Het zal weinigen zijn ontgaan dat het proces van mondialisering wordt geconfronteerd met een antiglobaliseringsbeweging die een palet aan punten van kritiek formuleert, even veelvormig van karakter als het fenomeen «mondialisering» zelf.
Antimondialisering kan worden opgevat als de weigering om te accepteren dat vrijhandel en doelmatigheid belangrijkere waarden zouden zijn dan mensenrechten, sociale waarden, eisen die het milieu stelt, culturele waarden, en dat wij zouden mogen accepteren dat de factor kapitaal zich met een silent takeover kan onttrekken aan de kern van democratie. Dat wil zeggen, aan het idee dat mensen deel moeten hebben aan beslissingen over zaken die hen in de maatschappij raken, en dat verantwoording dient te worden afgelegd door diegenen die deze beslissingen uiteindelijk nemen.
Het probleem, zo luidt de kritiek, is nog fundamenteler: niemand lijkt de zaak meer onder controle te hebben. De taak van de overheid lijkt verworden te zijn tot het garanderen van het beste klimaat voor de markt. Grote, transnationale ondernemingen zijn koning, de staten en de burgers zijn haar consumenten.
Ondernemingen infiltreren met hun logos de samenleving en hebben een ongebreidelde zucht om de jeugd aan zich te binden, door zich in haar consumentenleven binnen te dringen en door te pogen te bewerkstelligen dat identiteit samenvalt met een «brand». Ze creëren een verslaving waarbij er slechts een gradueel verschil is tussen het verslaafd zijn aan Camel-sigaretten en aan Nikes. Aan de ene verslaving kun je door kanker doodgaan, voor de andere is het soms nodig te stelen; zonder Nike sportschoenen tel je immers niet mee.
De conclusie is dat mondialisering mensen als consument en als burger machteloos heeft gemaakt, en hen heeft overgeleverd aan mondiaal kapitalisme. Hoe nu deze kritiek van antiglobalisten te beoordelen?
Het belang van deze kritiek ligt niet zozeer in de slogans die naar voren worden gebracht, als wel in de twijfels die over global economics worden geformuleerd. Deze twijfels zijn zelf een mondiaal fenomeen geworden.
Nadenkend over mondialisering raken we al gauw verdwaald in het labyrint van betekenissen die aan dit begrip worden gegeven. Om de kritiek op mondialisering te wegen, is het dan ook in de eerste plaats nodig specifieker te zijn over wat we eronder verstaan.
De realiteit van mondialisering kan wellicht het best worden begrepen in haar betekenis voor the sense of place. Wat is de idee van mondialisering immers anders dan het verdwijnen van de traditionele noties van situering, de afname van plaatsgebondenheid, de implosie van afstand en ruimte en daarmee ook van identiteit en mogelijkheden tot identificatie.
Nemen we deze «ontruimtelijking», deze de-territorialisering tot uitgangspunt van het mondialiseringsproces, dan heeft deze een economische, een politieke en een culturele dimensie. Zo is de factor kapitaal «footloose» geworden en verspreidt deze zich met de snelheid van internet over de hele aardbol. De politieke dimensie kenmerkt zich onder meer door een verlies van soevereiniteit van natiestaten. En in de culturele dimensie zien we hoe onze beeld-, koop- en eetcultuur (fast food) inmiddels deel uitmaken van een egalitaire wereldcultuur die de vorm lijkt te hebben aangenomen van een homogeen consumentisme.
De-territorialisering doet de grenzen van natiestaten vervagen. De sinds de Vrede van Münster (1648) bestaande wereldorde, waarin de soevereiniteit van natiestaten vanzelf sprak, loopt nu ten einde. Dit heeft directe gevolgen voor opvattingen over «liberale democratie», want democratie, gemeenschap en een specifiek omgrensd gebied zijn van oudsher nauw met elkaar verbonden.
De kern van liberale democratie, dat wil zeggen de aard van de «demos», de politieke gemeenschap, de definiëring van burgerschap, de ideeën over zelfbestuur, over vertegenwoordiging, over verantwoording afleggen, worden bijna exclusief geassocieerd met de instituties van de soevereine, territoriale natiestaat.
Maar onder omstandigheden van mondialisering neemt niet alleen de effectiviteit van nationaal overheidsbestuur af de nationale staat kan en mag minder maar genereert dit ook een legitimiteitsprobleem voor nationale overheden. In een wereldsysteem dat in toenemende mate interdependent is en waarin discussies en besluitvorming over belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen zich meer dan ooit buiten de traditionele politieke are nas afspelen namelijk op de hoofdkantoren van de internationale ondernemingen en in de wandelgangen van Europese en andere supranationale organisaties houden maatschappelijke problemen zich nog maar nauwelijks aan territoriale grenzen.
