Hoe de voortreffelijke kunstenaars heten, ben ik alweer vergeten. De één fabriceerde nepmonumenten teneinde lieden te herdenken die geen heldendood gestorven zijn maar nog leven. De ander knutselde een nepbom in elkaar. Op het nepmonument werd Geert Wilders zogenaamd ‘herdacht’, de nepbom had tot doel de toeschouwer te laten nadenken over de in de ogen van de kunstenaar overspannen aandacht voor terroristische aanvallen. Geert Wilders begon een proces tegen zijn nepmonument – hij voelde zich bedreigd. Tegen de nepbomkunstenaar is, op het moment dat ik dit schrijf, nog geen vervolging ingesteld; de officier van justitie zoekt dat nog uit.

Ik wil over deze kunstuitingen toch een paar opmerkingen maken.

Het is Geert Wilders in de kunstwereld kwalijk genomen dat hij aangifte deed tegen de kunstenaar. Kunst moet vrij zijn en men moet alles kunnen doen wat de kunst wil; de kunstenaar mag niet verantwoordelijk worden gehouden voor interpretaties en voor mogelijke gevolgen. Dat is natuurlijk waar, maar als Geert zich bedreigd voelt – wat ik me trouwens best kan voorstellen – dan heeft hij niet alleen het recht naar de rechter te stappen, dan moet hij dat ook doen. Soms weet een kijker namelijk niet wat kunst betekent of hoe je een kunstwerk moet duiden.

De nepbomartiest vind ik veel erger. Hij gedraagt zich als de valsemunter die zegt: ‘Mijnheer de rechter, dit zijn geen echte bankbiljetten, dit zijn kunstbankbiljetten die verdomd goed lijken op echte, omdat ik een goede kunstenaar ben. Ik heb daar inderdaad mee betaald, maar dat was om te laten zien hoe de mensen alles doen voor geld. Mijn nepgeld was juist een aanklacht tegen het kapitalisme. Niet ik, maar de overheid is valsemunter.’

En, omdat hij een nepbom maakte, valt hem nog iets anders te verwijten: hij joeg mensen angst aan. Doodsangst. Dat is een vorm van geweld. Dat is daadwerkelijke bedreiging. We zijn het er onderhand over eens dat de vrijheid van meningsuiting stopt waar wordt opgeroepen tot geweld: ‘Ik ben van mening dat alle joden alsnog aan het gas moeten!’ gaat te ver, omdat ik dan joden bedreig. Bekend is het voorbeeld dat je in een volle zaal niet ‘Brand!’ mag roepen als er geen brand is, je brengt mensen dan in gevaar.

Waar een kunstenaar gebruik moet maken van de vrijheid van meningsuiting, of deze moet bevorderen, heeft hij hem beperkt en misbruikt. Om misschien een flauw beeld te gebruiken: door een nepbom te fabriceren blaast hij zijn eigen artistieke ruimte op. Hij overschrijdt de vrijheid van meningsuiting, pleegt in mijn ogen vervolgens een strafbaar feit door mensen onnodig te bedreigen, wat tegelijkertijd als consequentie heeft dat hij niet alleen zijn eigen mogelijkheden, maar ook die van andere kunstenaars beperkt; het museum waarop de nepbom werd geplaatst, werd ontruimd en was dus ook niet toegankelijk voor de bedreigde toeschouwers.

Het museum gaat ook niet vrijuit. Uiteindelijk zijn zij tevens verantwoordelijk voor de context – zij hadden duidelijk moeten maken dat het hier een kunstwerk betrof op een manier dat de integriteit van de kunstenaar behouden bleef. Dat hebben ze niet gedaan. Ze zijn nu de drukker van de valsemunter.

In feite beknotten het museum en de kunstenaar de vrijheid – en daardoor de mogelijkheden van kunstenaars. Stel dat de politie had gezegd: ‘We kunnen niet controleren of de bom echt is of niet, ons rest maar één ding, we blazen gecontroleerd een deel van het museum op. Het spijt ons voor de aanwezige kunstwerken, het gaat om de veiligheid van de mensen in de stad.’ Dan had daar eigenlijk niets tegen gepleit.

De kunstenaar die Wilders bedreigde, heeft iets gedaan wat ik niet goed kan overzien – ik vind zijn kunstwerk niet mooi, schokkend, ontroerend of vernieuwend, ik vind het hoofdzakelijk saai. Wat mij betreft mag hij doorgaan. Maar die nepbommer tast mijn en uw vrijheid aan. De trend om kunst in te zetten om de vrijheid te beperken vind ik erg dubieus, eigenlijk.