DE GEEST VAN Anton Constandse werd zaterdag 18 september jl. met succes tot leven gewekt in een afgeladen zaaltje in het gebouw van de Universiteit voor de Humanistiek in Utrecht, waar onder auspiciën van vrijdenkersvereniging De Vrije Gedachte uitgebreid werd stilgestaan bij de honderdste geboortedag van de legendarische vrijdenker, humanist, anarchist, journalist, schrijver, filosoof, gevierd radiospreker annex seksueel hervormer.
Om in de stemming te komen werden eerst enige fragmenten van Constandses fameuze optredens voor de VPRO-radio op band afgedraaid. Het was, starend naar een bronzen borstbeeld van Constandse dat pontificaal voor op het podium was geplaatst, een vervreemdende ervaring die stem weer te horen - nasaal, hoog, bijna zangerig, die zich met toenemende ironie een weg baant naar de triomfantelijke toppen van het totale inzicht inzake uiteenlopende fenomenen als het Huis van Oranje, het Amerikaanse cultuur-imperialisme en de paus.
In die stem zit een geheel tijdperk vervlochten, een tijdperk dat, zoals meerdere sprekers op deze dertiende Anton Constandse-dag spijtig moesten vaststellen, wel heel erg snel verleden tijd was geworden. In al zijn gedaantes - als vrijdenker op de Haagse Kweekschool, als anarchistisch revolutionair op de Drentse heide, als gevangene in Buchenwald, als chef buitenland van het Algemeen Handelsblad, als debater voor de VPRO-radio - streed Constandse voor de verdediging van de rede en de vrijheid van de geest. Maar veertien jaar na zijn dood lijkt er van de beschavingsmissie al weinig meer over. ‘Toen mijn vader nog leefde leek de strijd toch zo goed als gestreden’, sprak Constandses zoon Loki van der Gaag in een dankwoord bij het uitreiken van het eerste exemplaar van het boek Anton Constandse: Leven tegen de stroom in. ‘Er werd toch vanuit gegaan dat er alleen nog onderhoud en schoonmaak hoefde te worden gepleegd. Met godsdienstoorlogen al om ons heen weten we ondertussen wel anders.’
Ook in Nederland zelf heeft zich in de tussenliggende jaren een geweldige geestelijke restauratie voltrokken, die het maakt dat de causerieën waarmee Constandse begin jaren zeventig uitgroeide tot het idool van alles wat jong en links was, nu soms al buitenissig en exotisch overkomen - niet zozeer omdat de ideeën zijn verouderd, als wel omdat de verbale omgangsvormen in de media anno 1999 al weer veel dichter aansluiten bij de conformistische, non-des cripte etiquette van de jaren vijftig. Constandse was juist een principiële anticonformist. Het bieden van tegenspraak was zijn tweede natuur en dat het liefst in zo plastisch mogelijke termen.
Sinds Constandse heeft er geen flamboyantere spreker meer het woord genomen in Hilversum, en waarschijnlijk zal dat nooit meer gebeuren ook. Het is zelfs de vraag of er nog wel mensen zijn die zo als Constandse kunnen denken.
Door Harry Mulisch werd Constandse eens ‘de Erasmus van het anarchisme’ genoemd. Ook werd hij wel met Diderot vergeleken. Het maakt in ieder geval duidelijk dat hij als een soort ideologische oervader werd beschouwd, de verbinding tussen de Verlichting en provo. Zelf zette hij aanzienlijk bescheidener in. ‘Ik heb nooit iets anders willen zijn dan een ambachtsman, wiens werktuig het woord was’, schreef hij. (ANTON LEVIEN Constandse kwam op 13 september 1899 ter wereld in het Zeeuwse Brouwershaven, als vijfde van de zes kinderen van hotelhouder en winkelier Adrianus Constandse en diens echtgenote Jansje van Dijk. Na de dood van zijn vader verhuisde hij in 1907 naar Den Haag, waar hij op de Kweekschool zou worden opgeleid tot onderwijzer. Al studerend kwam hij in contact met de vrijdenkers en het anarchisme. Het waren de jaren van een geëxalteerd geloof in een wereldrevolutie. Arthur Lehning, net als Constandse van 1899, omschreef het koortsachtige cultuurklimaat van de roaring twenties: ‘Het waren de jaren waarin een romantisch gevoel van wereldondergang zich paarde aan revolutionaire heilsverwachtingen. Het was zeer intensief, maar het duurde kort.’
