Een raadgevend referendum over een Nexit zit er voorlopig niet in. Om de simpele reden dat een referendum waar burgers het initiatief voor nemen, moet gaan over een zojuist door het parlement aangenomen wet. En een wet tot toetreding van Nederland tot de Europese Unie ligt niet in het verschiet, Nederland is al lid.
Toch lopen zich al mensen warm voor een Nexit-referendum. Na de uitslag van het Oekraïne-referendum zullen ze zich gesterkt voelen. Een meerderheid van degenen die vorige week zijn gaan stemmen is tegen het verdrag. Maar het blijft ook een werkelijkheid dat tachtig procent van de Nederlandse kiesgerechtigden niet tegen het associatieverdrag heeft gestemd, door thuis te blijven of door voor het verdrag te stemmen. Waarmee vervolgens niet gezegd kan worden dat een Nexit zou worden weggestemd. Dat blijft gissen. Voorstanders van een Nexit zien vooral de onvrede in de samenleving, tegenstanders de voordelen van de EU en het gezonde verstand.
Reikhalzend kijken de Nexit-mensen daarom uit naar het referendum over een Brexit. Over iets meer dan twee maanden is het zo ver. Dan ligt in Groot-Brittannië de hamvraag voor of de Britten in de EU willen blijven of eruit willen. En niet zoals in Nederland een afgeleide vraag, waarvan het kabinet dan wel zegt het antwoord erop te zullen respecteren, maar totaal onduidelijk is wat dat inhoudt. Voorlopig laat het kabinet dat ook zo. Allemaal met het oog op het referendum in Groot-Brittannië. Als de Britten voor een vertrek uit de Unie stemmen, ligt alles toch weer anders. Dat zal zeker de onderhandelingen beïnvloeden tussen de andere lidstaten en Nederland over een eventuele extra passage bij het verdrag waarin expliciet komt te staan dat Oekraïne geen lid mag worden van de EU.
Als de Britten op 23 juni voor een Brexit stemmen, kan premier Cameron meteen de volgende ochtend de procedure daarvoor in Brussel in gang zetten. Dat betekent dat er onderhandeld gaat worden, ongeveer zoals je over een echtscheiding onderhandelt. Als de lidstaten en Groot-Brittannië daar na twee jaar niet zijn uitgekomen, is de Brexit automatisch een feit. Dat zet aan beide kanten druk op de ketel. Toegeven aan eisen van de andere 27 lidstaten? Of juist ingaan op de wensen van de Britten om een vechtscheiding te voorkomen? Het zal een duivels dilemma worden. Vooral ook omdat een Brexit de anti-EU-gevoelens in andere lidstaten zal voeden.
Wat de Britse regering zal willen van de andere EU-lidstaten als de bevolking voor een Brexit stemt? Een handelsverdrag zoals met Oekraïne. Met als extraatje dat er wel vrijer gereisd kan worden door de Britten dan de Oekraïners is toegestaan. Eigenlijk kiezen de Britten dan voor de praktische voordelen van de EU, maar zonder de mogelijkheid mee te kunnen praten en beslissen in Brussel. Het klinkt totaal onlogisch. En geeft daardoor misschien aan hoezeer er met het hart gestemd gaat worden, of met de onderbuik zo u wilt. De Britten stemmen dan voor uittreden, omdat ze zich Brits voelen en niet Europees.
Hoe dubbel dat is, komt mooi naar voren door de Panama Papers. In Wales is een plaatsje waar vijf middenstanders gezamenlijk een offshore holdingmaatschappij hebben opgezet, net zoals de grotere bedrijven doen die belasting betalen ontwijken via Panama. Het is deze winkeliers om de ongelijkheid te doen, niet om het geld. Zij maken eigenlijk duidelijk dat die belastingontwijkers dieven zijn van onze portemonnee, al is het motto van die bedrijven juist dat als zij het niet doen zij een dief zijn van hun eigen portemonnee. Het is immers meestal wettelijk toegestaan.
Om belastingontwijking tegen te gaan, zal er echter internationaal moeten worden samengewerkt. Voor meer transparantie bij bedrijven en om belastingwetten te krijgen die aan elkaar worden aangepast, zodat landen minder met elkaar kunnen concurreren op fiscale aantrekkelijkheid. Dat vergt meer Europa. Het hoofd zal dat beamen, maar het hart?
In de Volkskrant zegt iemand uit dat plaatsje in Wales: ‘De Belastingdienst lijkt wel bang te zijn.’ Hij bedoelt bang voor de grote bedrijven die belasting ontwijken. ‘Wie is nu de baas?’ Na alle analyses van waarom er zoveel onvrede is in de samenleving, over de politiek en over Brussel, zit in deze woorden misschien wel een van de belangrijkste oorzaken. Mensen voelen instinctief aan dat politici en hun ambtenaren niet opgewassen zijn tegen het bedrijfsleven, niet tegen het in alle haarvaten van de samenleving doorgedrongen dominante denken van de vrije markt dat je nooit een dief moet zijn van je eigen portemonnee. En dat je daar de moraal best even voor mag uitschakelen.
Het is niet verwonderlijk dat de onvrede over de daaruit voortvloeiende ongelijkheid en onzekerheid, over baan, inkomen en pensioen, wordt geprojecteerd op de politiek. De politiek wordt immers geacht het algemeen belang in het oog te houden. In een democratische samenleving kan het bedrijfsleven alleen via de politiek worden aangepakt.
Met enig optimisme zou je kunnen zeggen dat alle onvrede over de politiek juist betekent dat mensen inzien dat ze politici nodig hebben om bedrijven te dwingen eerlijk belasting te betalen en fatsoenlijke lonen uit te keren. Hun hoop, maar vervolgens ook hun woede, is gericht op de politiek. Nationaal kan die politiek steeds minder beginnen tegen het internationale bedrijfsleven, de kiezer weet zich echter alleen in het nationale parlement – een beetje – vertegenwoordigd.