Vorige week trapte de Haagse economisch adviesmonopolist, het Centraal Planbureau, met veel geweld een deur open die al wagenwijd open stond. Het CPB bestond het te constateren dat Nederlandse huishoudens te weinig spaarreserves hebben om klappen te kunnen opvangen. Het Nibud heeft berekend dat huishoudens ten minste 3400 euro achter de hand moeten hebben om bij onvoorziene uitgaven niet in de problemen te komen. Uit cijfers blijft dat ruim een kwart van de huishoudens dat niet haalt, waardoor ze financieel erg kwetsbaar zijn.
Het is een constatering die al vaak is gedaan. Onder andere door het Nibud zelf. Maar ook in het rapport ‘Samenleving en financiële sector in evenwicht’ dat de WRR in 2016 uitbracht. En recentelijk nog door Dirk Bezemer in Een land van kleine buffers. Journalistieke korsakov, hè. Alleen bij Trouw konden ze zich nog herinneren dat Bezemer zeven maanden geleden hetzelfde had geschreven. In de rest van de dagbladen vatte de journalist van dienst domweg het persbericht samen.
En dat geldt ook voor de verklaring die het CPB geeft. Het komt door de lange balansen van Nederlandse huishoudens: de hoge schulden in de vorm van hypothecaire leningen en de grote bezittingen in de vorm van pensioenbesparingen. De kosten van dat vermogen en die schulden (sparen en lenen) drukken het vrij besteedbaar inkomen van Nederlandse huishoudens waardoor er te weinig overblijft om zelf te sparen. Plat gezegd: we werken een dag per week voor ons pensioen en een dag voor ons huis, en houden dus maar tweeënhalve dag over voor de rest. Dat is te weinig.
En dus stelt het CPB voor die kosten wat te verlagen: wat meer flexibiliteit in de pensioenpremie en wat minder aflossingsplicht voor het huis. Het eerste komt linea recta uit de koker van de WRR en Bezemer. Terwijl het tweede de maatregelen die na de grote financiële crisis van 2008 zijn genomen om de zeepbel uit de huizenmarkt te drukken ongedaan maakt en door de banken dus gretig zal worden omarmd.
Belangrijker is wat er in het rapport niet staat. Als je wil weten hoe het komt dat de gemiddelde huishoudinkomens in Nederland zo laag zijn, kun je niet volstaan met wijzen naar dure pensioenen en huizen. Dan zul je ook al die oorzaken moeten meenemen die ertoe hebben geleid dat de gemiddelde inkomens in Nederland in de afgelopen veertig jaar nauwelijks zijn gegroeid. Dan moet je dus precies die discussie voeren die Hendrik Noten en Sander Heijne van Fantoomgroei en ondergetekende twee weken geleden hadden met de hoofdeconoom van het Centraal Bureau voor de Statistiek, die ten onrechte beweerde dat er met de inkomensgroei in Nederland niets mis was.
Er zijn ten minste drie structurele oorzaken aan te wijzen voor die stagnatie: loondumping, belastingontwijking en arbeidsmarktflexibilisering. Door de Interne Markt (1992) en de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (1995) is de mobiliteit van bedrijven gestegen waardoor loondumping schering en inslag is geworden. Verder is het grootbedrijf er dankzij zijn uitzonderlijke lobbymacht in geslaagd om de publieke kosten van onze materiële en immateriële infrastructuur vrijwel volledig af te wentelen op werknemers.
Ten slotte is door de doorgeschoten flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt een groeiend aantal werkenden terechtgekomen aan de precaire onderkant van de arbeidsmarkt. Zij zijn niet alleen steeds minder gaan verdienen maar ook steeds vogelvrijer geworden. Oftewel, wie buffers het hardst nodig heeft, heeft de minste kans ze aan te leggen.
Helaas zoek je in het CPB-rapport vergeefs naar ‘loonmatiging’, ‘belastingontwijking’ of ‘arbeidsmarktflexibilisering’. En dus is het antwoord van het CPB niet méér loon, méér vakbondsmacht, mínder belastingontwijking, méér kapitaalrestricties en méér vaste contracten. Maar beperkt het zich tot gepiel in de neoliberale marge. Zoals we van het CPB gewend zijn. En weer tekenden de kranten het op als was het Gods Woord zelf.
Ik zeg het nog maar een keer: het wordt hoog tijd dat er een einde komt aan het adviesmonopolie van het CPB. Het politiek-economische structuurdebat dat in Nederland zo broodnodig gevoerd moet worden, verdient beter dan dit soort flutrapportjes. En verdient betere, kritischere economische verslaggevers, die het CPB niet laten wegkomen met dit soort opzichtige propaganda voor het bestaande.