Ook Constandse werd meegetrokken in die maalstroom. Hij werd al snel full time-activist en kwam in contact met de radicaalste geledingen van het anarchisme. Met Piet Kooijman bijvoorbeeld, die in 1921 tot zes jaar gevangenisstraf werd veroordeeld vanwege een bomaanslag op de voorgevel van het huis van een hooggeplaatste militair die in een krijgsraad dienstweigeraar Herman Groenendaal tot zes jaar gevangenisstraf had veroordeeld. Kooijman verkondigde het ‘neem en eet’-recht. Constandse fungeerde al snel als een van de belangrijkste propagandisten van de Sociaal Anarchistische Jeugd Beweging (SAJO), later gevolgd door de anarchistische Alarm-beweging. Drenthe was zijn belangrijkste werkterrein. De arbeiders beschouwden hem als een van hen omdat hij zelf ook geen cent te verteren had. In die tijd hield Constandse al zo'n honderdtwintig lezingen per jaar. De autoriteiten hielden hem nauw in de gaten. In Emmer Compascuum kwam hij in aanraking met de marechaussee. Toch behoorde hij toen al tot de zachtmoedigen. Zo kon hij kameraad Jo de Haas het idee uit het hoofd praten een aanslag te plegen op de minister van Oorlog.
Zelf verdween Constandse in 1920 ruim een half jaar in de ‘modelgevangenis’ Veenhuizen, veroordeeld voor heling. Via de beroemde juriste Clara Wichmann deed hij zijn beklag over de middeleeuwse lijfstraffen die in Veenhuizen werden gehanteerd. De veroordeling zorgde er wel voor dat hij geen werk als onderwijzer vond. Constandse kon geen bewijs van goed gedrag krijgen, en dat veroordeelde hem tot een leven in de marge. Hij hield het hoofd boven water met het geven van privélessen Frans.
Constandse bracht zijn tijd voornamelijk lezend door. Ibsen, Nietzsche, Multatuli, Bakoenin, Stirner, maar ook Freud en Reich sterkten hem in zijn individualistische overtuigingen. Zijn anarchisme was van het allerindividueelste soort. Zijn eerste strijdschrift heette opvallend genoeg Weg met de vakorganisaties. Maar het bestrijden van religieuze waanideeën was zijn eerste prioriteit. In 1922 publiceerde hij De ellende der religie, de eerste in een lange rij van aanvallen op de kerk in al haar verschijningsvormen. In 1924 publiceerde hij Socialisme tegenover godsdienst: ‘God moet “uitgevonden” worden, omdat zonder geloof de mensch zou gaan denken.’
MET DE WET zijn er voortdurend problemen. In 1927 wordt Constandse veroordeeld tot twee maanden cel vanwege opruiing van matrozen, die hij oproept te muiten als protest tegen de knechting van de Chinese arbeiders. Constandse vaart niet alleen uit tegen kerk, kolonialisme, kapitaal en koningshuis, ook communisme en bolsjewisme moeten het ontgelden. Vrijheid is het hoogste goed, en het doet er niet toe of die wordt vertrapt in naam van de kroon of van de klassenstrijd. Het Huis van Oranje mag zich dan al in zijn warme belangstelling verheugen. In 1933 wordt Constandse bijna veroordeeld wegens godslastering. In zijn brochure Nederland, God en Oranje staan zinsnedes als: ‘Inderdaad is “Oranje” thans het wachtwoord van militarisme en conservatisme, en huldebetoon jegens het regerende vorstenhuis één der methoden om fascistische gezindheid te openbaren.’
