LONDEN – ‘Weet je’, zegt David Cornwell, alias John Le Carré, ‘dat zich hier een van de laatste formele racistische conflicten van Engeland heeft afgespeeld?’ We hebben ons net laten zakken in de clubfauteuils van de Edwardiaanse bar in het Londense Hotel Russell en de eerste politieke anekdote is al over tafel: over een Pakistaanse cricketheld die in de jaren vijftig naar de rechter liep toen hem de toegang tot dit domein van de upper class werd geweigerd. De anekdote mondt uit in een bijtend commentaar op Engeland, dat de postterroristische erfenis nu verwerkt in een verbeten debat over gezichtssluiers. ‘Het zou goed zijn als meer mensen beseften welke vrijheden hier toen bevochten zijn.’

Aanleiding voor het gesprek is zijn recentste roman De luistervink. Die gaat over geschiedenis en politieke duiding. Voor wie de carrière van John Le Carré heeft gevolgd, is dat geen verrassing. Sinds zijn doorbraak met De spion aan de muur, begin jaren zestig, heeft Le Carré niets anders gedaan dan politiek geladen anekdotes vertellen. De verhalen zijn ontsproten aan zijn fantasie, maar altijd zo diep geworteld in de werkelijkheid dat de plots vaak vooruitwezen naar gebeurtenissen die echt aanstaande waren.

In de eerste dertig jaar van zijn schrijverschap werden die verhalen bepaald door de Koude Oorlog. Maar ze werden ook beïnvloed door de kortstondige carrière van de schrijver, eind jaren vijftig, als bureauspion voor Britse geheime diensten in West-Duitsland. Het leverde hem, naast een miljoenenpubliek, ook de reputatie op dat hij spionageverhalen schreef. Dat was behalve literaire onderschatting ook een miskenning van die tweede stem die altijd al aanwezig was in zijn boeken: de moralistische politieke commentator.

In de Koude Oorlog wees die stem er in bedekte termen op dat de fouten van de andere kant niet noodzakelijkerwijs een moreel fundament legden onder óns maatschappelijk bestel. De avonturen van zijn helden maakten altijd duidelijk dat er een relatie is tussen doel en middel, dat onze vermeend nobele doelen al te vaak nagestreefd werden met abjecte middelen. Maar omdat de vijand ook in de ogen van Le Carré de vijand bleef, wees hij tot 1989 zelden rechtstreeks naar wat hem niet beviel in onze samenleving.

Dat is in het afgelopen anderhalve decennium radicaal veranderd. Steeds duidelijker tekent zich een vijand af die met verve de plaats inneemt van de goede oude sovjets: de ongeremde gulzigheid van het westerse bedrijfsleven en zijn politieke lakeien. In De toegewijde tuinier uit 1999 is het een farmaceutische multinational die met dodelijk gevolg medicijnen uittest op Afrikanen. In Absolute vrienden uit 2003 organiseert een schimmig gezelschap gelieerd aan het Amerikaanse bedrijfsleven een nep-terroristische aanslag in Heidelberg. ‘Oliejongens, allemaal een nauwe band met God’ die willen dat de Bondsrepubliek zich achter de war on terror schaart. En in De luistervink wedijveren een Amerikaans en een Brits conglomeraat van bedrijfsleven en politiek om de grondstoffenrijkdom van Congo, ten koste van de prille poging tot democratie.

John Le Carré: ‘Ik wilde wijzen op het verschijnsel dat ik “uitbuiting zonder verantwoordelijkheid” zou willen noemen. De ongeremde macht en gretigheid van een bedrijfsleven dat door zijn financiële kracht en omvang niet meer beheerst kan worden door de politiek. Dat in staat is hele samenlevingen te ontwrichten. Het is er altijd geweest, maar het heeft sinds het einde van de Koude Oorlog een enorme omvang gekregen en is ook steeds zichtbaarder geworden. Terwijl juist de val van de Muur een van die zeldzame gelegenheden is geweest dat we, een oogwenk lang, écht de kans hadden op een betere wereld. Die hebben we op een verschrikkelijke manier laten liggen.’

