
Nadat Pierre François Lacenaire een Parijse zwendelaar en diens moeder met een handbijl vermoordde, duurde het niet lang tot de Parijse sensatiepers van hem een fenomeen maakte – true crime ruim anderhalve eeuw voor Netflix.
Lacenaire had geld nodig en zijn oog was, na een aantal mislukte pogingen om banken op te lichten, gevallen op de krabbelaar Jean-François Chardon. Samen met zijn compagnon Pierre Avril drong hij diens woning binnen, vermoordde Chardon en daarnaast, al was dat niet het plan, zijn helaas aanwezige moeder, maakte een frustrerend schamel bedrag buit en vluchtte halsoverkop weg. Met hulp van valse identiteiten lukte het hem een poos uit handen van de politie te blijven, maar uiteindelijk leidden de terloopse opmerking van een voormalige compagnon en de loslippigheid van een oud-celgenoot tot zijn arrestatie.
De Parijse kranten kregen er geen genoeg van, niet in de laatste plaats omdat Lacenaire behalve welbespraakt ook erg charismatisch was. Terwijl hij in afwachting van zijn rechtszaak opgesloten zat, ontving hij bezoek van bewonderaars, kreeg geparfumeerde brieven en gaf interviews. Zijn levensverhaal fascineerde. Hij diende kortstondig in het leger (waaruit hij al vlug deserteerde), was verschillende studies begonnen zonder ze af te maken en had het geprobeerd te maken als schrijver van artikelen en poëzie. Zijn familie was op dat moment al haar bescheiden vermogen kwijtgeraakt en was zonder hem daarover in te lichten het land ontvlucht. Verlaten en zonder hulp zwierf Lacenaire door Parijs en begon zijn loopbaan als misdadiger.
Drie dagen voor zijn proces werd hij geïnterviewd door journalisten, advocaten en een arts. De dokter wilde weten hoe het kon dat zijn intelligentie hem niet tegen zichzelf had beschermd. Lacenaire antwoordde: ‘Ik kwam op een punt in mijn leven dat de enige opties die nog voor me lagen zelfmoord of misdaad waren.’
‘Waarom dan geen zelfmoord?’ vroeg de dokter. Lacenaire antwoordde: ‘Ik stelde mezelf de vraag of ik mijn eigen slachtoffer was, of van de samenleving.’
Lacenaire en Avril werden ter dood veroordeeld en kwamen op 9 januari 1836 onder de guillotine. Zowel de details van Lacenaire’s leven als sommige details van de moord op Chardon zouden zo uit een roman geplukt kunnen zijn. Lacenaire had bijvoorbeeld, voordat hij hem om het leven bracht, buiten de woning van Chardon gewacht om er zeker van te zijn dat hij thuis was, en ontspannen zitten lezen in Rousseaus Du contrat social. Het waren dit soort details die Lacenaire niet alleen onweerstaanbaar maakten voor de Parijse sensatiepers, maar ook voor Fjodor Dostojevski, die de zaak twee decennia later gebruikte als model voor de moord die Raskolnikov in Misdaad en straf begaat op een inhalige pandjesbaas.
De invloed van de zaak-Lacenaire op Dostojevski – hij vertaalde artikelen over de zaak voor het tijdschrift dat hij uitgaf samen met zijn broer Michail – is de rode draad in The Sinner and the Saint: Dostoevsky and the Gentleman Murderer Who Inspired a Masterpiece van Kevin Birmingham. Birmingham schrijft over Dostojevski als een bewonderaar die zijn lezers iets wil meegeven van zijn eigen fascinatie voor zowel de roman Misdaad en straf als de auteur daarvan. De focus op de parallellen tussen de moord door Lacenaire en de moord uit Misdaad en straf werkt erg goed daar waar een blik wordt geworpen op het schrijf- en denkproces van Dostojevski en de ideeën die de roman maken tot wat die is. Birmingham probeert die parallellen bovendien in de opbouw van zijn boek te handhaven, maar de neiging om alle interessante details van Dostojevski’s leven uit de doeken te doen, en dat zijn er nogal wat, wint het van het voornemen om de vorm te gebruiken als een dwingend selectiemechanisme voor wat wordt verteld.
De overeenkomsten en gelijkenissen tussen het leven van Lacenaire en Dostojevski’s schrijverschap zijn het krachtigst daar waar Dostojevski zelf soms lijkt te belanceren tussen het pad van schrijverschap en de verkeerde kant van de wet. Dostojevski’s voortdurende geldnood en schulden drijven hem richting grote precariteit, en hij is soms de wanhoop nabij. Lacenaire op zijn beurt probeerde het te maken als schrijver, maar werd opgelicht door gehaaide redacteuren die zijn werk zonder betaling publiceerden. Dostojevski was de helft van zijn leven op de vlucht voor schuldeisers en moest zijn werk regelmatig tegen schandalige voorwaarden verkopen, domweg omdat hij met de rug tegen de muur stond.