Al in 1935 pleit hij voor de vernietiging van Pruisen, dat hij als het hartland van de Eurpese apocalyps beschrijft. Ook fileert hij de ideologie van het ariërdom nauwgezet als een rancuneleer, voortgekomen uit onverwerkte seksuele driften, vrij naar Freuds leerling Wilhelm Reich.
De dreiging van het fascisme maakt dat Constandse gaat twijfelen aan de levensvatbaarheid van zijn anarchistische ideeën. In 1936 gaat hij naar Spanje, waar hij voor het weekblad De Dageraad de burgeroorlog tussen de linkse regering en Madrid en Franco’s fascisten verslaat. Daar is hij getuige van de pogingen van de communisten om de anarcho-syndicalisten te elimineren.
‘De Spaanse burgeroorlog was een keerpunt in mijn leven’, schreef hij later. ‘Toen bleek het nodig de staatsloze idealen van het anarchisme op te offeren aan het verzet tegen het fascisme.’ In 1938 neemt hij definitief afscheid van de anarchistische beweging: ‘Zij hebben niet ingezien dat voor alles de politiek een harde en meedogenloze strijd is om de macht.’
In het besef dat een grote oorlog onafwendbaar is, wacht Constandse de gebeurtenissen gelaten af. ‘Ik kon niet meer geloven aan vrede, niet aan revolutie, niet aan een algemene werkstaking die de oorlog zou verhinderen.’ Op 7 oktober 1940 wordt hij samen met 109 andere Nederlanders - politici, hoge ambtenaren, hoogleraren en ondernemers - als gijzelaar naar Buchenwald gebracht. Het is een Duitse represaille-maatregel voor de internering van Duitsers in Nederlands-Indië. Constandse is de enige linkse radicaal in het gezelschap. Stadsgenoot Willem Drees zit er ook bij, als ook de minister van Justitie die hem in 1933 wilde aanklagen vanwege majesteitsschennis, Donner.
Na Buchenwald worden de gijzelaars overgebracht naar het Nederlandse St. Michielgestel. Daar leert Constandse mensen kennen als Donner, Drees, Van der Goes Naters, Huizinga, Geyl en dr. P.H. Ritter. Constandse geeft er lezingen over Nietzsche, Montaigne, en Ortega y Gasset. PvdA-kopstuk Van der Goes Naters noemt hem later ‘een engel van een man’: ‘Wat hij wel niet allemaal voor ons deed. We zeiden in het kamp: “hij is de enige echt christen hier.” Hij was anarchist. Maar wat dat betekende heeft hij me nooit duidelijk kunnen maken.’
Constandse-kenner Hans Ramaer meent dat Constandses verblijf in Buchenwald en St. Michielgestel hem definitief heeft gevormd. ‘Ik denk dat Constandse in die jaren ervaren heeft dat “klassevijanden” aimabele mensen kunnen zijn, karaktervol en sociaal-voelend soms. In ieder geval heeft hij toen zaken leren relativeren en mensen leren waarderen - Drees bijvoorbeeld - zonder dat hij zijn libertarische ideeën verloochende.’
TIJDENS ZIJN gevangenschap leerde Constandse ook een oud-directeur van het Algemeen Handelsblad kennen. Direct na de oorlog werd hij gevraagd tot de redactie toe te treden van die conservatieve krant voor zakenlieden. Het Handelsblad was in de oorlog zwaar meegegaan met de bezetter en de redactie diende gezuiverd. Constandse beschikte over de juiste papieren. Hij zou van 1945 tot 1964 - het jaar van zijn pensionering - bij de krant blijven werken, lange tijd als chef-buitenland. De gewezen revolutionair was een vreemde eend in de bijt. Maar de kracht van Constandse als journalist was dat hij niet zozeer was geïnteresseerd in ideologieën als wel in de materiële feiten. In het mondiale machtsspel waren grondstoffen belangrijker dan ideologieën. Staten opereerden niet zozeer ideologisch als wel in het kader van geopo litiek eigenbelang. Constandse zag het als de taak van de krant om die strijd om grondstoffen en afzetmarkten zo feitelijk mogelijk te registeren. Dat sloot weer naadloos aan bij het universum van de Hollandse zakenman.