We hebben, in plaats van onze peace corps-jongens en -meisjes er massaal op uit te sturen om onze oude tegenstanders kennis te laten maken met het beste wat onze politieke traditie in huis heeft, de kapitalistische honden van de ketting gelaten. ‘En daarmee hebben we ze het allerslechtste voorbeeld geboden dat maar mogelijk was.’ De internationale directiekamer stuurde zijn ‘charmeurs en mooipraters’ die kwetsbare wereld in met valse praatjes over win-win-situaties om de nieuwkomers hun grondstoffen en fabrieken te ontstelen. Die ‘globalisering is niets anders dan kolonialisme’. De lijst bestuurders van het Amerikaanse conglomeraat dat in De luistervink met de Engelsen jacht maakt op het mineraal coltan – dat nergens anders dan in Oost-Congo wordt gewonnen – is ‘een who is who van het neoconservatisme’.

John Le Carré: ‘Het neoconservatisme is altijd een kleine maar financieel zeer krachtige beweging geweest. En het is een plunderaarsbeweging. Het zijn mensen die er werkelijk van overtuigd zijn dat ze recht hebben op die grondstoffen, omdat ze God aan hun kant hebben. Omdat ze een missie hebben die eruit bestaat dat de hele wereld moet worden als Amerika, waarvan de meeste Amerikanen charmant genoeg denken dat de rest van de wereld dat ook werkelijk wíl. Terwijl het helaas niet waar is, zoals ze op dit moment in Irak ondervinden.

Ik ben ervan overtuigd dat wanneer ooit de werkelijke feiten over de oorlog in Irak boven tafel komen, en alle ideologische en geopolitieke prietpraat waar die mee gepaard is gegaan, het over weinig anders zal gaan dan een poging van Amerika om te voorkomen dat de strategische olievoorraden in handen van de Chinezen vallen. Mussolini heeft fascisme gedefinieerd als het moment waarop staatsmacht en kapitaalsmacht samenvallen. Daar kun je wat het moderne Amerika betreft nog evangelische macht en mediamacht aan toevoegen. Met alle bewondering en liefde die ik voor de Verenigde Staten heb: ik vind dat zeer beangstigend.’

Le Carré legt de schuld niet alleen op Amerikaanse schouders. In De luistervink is het juist het Engelse ‘syndicaat’ dat een coup beraamt in Congo aan de vooravond van de eerste democratische verkiezingen daar. De mooipraters van New Labour beweren dat democratie in zo’n land slechts chaos veroorzaakt. De Congolezen, om wier welbevinden het allemaal draait, zouden veel beter af zijn met de integere leider die dankzij hun coup aan de macht zal komen. Een leider die inmiddels de coltan-contracten ten behoeve van het syndicaat al getekend heeft.

Le Carré: ‘Wij Britten dragen een groot deel van de schuld. Alleen al de leugenachtige manier waarop we in de Amerikaanse oorlog in Irak zijn getrokken, met als gevolg dat er geen zelfstandige Britse buitenlandse politiek meer bestaat, dat het Midden-Oosten verkloot is en dat onze reputatie in Zuidoost-Azië aan scherven ligt. Maar ik had meer rekeningen te vereffenen. Ook de hypocrisie waarmee we Bob Geldof-acties voeren en allerlei geld beloven – dat er op raadselachtige wijze overigens nooit komt – terwijl we ondertussen schaamteloos de grondstoffen plunderen van een van de meest tragische gebieden in de wereld. De manier waarop Labour, dat we nu “Nieuw” moeten noemen, zich onder Blair bij gebrek aan de oude allianties en dus ook de financiële ondersteuning van bijvoorbeeld de vakbonden, totaal heeft uitverkocht aan het bedrijfsleven. Lees er de gastenlijst van het Hogerhuis maar op na.’

