De Amerikaanse John Green (1977) en Britse Jenny Valentine (1970) zijn ontegenzeggelijk zielsverwanten. Behalve dat beiden sinds hun debuut (respectievelijk Het grote misschien en Op zoek naar Violet Park) hun literaire beloftes tot nu toe inlossen, schrijven ze vergelijkbare, knap geconstrueerde eigenzinnige romans die zich afspelen tegen de achtergrond van adolescentie. Met sterke zinnen, scherpe observaties en een goed gevoel voor humor. Met spitse dialogen die een licht filosofische invalshoek verraden. Met alledaagse protagonisten die allesbehalve alledaags blijken te zijn. Met de wetenschap dat ‘zijn en schijn twee is’ en het menselijk onvermogen de ander te doorgronden dus een fundamenteel gegeven, en met een plot die is opgehangen aan een bizar mysterie.
In Valentine’s nieuweling Gebroken soep is de katalysator een fotonegatief dat de vijftienjarige Rowan toevallig in haar bezit krijgt, als een onbekende jongeman haar vertelt dat hij het in een winkel uit haar tas heeft zien vallen en haar ervan overtuigt het terug te nemen. Als Rowan het negatief laat ontwikkelen wordt ze geconfronteerd met ‘de foto van een geest’: haar verongelukte broer Jack. ‘Geen geposeerde foto’, merkt Rowan op, maar ‘de meest Jackachtige foto van Jack die ik ooit had gezien.’
Dat unheimische gegeven – dat een vreemde je iets geeft wat van jou is maar wat je nog nooit eerder hebt gezien – is het begin van een spannende zoektocht die Rowan behalve naar de onbekende ook onbedoeld en onverwacht naar haar broers verborgen geschiedenis leidt. Geholpen door de onbekende jongeman – een vrijdenkende Amerikaan – en het ontnuchterende optimisme van haar zesjarige zusje Stroma begrijpt Rowan uiteindelijk dat wat ze ‘dacht dat de wereld was, alleen de binnenkant van haar eigen hoofd was’: een tranenrijk idee, een verdrietig zooitje, ‘gebroken soep’, zoals Stroma het resultaat van hun in rouw gevangen leven noemt.
Eenzelfde soort inzicht als Rowan verkrijgt ook Q (Quentin) in Greens voortreffelijke highschool- en roadnovel ineen, Paper Towns: al net zo’n onwaarschijnlijke, intrigerende titel als Gebroken soep, waarvan de cartografische (schijn)betekenis in de loop van het met vaart vertelde verhaal duidelijk wordt.
Q is in zekere zin de Amerikaanse mannelijke tegenhanger van Rowan: (ook) ‘een verstandige lafaard’, zich bewust van eindexamen en toekomst en ‘echt’ – want zijn ouders zijn allebei psychotherapeut – ‘verdomd goed aangepast’, een achttienjarige ‘nerd’ die met twee soortgenoten droomt over ongrijpbare meisjes, zo’n jongen die over een gezonde dosis zelfspot beschikt en weet dat zijn leven bestaat ‘uit niets wat er veel toe doet, de goede dingen niet en de slechte dingen niet’. Zoals hij zegt: ‘Mijn dagen hadden iets prettig identieks. Ik hield van regelmaat. Ik hield van sleur.’ Die sleur eindigt abrupt wanneer zijn ‘onstuimig charismatische’, ‘weergaloze’ en zwerflustige buurmeisje Margo Roth Spiegelman – ooit Q’s speelkameraadje maar nu zijn onbereikbare liefde – op een nachtelijk uur Q’s slaapkamerraam openschuift, hem op een hilarisch ‘mission-impossible-achtig avontuur’ meesleept (een wraakoefening op haar overspelige vriendje) onder het motto ‘die ene diem heb je dan tenminste gecarpt’, en vervolgens de volgende dag spoorloos verdwenen blijkt.
Dan begint Q’s veelomvattende zoektocht langs de vermeende ‘paper towns’ waarnaar Margo wellicht vertrokken is: eerst zoekt hij in Orlando, hun eigen wereld die Margo, zo vertelde ze Q tijdens hun nachtavontuur, onwezenlijk toescheen, waar ‘papieren mensen in papieren huizen wonen en de toekomst verbranden om warm te blijven. (…) Iedereen verblind door de drang dingen te bezitten. Al die dingen dun als papier en broos als papier. En alle mensen ook.’ Vervolgens zoekt Q langs troosteloze bouwplaatsen en in onvoltooide woonwijken, pseudo-wijken die alleen in verkoopfolders en op bouwtekeningen zijn afgebouwd. En ten slotte, wanneer hij meent de ware betekenis van Margo’s ‘paper towns’ te hebben ontdekt, vertrekt hij uit Florida.
Na een angstaanval verandert Q’s zoektocht van karakter. Q’s beeld van Margo wankelt. Met hulp van Walt Whitmans Song for Myself uit Leaves of Grass (1855), het enige aanknopingspunt dat Margo heeft achtergelaten omtrent haar zijn en niet-zijn en waar-dan-wel-zijn, probeert hij ‘het mysterie Margo’ te ontraadselen.
Greens doorlopende verwijzingen naar Whitman, maar ook naar Emily Dickinson, Sylvia Plath en Kurt Vonnegut onderscheiden Paper Towns van Gebroken soep. Green gaat dieper dan Valentine. Hij gebruikt Whitman om Q onze ‘hele wonderbaarlijke eindeloze wereld’ te laten verkennen en begrijpen. Hij raakt aan het wezen van de literatuur. Green vervlecht aldus grandioos Q’s zoektocht naar Margo met die naar Whitman. Totdat Q beseft dat Margo ‘onvindbaar’ zal blijven: ‘We kunnen anderen horen, en we kunnen naar hen toe reizen zonder in beweging te komen, en we kunnen ons een beeld van hen vormen, en we zijn allemaal door een raar wortelsysteem als even zovele grasbladen met elkaar verbonden – maar je kunt nooit echt volledig een ander wórden.’
Dichters & Denkers
Nerds op drift
JOHN GREEN
PAPER TOWNS
Vertaald door Aleid van Eekelen-Benders, Lemniscaat, 320 blz., € 14,95
JENNY VALENTINE
GEBROKEN SOEP
Vertaald door Jenny de Jonge, Moon, 221 blz., € 12,50
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2009/32
www.groene.nl/2009/32