Niet iedereen was daar gerust op. In de zomer van 1955 werd Constandse medewerker Henk Hofland door zijn hoofdredacteur Planten in contact gebracht met een agent van de BVD, die de opdracht had een onderzoek in te stellen naar de ‘politieke betrouwbaarheid’ van zijn chef. ‘Deze eigenzinnige, weinig conformistische anticommunist werd door het vaderland als een verdacht individu, een security risk beschouwd’, schreef Hofland in Tegels lichten (1972).
Ook uit andere hoek kwam wantrouwen. Karel van het Reve viel Constandse geregeld aan als zou hij heimelijk sympathiseren met de Sovjet-Unie, daar hij in zijn commentaren eerder op dialoog tussen Oost en West aanstuurde dan op confrontatie. Constandse zag in die aanvallen vooral een bewijs voor zijn theorie dat de communistische heilsleer traumatische uitwerkingen had op al haar (ex)-belijders.
De redactie buitenland van het Handelsblad werd een enclave binnen de redactie. Latere grote namen als Hans Gruyters, Willem Oltmans, Max Snijders en Hans van Mierlo waren korte of lange tijd verbonden aan ‘de school van Constandse’, waarvan Hofland in het zaterdag ten doop gehouden Constandse-boek overigens het bestaan ontkent.
Na het Handelsblad schreef Constandse voor De Gids, De Groene, Vrij Nederland en De Nieuwe Linie. Daarnaast het ene boek na het andere: over Chroesjtsjov, Tito, Kennedy, de Krupp-dynastie, achter de schermen van de internationale diplomatie. Lang was hij actief binnen de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming, waar hij pleitte voor een nieuwe ‘seksuele ethiek’: ‘De liefde is anarchistisch. Ze verdraagt geen dwang noch gebondenheid. Slechts in vrijheid gedijt ze.’
Bij de VPRO kon hij zijn oude radicale inzichten weer frank en vrij ventileren. In dezelfde radiovilla waar VPRO-directeur dominee Spelberg in de jaren vijftig Juliana op de thee ontving, oreerde Constandse over de wandaden van de Oranjes door de eeuwen heen. ‘Weer zo'n marxist’, mopperde VPRO-dominee Van Houte, opvolger van Spelberg, toen Constandse in 1966 werd aangetrokken door radiomaker Philippe Scheltema. ‘Het is geen marxist, het is een anarchist’, legde Scheltema uit. Waarop Van Houte verzuchtte: ‘Dat is nog erger!’
Zoals Ferdinand Domela Nieuwenhuis op hoogbejaarde leeftijd op de schouders werd genomen door de revolutionaire arbeiders van Amsterdam anno 1918, zo werd Anton Constandse op latere leeftijd omarmd door de al even revolutionaire bezetters van het Maagdenhuis in 1968. Het was zijn finest hour. Mies Bouhuys beschreef op de Anton Constandse-dag in Utrecht heel beeldend hoe Constandse op een wankele loopplank naar de bezetters van het Maagdenhuis liep. Toen hij midden op de plank stond, vervaarlijk wiebelend boven een enorme hoogte, draaide hij zich triomfantelijk om en riep uit: ‘Dat ik dit nog mag meemaken!’
Met het vervagen van die laatste revolutie werden Constandses commentaren allengs bitterder en pessimistischer. De val van Allende was misschien wel de genadeslag. ‘De wereld wordt geregeerd door dwazen en de dwazen worden geregeerd door angst’, stelde hij vast.