Politieke macht en politieke strijd hebben zich voor een deel verplaatst naar elders. Dit draagt niet alleen bij aan het einde van de «almachtige staat», er is ook een democratisch probleem, omdat er een verlies aan democratische controle dreigt. Dat is strijdig met de kern van democratie, namelijk dat machtsuitoefening, politiek of maatschappelijk, onverbrekelijk verbonden dient te zijn met het afleggen van verantwoording.
De vraag is nu op welke wijze democratie kan worden «vertaald» naar een complexe, «gemondialiseerde» wereld. Hoe kan aan democratie beyond borders inhoud worden gegeven? Wat dienen we onder deze omstandigheden onder «politieke gemeenschap» te verstaan als «gemeenschap» en «democratie» uit elkaar worden getrokken, waardoor traditionele vormen van loyaliteit en solidariteit irrelevant lijken te zijn geworden voor moderne vormen van burgerschap?
Maar mondialisering, opgevat als de-territorialisering, heeft niet alleen consequenties voor democratie. Het betekent ook het verdwijnen van traditionele noties van «plaatsgebonden» identiteit, het gevoel «ergens bij te horen», en tast daarmee een van de stenen tafelen van het moderne identiteitsdenken aan.
Nationale grenzen bestaan nog steeds en ook nationale tradities zijn nog niet verdwenen, maar of ze nu nog de betekenis van vroeger hebben, valt te betwijfelen. Nu is nationale identiteit of cultuur natuurlijk altijd een constructie met een bepaalde geschiedenis. Zo is de natiestaat als «verbeelde gemeenschap» geen neutrale fantasie. Hij is verbonden met politieke projecten, zoals de recente politiek van etnische zuiveringen in voormalig Joegoslavië ons weer eens heeft laten zien, maar hij is evenzeer verbonden met het project van de liberale democratie.
In het recent in Nederland gevoerde debat over het «multiculturele drama» meenden sommigen dat in tijden van mondialisering de nationale cultuur dient te worden verdedigd. Maar de vraag is natuurlijk wat er nog Nederlands is aan die Nederlandse culturele traditie, die immers als weinig andere sinds de jaren vijftig in toenemende mate is doordesemd met Amerikaanse idealen, Amerikaanse producten en een Amerikaanse levensstijl.
De vraag is dus hoe zinvol het is om een beroep te doen op «nationale» verbeelding, op het moment dat de «imagined communities» zich onttrekken aan de grenzen van natiestaten. Noties als «eenheid» en «verschil» trekken zich steeds minder aan van ruimtelijke grenzen tussen naties.
Zo maken de media niet alleen een snelle communicatie tussen ver van elkaar verwijderde plaatsen mogelijk; zij zijn ook de leveranciers van een onophoudelijke stroom beelden en geluid vaderlandsloze muziek die geen principiële begrenzing kent en die de voedingsbodem is voor een grenzeloze politiek van de verbeelding. Aan de imagined community van de natiestaat wordt zo een niet te stelpen stroom nieuwe verbeelde gemeenschappen toegevoegd.
De vraag is of deze virtuele gemeenschappen ons inzichten verschaffen die bruikbaar zijn voor nieuwe modellen van politieke gemeenschap nu het traditionele concept van een territoriale politieke gemeenschap als identificatiepunt vervaagt.
McDonaldisering, Nike, Coca-Cola, MTV, bijeengebracht door de virtuele nexus van de electronic highway, creëren zonder enige twijfel een diversiteit aan grensoverschrijdende, mondiale collectieve identiteiten en beelden. Maar commitment aan bijvoorbeeld een logo kan moeilijk als het voorportaal van een zich ontwikkelend «mondiaal burgerschap» worden beschouwd. Het zijn Ersatz Gemeinschaften.
Toch leveren deze virtuele gemeenschappen wel een metafoor op voor wat we vandaag de dag vooral nodig lijken te hebben: koele, meer afstandelijke en relativerende vormen van identificatie en heterogene gemeenschapsvorming. Etnische en religieuze conflicten in samenlevingen denk aan Joegoslavië, aan Noord-Ierland zijn immers de consequentie van fanatieke, vurige nationalistische loyaliteiten met een roep om een homogene gemeenschap.
Voor stabiele en vreedzame politieke interactie in een wereldsysteem, dat wordt opgevat als een mondiale politieke gemeenschap en wordt gekenmerkt door heterogeniteit, zijn tolerantie, vertrouwen en een zekere mate van afstandelijkheid onontbeerlijk.
Een derde dimensie van mondialisering is de culturele die zich onder meer uit in homogeen consumentisme. Op geen andere plaats komt dit duidelijker tot uitdrukking dan in het centrum van de koopcultuur: de shopping mall, het hedendaagse winkelcentrum. Het gevolg is een vercommercialisering en privatisering van openbare ruimte, van ruimte die publiek toegankelijk is, en waar de zuiver economische directieven die de hedendaagse samenleving sturen in al hun onbeschaamde eerlijkheid aan de oppervlakte komen.
