakelaar’, anyone?) mag natuurlijk niet ontbreken, dus lees ik: ‘overal professionele blikken/ in opleiding’, of ‘de wandeling is er ook niet voor om te verdwalen/ nee zeg ben je mal’, en ‘marloes wandelt extra ver met iedereen/ die geen rode kaart heeft’, wat me doet denken aan de droogkomische poëzie van Paul Bogaert.

Is daar iemand is een bezield ratjetoe van sterke zinnen die samen vanzelf poëzie worden omdat ze heel duidelijk geen poëzie willen zijn, niet voornaam of diepzinnig willen doen en zich nergens aan storen. Met een glansrol voor de makreel, die wel zo’n dertien keer zijn raadselachtige opwachting maakt – ‘we hebben een leeuw, een paard en een makreel hier’, of ‘voor de zekerheid heb ik/ mijn persoonlijke makreel alvast’. En dan weer opeens die pakkende eenvoud, zoals in ‘lieverds’ (‘papa is even in het ziekenhuis/ dus leest mama jullie voorlopig voor’).

Omdat is daar iemand vooral een toestand presenteert en niet zozeer een ontwikkeling beschrijft, kreeg ik wel het gevoel dat wat minder gedichten best had gekund. Aan de andere kant, het voordeel van een dergelijke bundel met zo’n sterke eenheid is dat hier en daar een wat minder beklijvend gedicht geen probleem vormt – je leest een boek als dit omwille van de grote greep. En die grote greep is er overduidelijk, door de ernstige gein, de beschouwende verslaggeving (‘jouw hersenen zijn ziek// een ziel kan niet ziek zijn’), samen met een moeiteloze kwetsbaarheid:

hoe is het om gek te zijn vraagt het bezoek
ik denk dat mijn omgeving er meer last van heeft dan ikzelf lieg ik

hennie smakt en weet alles van toyota’s
timo de huisarts wil niets liever dan tennissen
peter is buschauffeur en verhangt zich morgen
kasper heeft een kledingzaak en is spraakzaam
jeroen is platvloers met een plusbril en meer niet
laura is een kakmevrouw door haar liefde verlaten
hans is failliet en moet zijn rolls ongunstig verkopen
gerda is de zwijgzame adjudant van hanna en
hanna heeft tinnitus dus foetert onafgebroken
truze zit de hele dag aan de telefoon haar man uit te
leggen hoe onbarmhartig ziek ze is en dat dat
zorgelijker is dan de stand van de eredivisie

voor de zekerheid heb ik de originele namen
laten staan behalve die van peter
uit respect voor de doden

en uit wraakzucht jegens eigenlijk alles
en iedereen