Pauline Slot publiceerde in 2010 En het vergeten zo lang, waarin vooral het tragische leven van Neruda’s eerste vrouw, de Nederlandse Maria Hagenaar, centraal staat. En nu dus de eerste roman van dichteres Hagar Peeters die inzoomt op het korte leven van Malva Marina (1934-1943), de enige dochter van Neruda en Hagenaar.
Is er iets aan de hand met Neruda? Zijn werk is in Nederland nog steeds beschikbaar, in 2014 verscheen in de fraaie Perpetua-reeks bij Athenaeum een nieuwe vertaling van Canto general (1950) met een niet alleen lovend nawoord van Geert van Istendael. Hij betreurt Neruda’s gepantserde stalinisme en stelt vast dat zijn werk wisselend van kwaliteit is. Neruda’s memoires Ik beken ik heb geleefd (waarin Malva Marina niet voorkomt) verscheen in 1975 in de Privé-domein reeks bij De Arbeiderspers, en werd in 2002 herdrukt bij Prometheus. Fraaie en vaak meeslepende herinneringen van deze vervaarlijke dichter, die het grote woord niet schuwde. Ik liep er liever altijd wat omheen. ‘O, groot standbeeld, bestorven op kristallen/ van poolmaan, dat de hemel vult/ als een wolk van huilende ontzetting/ die oceanen met bloed overdekt’ (vertaling van Bart Vonck). Oei! Wel vreemd, als je bedenkt dat ik wel in zee ging en ga met het werk van Walt Whitman, dat ook niet terugschrikt voor krachtige lulspraak.
De tijd is voor romanschrijvers blijkbaar rijp voor een statement over dit sterk uitvergrote leven van een fameuze dichter. Waar Pauline Slot het zocht in een tamelijk traditionele gefictionaliseerde levensbeschrijving van Maria Hagenaar zoekt Hagar Peeters het in een min of meer mythische levensschets van het ongelukkige meisje Malva. Zij werd geboren met wat vroeger een waterhoofd heette en stierf, verlaten door haar ouders, in 1943 in Nederland in een pleeggezin. Pijnlijk allemaal, tragisch ook. Zowel Slot als Peeters valt Maria Hagenaar niet al te zwaar aan, die stond er alleen voor, Neruda had haar in Nederland gedumpt en ze moest zich maar zien te redden. Merkwaardig is overigens dat Peeters de roman van Slot in haar ‘Verantwoording’ achterin helemaal niet noemt, terwijl die laatste een schat aan informatie boven tafel kreeg. Onder meer dat Neruda zijn ex-vrouw in november 1939 nog op station Holland Spoor ontmoette.

Peeters koos voor een geheel ander standpunt. Ze laat het ongelukkige meisje Malva na haar dood als een condor boven de aarde zweven en haar leven navertellen. Ook het leven voor haar geboorte en na haar dood kan ze zien, ze beschrijft allerlei scènes in Argentinië, Chili, Spanje en Indië (hier leerden Neruda en Hagenaar elkaar kennen). Malva weet alles, ze ziet alles, en we zien alles via haar. Ik vind dit een mooie opzet. Het geeft Peeters de gelegenheid een al te realistische verteltrant en een chronologische verhaalopzet te mijden. Dit boek is eerder een klaagzang dan een gefictionaliseerde biografie. Ook kan Peeters op deze manier af en toe zijpaden inslaan, bijvoorbeeld naar de ideeën van Socrates, of naar het werk van de Poolse dichteres Wislawa Szymborska, met wie ze af en toe krachtig discussieert. Neruda heeft het wel gedaan in deze roman. Peeters laat haar kleine heldin voortdurend op het aambeeld slaan van de zelfmedelijdende kindverlating. Mijn vader wilde me niet kennen. Al in de eerste alinea is het raak: ‘Zoals hij zijn gedichten en zijn dichtbundels titels gaf, zo gaf hij mij een naam. Maar nooit noemde hij die in het openbaar.’ En deze klacht komt verspreid door het boek talloze keren terug. Moedeloos plaatste ik daar dan maar weer een uitroepteken met ‘alweer’ bij. Neruda is dus een lul en dat krijgen we wel heel vaak in deze klaagroman voor onze kiezen. Te vaak, besefte Peeters af en toe en terecht geeft ze op een aantal pagina’s enig tegenwicht. Dan neemt ze het toch voor hem op, wat het overheersende, pathetische klaaggezang uit dit boek iets beter te pruimen maakt.
De schrijfster probeerde in haar schrijfstijl een toon uit die de sombere en zelfmedelijdende sfeer van de roman zou kunnen verlichten. Geen Hollands realisme dus, daar is ze te veel dichteres voor, maar een bloemrijkere, meer gepassioneerde stijl. Maar daarin slaagde ze niet. Ze ontkwam niet aan de opgeklopte stijl van de clichéroman. ‘Het was daar dat zijn eerste vers aan zijn borst ontbloeide en zijn hart opzwol tot melancholische grootte.’ Oef! Verder krijgen we ook ‘prille jeugd’ voor onze kiezen, ‘gratie en schoonheid’, ‘begaan met het lot van de armoedzaaier’, ‘goedgeefse moeder’, ‘onverschrokkenheid (…) die haar anders liet zijn dan alle andere meisjes op de hele wereld’, ‘dartele, levendige geest’, ‘diep en innig liefgehad’, ‘node had gemist’ en helaas kan ik zo tijdenlang doorgaan. Mijn exemplaar staat vol strepen, ik ben nu eenmaal Droogstoppel.
Peeters zou er niet over peinzen dit soort zegswijzen in haar gedichten te laten voorkomen. Maar het is toch echt de bedoeling dat ze ook niet in proza voorkomen. Haar zinnen zijn vaak onbeholpen of zonder meer matig tot slecht. ‘Ik vermoed dat dit het paradijs moet zijn.’ ‘Het ongedaan maken van mijn afwijzing wordt al onmiddellijk na mijn dood een obsessie.’ ‘Juist het ontbreken van alle noodzaak aan hun samengaan, maakt het niettemin plaatsvinden ervan voor mij nog altijd moeilijk te verteren.’ En zo zijn er veel meer, honderden. Zinnen moeten, ja, echt waar, ze moeten: tintelen, dwarrelen, fluisteren, giechelen, bravoure maken. Niet strompelen, niet bonken en zwartkijken. Niet: ‘Mijn vader achtte het niet langer veilig genoeg voor mij en mijn moeder om in Madrid te blijven.’ Nee! Weg met zulke zinnen.
Foto: Malva, dochter van Pablo Neruda en Maria Hagenaar, ca. 1941/ 2004 F. Julsing