De ongebreidelde bouw van winkelcentra en themaparken, of een combinatie van beide, profileert zich als een alternatief voor het traditionele stadscentrum en creëert een grijs gebied van pseudo publiek-private ruimte. Maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld de oude stadspleinen die plekken voor discussie en politieke bijeenkomsten waren, is de enige taal die in de mall welkom is consumentengekwetter. Het stadspleinconcept blijkt zelfs expliciet te worden overgenomen door winkelbedrijven, die claimen dat ook zij publieke ruimte verschaffen. De winkel als ontmoetingscentrum, waar onze rollen van winkelend individu en burger zouden samenvallen.
Zo zien we dat boekwinkels als Barnes and Noble in de Verenigde Staten, Donner in Rotterdam, Scheltema en Holkema in Amsterdam, met hun leesplekken, koffieshops en boekenclubs langzamerhand de rol van bibliotheken en openbare, publieke ruimten overnemen, als bijvoorbeeld een plek waar schrijvers uit hun werk voorlezen en met het publiek discussiëren. Maar net als met het verbod op demonstraties in het winkelcentrum gelden er andere, private spelregels in deze quasi-publieke ruimten: het woord is er nooit daadwerkelijk vrij.
Het gaat hier niet om nostalgie, maar om het feit dat het verdwijnen of vercommercialiseren van de publieke ruimte implicaties heeft voor burgerlijke vrijheden en bijdraagt aan het verdwijnen van gemeenschapsgevoel, aan het verschrompelen van civic responsibility. Het gevolg is het wegvallen van een zekere collectieve betrokkenheid bij ruimten die met anderen worden gedeeld, zoals een buurt, een wijk of een hele stad, terwijl de grondslag van die betrokkenheid gelegen was in de stedelijke openbaarheid.
De notie van openbare ruimte als stedelijk gebied dat publiek toegankelijk is, is anders gezegd nauw verstrengeld met de geschiedenis en de essentie van het democratisch handelen. Alles wat dit concept van openbare ruimte «problematiseert», heeft dus een onvermijdelijk politieke draagwijdte. Verlies aan publieke ruimte tast stedelijkheid aan: hoe meer winkelcentra de plaats van publieke ruimte innemen, hoe sneller «the fall of public man» zich zal voltrekken.
Het mondialiseringsdebat wordt traditioneel gevoerd in termen van de tweedeling «mondiaal» versus «nationaal», waarin de factor «plaats» geneutraliseerd zou zijn door een wereldomspannende communicatie en door de hypermobiliteit van kapitaal. Maar met de uiteenzetting over het winkelcentrum en openbare ruimte zijn we toch op een specifieke plaats terechtgekomen, namelijk in de stad.
Essentiële componenten van mondialisering zijn dan ook nog steeds plaatsgebonden. We hoeven daarbij overigens het beeld van «ruimtelijke onthechting» van bijvoorbeeld economische activiteiten niet overboord te zetten. Deze ruimtelijke onthechting blijkt juist mogelijk door een vorm van re-territorialisering, die zich uit in de veranderde functie van global cities, van wereldsteden. Deze blijken een prominente dubbelrol in het mondialiseringsproces te spelen, namelijk als knooppunt van flitskapitaal en als magneet voor migranten.
Maar er is nog een reden om het beeld van mondialisering als niets anders dan het verdwijnen van de traditionele noties van plaatsbepaling, te nuanceren. Een vast gegeven blijft immers dat de mens in zijn fysieke hoedanigheid altijd ergens «is». En hoewel de stad zich niet aan effecten van mondialisering heeft kunnen onttrekken, blijft het belang van de stad als leefgemeenschap, als een plek waar een combinatie van sociale activiteiten kan plaatsvinden, nog altijd onaangetast. Een groot deel van de dagelijkse bezigheden speelt zich immers binnen een relatief begrensde ruimte af. En dat onderschrijft het eerder aangegeven belang van stedelijkheid: aan de mate van stedelijkheid ontleent de stad zijn karakter van metropool.
We hebben dus gezien dat mondialisering ons noodzaakt onze traditionele opvattingen over «democratie», «gemeenschap» en aspecten van onze «cultuur» te heroverwegen. Maar heeft mondialisering er nu ook daadwerkelijk toe geleid dat mensen machteloze consumenten en machteloze burgers zijn geworden? Zijn we geheel en al overgeleverd aan mondiaal kapitalisme en consumentisme?
