
‘Voor mij is dansen een manier om te spreken, om iemands woorden te vertalen. Die vorm van communicatie is heel natuurlijk voor me.
Mijn moeder was balletjuf, ik danste al toen ik vier jaar was. Op mijn veertiende ging ik naar de Balletschool in Antwerpen. Een klassieke opleiding, de enige in België. We trainden 25 tot 30 uur per week. Daarnaast hadden we gewoon school. Voor mij was dat een heel moeilijke periode. Al die veranderingen in je lichaam. Je krijgt borsten, heupen. En je ziet dat elke dag in de spiegel. Er waren ook meisjes die niet veranderden, daar keek ik jaloers naar. Ik heb erg gestruggeld. Op mijn achttiende ging ik naar de Rotterdamse Dansacademie en liep stages bij De Meekers en Korzo. Toen stond ik al met één been in het werkveld.
Je moet altijd trainen. Zelfs als je in vorm bent. ’s Morgens beginnen we met vijf kwartier spieren opwarmen, gewrichten losmaken, stretchen en rekken om zo soepel mogelijk te worden. Als alle spieren in toon zijn, kunnen ze aan het werk. Net als een instrument dat gestemd moet worden. Ook doen we veel krachttraining. We dansen nu een heel fysiek stuk, Domestica, van Krisztina de Châtel en Ann Van den Broek. Dat vraagt om spanning in je lichaam, je moet sterk naar voren komen. Je borstspieren moeten krachtig zijn. Ik ben van mezelf nogal zwierig, losjes, dus ik moet veel push ups doen.
Alles tellen. Er staan elf mensen op het podium en iedereen moet dezelfde telling hebben. Het zijn soms net wiskundige proefwerkjes. Dan moet je met elkaar communiceren. Zonder te praten. Je moet de andere lichamen begrijpen als je eigen lichaam. Improviseren is een goede manier om iemand te leren kennen, te onderzoeken. Als iemand in de groep zich niet goed voelt, gaat alle energie daarheen. Dat is mooi. Als groep ben je één lichaam.
Het is goed om een klassieke training als basis te hebben, maar in klassiek ballet heersen strenge regels, je moet heel slank zijn, je techniek moet heel goed zijn, anders dans je je hele leven in het corps de ballet met dertig andere meisjes die er hetzelfde uitzien. Dat wilde ik niet. Moderne dans ligt me meer. De Châtels dansen zijn heel strak, voor mij is dat een uitdaging.
De grenzen verleggen van mijn lichaam, dat vind ik interessant. Dat is soms heel zwaar. Ik probeer mijn lichaam iedere keer verder en verder te duwen. Soms wil het niet meer, dan wordt het moe of krijgt het blessures, soms wordt het echt ziek. Door goed te luisteren weet je wanneer je moet stoppen of nog juist een extra push moet geven. Je leert je lichaam kennen als een boek.
Mijn lichaam vertelt mijn levensverhaal, mijn ervaring, mijn pijn, mijn geluk, mijn verdriet. Dat draag je overal mee. Ik heb met mezelf leren leven. Dat is soms heel confronterend. Je komt op plaatsen waar je niet altijd wilt gaan. Bijvoorbeeld toen ik op de balletschool zat. Ik hield niet meer van mezelf, het was complex. Dan is het onmogelijk om te werken, dan zit je vast. Je kunt lichamelijk alles doen, maar als je hoofd er niet bij is, breng je niets over. Dat is niet interessant.
Opeens was het over, er was een klik, ik voelde dat alles terug was. Daarna kwam ik in een enorme evolutie, dan weet je weer waarom je op het podium staat. Het is geweldig als het publiek enthousiast is, en voor mezelf geeft het een enorme kick. Een warm gevoel dat zich verspreidt. Op het moment dat je dat punt bereikt, dat je alles kunt loslaten, dan ga je trippen. Dan is alles één. Dan ben je daar, juist exact daar, honderd procent daar. Dan komt het universum samen in jou, dat is fantastisch. Daar doe je het voor.’