Ondanks zijn oog voor de feilen binnen onze westerse samenleving is Le Carré niet blind voor de aanvallen van buitenaf op onze waarden en normen. Maar juist dan wordt hij gepassioneerd. ‘Ik zou zo graag zien dat we niet spreken over de war on terror maar over de fight against terror. Een wezenlijk onderscheid. Zoals het ook enorm zou helpen als we niet, naar analogie van de Koude Oorlog en in het voetspoor van Amerika, de wereld opnieuw in wij en zij zouden verdelen. Maak onderscheid. Bestudeer de oorzaken en de gevolgen van elke historische situatie. Wie kan het hedendaagse Iran begrijpen zonder te weten dat het in de jaren vijftig de Britse en Amerikaanse geheime diensten waren die de Toedeh-partij als communistisch te boek stelden en Mossadeq ten val brachten?

Wij brengen democratie in het Midden-Oosten? Dan moet je toch lef hebben. Nog los van de ahistorische hutspot die ervan gemaakt wordt wanneer je alles op één hoop veegt, sta ik er werkelijk versteld van hoe ver we al zijn gegaan in het ontmantelen van onze rechtsstaat, tot en met principes die teruggaan op de Magna Carta. En dat allemaal om een gevaar te bezweren dat nog steeds veel kleiner is dan Piccadilly Circus oversteken. Het is volkomen buiten proportie. En het miskent dat een open samenleving, wil ze blijven voortbestaan, bereid moet zijn risico’s te lopen. Inderdaad: gedoemd tot kwetsbaarheid.’

Met de vraag of een plot als in Absolute vrienden – een terroristische aanslag georganiseerd door Amerikanen om de Duitse politiek te beïnvloeden – in werkelijkheid mogelijk is, belanden we op zijn oude werkterrein van spionage en contraspionage. Le Carré heeft er geen moeite mee om het ‘Bureau voor Speciale Plannen’ van het Pentagon in staat te achten dat verhaal over de ‘yellow cake’, die Saddam Hoessein in Niger zou hebben gekocht om kernwapens te maken – een van de voorwendsels voor de oorlog in Irak – zelf te hebben ingestoken. Als het gaat om de corrumpering van het inlichtingenwerk bloedt het hart van de oud-spion het hevigst.

‘In mijn kortstondige periode als onbetekenende speler in dat bedrijf beschouwden we onszelf als een soort monniken. Een onafhankelijke kaste die in afzondering zocht naar de objectieve feiten. Zodat we tegen onze regering konden zeggen: of je het nu leuk vindt of niet, zó is het. Wanneer je dat corrupt maakt, wanneer je gaat tornen aan die band tussen de inlichtingendienst en de regering, haal je de laatste figuur weg die achter je op de strijdwagen staat en zegt: pas op, alle mensen zijn sterfelijk.’

Zelf verklaart hij die passie en woede uit zijn latere werk uit ‘het ongeduld van de ouderdom’. Maar een diepere beweegreden moet liggen in de Werdegang van iemand die is opgegroeid in de laatste fase van de ‘religion of Empire’: het geloof dat Engeland het morele baken voor de wereld was, dat het welbevinden van de hele mensheid bij de Britse civil service in veilige handen was, om er in de loop van een 75-jarig leven achter te komen dat het gevaar er juist in school dat het ooit onvoorwaardelijke conformisme ten koste ging van het eigen geweten. Veel van zijn literaire helden maken, naarmate zijn oeuvre groeit, die ontwikkeling ook steeds nadrukkelijker door. Le Carré beaamt zijn zielsverwantschap met juist die helden uit zijn laatste boeken. Maar hoewel ze allemaal falen tegenover het geweld van kapitaal en corrupte politiek is de oplossing uiteindelijk dat je blijft luisteren naar de stem van je eigen geweten.

Le Carré: ‘Zelfs wanneer je faalt is het beter zo te falen dan te overleven als meeloper. Al het ongeluk dat die vreselijke vorige eeuw ons heeft gebracht, is niet veroorzaakt door radicalen en door rebellen, maar door de grijze muizen die meededen en hun geweten het zwijgen oplegden. Zo is het nu ook. De meeste mensen hebben zich afgekeerd van de politiek, omdat ze het idee hebben dat ze toch geen invloed hebben of om domweg mee te draaien in het materiële pretpark. Maar de derde en de vierde wereld kunnen niet eindeloos onze onstilbare honger blijven lessen; het is een recept voor de ondergang.’

Chris Kijne is programmamaker bij de vpro