Birmingham heeft daarnaast een scherp oog voor de duizelingwekkende transformaties in de Russische en Europese samenlevingen die de achtergrond vormen waartegen Dostojevski schrijft (en waartegen Lacenaire zijn misdaad begaat). Zowel Lacenaire als Raskolnikov uit Misdaad en straf is niet goed denkbaar zonder die maatschappelijke omwentelingen in sociaal, economisch en cultureel opzicht. Dostojevski’s karakterisering van Raskolnikov als iemand die onder invloed was van ‘onaffe ideeën’ en een goddeloze filosofie leunt bijvoorbeeld sterk op de beschrijvingen van de ondervraging van Lacenaire tijdens de rechtszaak door ene Armand Fouquier. Fouquier bespeurde in de uitingen en opvattingen van Lacenaire een ‘woest materialisme’, en daarnaast ‘atheïsme’ en ‘egoïsme’, dezelfde opvattingen die Dostojevski niet alleen ontwaarde bij een jonge generatie Russische intellectuelen, maar die hij ook toeschreef aan Raskolnikov.
Maar zoveel als Birmingham te zeggen heeft over de persoonlijkheid van Lacenaire en de overeenkomsten (en verschillen) met Raskolnikov, zo weinig zegt hij over Dostojevski’s eigen gedachten en opvattingen. Birminghams Dostojevski is op de eerste plaats een literair genie (terecht) dat de wereld observeert en zijn diepste dieptes verkent, en wat hij daar aantreft op meesterlijke wijze tot een roman weet te smeden. Maar daarmee beperkt Birmingham zich ook in zijn interpretatie van Dostojevski’s schrijverschap. De weigering om niet alleen de ideeën van Lacenaire en de jonge Russische intellectuelen maar ook Dostojevski’s eigen opvattingen en psychologie aan Raskolnikov te spiegelen, maakt dat een centraal raadsel over Raskolnikov – de betekenis van diens bekentenis – voor Birmingham in belangrijke mate onoplosbaar blijft.
Het antwoord kan deels worden gevonden in het feit dat Raskolnikov geen kopie is van Lacenaire, ondanks alle overeenkomsten, maar toch voornamelijk een schepping is van Dostojevski zelf. Details uit de zaak van Lacenaire, gemengd met actuele ontwikkelingen in Sint-Petersburg, bevestigden in belangrijke mate opvattingen die Dostojevski al veel langer had. Misdaad en straf bouwt weliswaar op Lacenaire, maar transformeert de zaak tegelijkertijd in iets wat een veel directer commentaar is op de staat van de Russische samenleving in Dostojevski’s tijd. Lacenaire leverde de feiten en de daad; de ideeën zijn die van Dostojevski.
Want er zijn belangrijke verschillen tussen Lacenaire en Raskolnikov. Lacenaire, bijvoorbeeld, beging de moord niet als zijn eerste misdaad (en ook niet als zijn laatste). En hij had, anders dan Raskolnikov, geen dwangmatig verlangen om zich op een bepaalde manier als de moordenaar kenbaar te maken, of zelfs om gepakt te worden.
De dwangmatigheid van Raskolnikov is deels die van Dostojevski zelf. In de memoires van zijn tijdgenoot Alexander Herzen is een portret te vinden van Dostojevski (in de gedaante van ene ‘Engelson’). Het type waartoe Dostojevski ook behoorde, schreef Herzen, was moreel en sociaal mismaakt in de militaire academies van tsaristisch Rusland in de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw. ‘Jonge mensen werden hypochondrisch, achterdochtig, en raakten opgebrand voor ze de leeftijd van twintig bereikten’, schreef Herzen. Onder druk van de extreme discipline die er in die academies werd afgedwongen raakten studenten bevangen door een even eindeloze als ongezonde vorm van bezeten introspectie en zelfbeschuldiging.
Ze geloofden, schreef Herzen, ‘angstig en ernstig’ in de verschijnselen van hun psyche, en konden eindeloos biechten en praten over alle neurotische wissewasjes van hun bestaan. ‘Nadat ik hun wroeging en gewetensnood met sympathie had aangezien, hun neurotische zelfkastijding die altijd uitdraaide op ongelooflijke lasterpraat over zichzelf, kwam ik uiteindelijk tot de conclusie dat het allemaal deel uitmaakte van eenzelfde soort egoïsme. Met hen heb je, zoals ooit de christelijke geestelijken tegenover de machtigen van de wereld, uitsluitend het recht om ze plechtig hun zonden kwijt te schelden, en verder te zwijgen.’
Dit is het element dat Raskolnikov onderscheidt van Lacenaire, en dat zonder twijfel voortkomt uit Dostojevski’s eigen geest. De drang naar zowel zonde als boetedoening, en de existentiële drang om op enige manier vergiffenis en verlossing te vinden, is Dostojevski ten voeten uit. Het is het product van zijn eigen psychologie en opvattingen – uit de overtuiging dat de moderne wereld met zijn politieke beloftes van democratie en gelijkwaardigheid tussen mensen voortkomt uit de goddeloze, moorddadige doctrines van het ‘materialisme’, het ‘egoïsme’ en het ‘nihilisme’, en dat alleen de christelijke liefde en de vaderlijke tucht van een zorgzame autocraat ervoor kan zorgen dat de samenleving niet onder invloed van die ideeën van zijn morele ankers slaat.
Maar het raadsel waarom uitgerekend Dostojevski, die door het tsaristisch regime aan een gruwelijke schijnexecutie was onderworpen en tien jaar dwangarbeid moest doen in Siberië, er die opvattingen op nahield, wordt ook door Birmingham niet opgelost. Toch is dat ergens de kern: Dostojevski’s personages zijn, net als hijzelf, veelal ongrijpbaar en bedwelmend, veel bedwelmender dan de werkelijkheid ooit is of kan zijn. Dat is precies wat hem, en niet alleen voor Birmingham, zo aantrekkelijk maakt.