Een eerste vraag is in hoeverre er iets te doen valt tegen de gepercipieerde silent takeover door multinationale ondernemingen. Op het moment dat de afstand tussen overheid en burgers steeds groter lijkt geworden, en daarmee hun relatie de facto betekenisloos is geworden, blijkt een mondiale, virtuele gemeen schap te ontstaan, verenigd via nieuwe communicatiemiddelen, die iets doet wat overheden niet lijken te kunnen of te willen.
In een tijd die gekenmerkt zou worden door politieke apathie en verlies aan geïnvolveerdheid, ontwikkelt consumentenactivisme een nieuwe vorm van «goed» burgerschap. Ondernemingen worden ter verantwoording geroepen op een manier waarvan men het gevoel heeft gekregen dat dit met gekozen politieke vertegenwoordigers niet langer lukt. Daarbij wordt het economisch handelen van ondernemingen beoordeeld aan de hand van niet-economische criteria, aan de hand van criteria die ontleend zijn aan het politieke domein.
Zoekt men hier naar een markeringspunt, dan wordt dat zonder twijfel gevormd door het Brent Spar-incident en de executie in Nigeria van de dichter en schrijver Ken Saro-Wiwa vanwege zijn rol bij de protesten tegen de oliewinningspraktijken in zijn land, gebeurtenissen die beide in 1995 plaatsvonden.
Sindsdien zijn de kernbeginselen van democratie, zoals transparantie en verantwoording afleggen, onder druk van consumentenactivisme begrippen geworden die tegenwoordig meer door Chief Executive Officers worden gehanteerd dan door politici. Producten moeten witter dan wit zijn, ecologisch verantwoord natuurlijk, de onderneming moet ethisch en ideologisch een keurmerk verwerven. En om inhoud aan deze begrippen te geven, worden in overleg met maatschappelijke groeperingen nieuwe gedragscodes ontwikkeld, aangescherpt op passages over mensenrechten en milieu.
Het lijkt erop dat de burger als activistisch consument wel degelijk invloed kan uitoefenen en minder machteloos is dan wordt beweerd. De antiglobaliseringsbeweging die hier een voortrekkersrol speelt, geldt als voorbeeld van een virtuele gemeenschap die zich heeft gevormd tot wat nog het beste kan worden omschreven als een «adhocracy». Maar deze virtuele gemeenschap is geen vervanging van politieke democratie, zij is er veeleer een aanvulling op.
Nu zoals gezegd het belang van de natiestaat als territo riale politieke gemeenschap, als focus van democratie en van burgerschap afneemt, zou het antwoord kunnen zijn om de band tussen territoir en bestuur weer te leggen bij het lokale. Maar we dienen ons te realiseren dat wat de natiestaat vandaag de dag overkomt al veel eerder met het lokale bestuur is gebeurd.
Op het moment dat de band tussen bestuur en territoir onherstelbaar is verbroken, ligt het niet voor de hand om vast te houden aan de traditionele invulling van de begrippen «democratie», «burgerschap» en «soevereiniteit». Niet alleen de illusie van het begrensde staatsterritorium dient te worden losgelaten, evenzeer is een nieuwe invulling van «stadsburgerschap» nodig.
Een eerste stap is om bij «democratie» niet zozeer in termen van representatie te denken. Blijven we dat wel doen, dan doet zich onmiddellijk de vraag voor hoe in een «grenzenloze» wereld representatie op een zinvolle manier kan worden vormgegeven. Hoe omvangrijk moet bijvoorbeeld, bij een voortdurende uitbreiding van de Europese Unie, een representatief parlement van de Europese Unie zijn, dat niet alleen legitimiteit verwerft maar ook nog effectief is?
Vatten we «democratie» echter ruimer op, dan gaat het ook om deliberatie, om debat dat een bijdrage levert aan een grotere kwaliteit van de besluitvorming, om verantwoording afleggen en om machtsevenwichten. Bij mondialisering, schaalvergroting, afnemende soevereiniteit, moeten vooral deze drie kwaliteiten van democratie deliberatie, verantwoording en machts evenwichten aan gewicht winnen, ten koste van het belang van representatie.
Wij staan hier overigens nog maar aan het begin van conceptueel denken over mondiale democratie. Zo is bijvoorbeeld op Europees niveau de vraag hoe democratie binnen de Europese Unie moet worden vormgegeven nog geenszins eenduidig beantwoord.
De urgentie van deze zoektocht naar en reflectie over een democratische en rechtvaardige wereldorde, wordt onderstreept door de aanslagen in New York en Washington van 11 september. Deze laten zien dat, net als de economie, net als de massacultuur, nu ook terrorisme footloose en mondiaal is geworden, zich niets van nationale grenzen aantrekt, aan geen staat verantwoording is verschuldigd en deel uitmaakt van een privaat gefinancierd netwerk.
Daarmee is de waarschuwing van Thomas Jefferson weer actueel, namelijk dat de prijs voor de vrijheid eternal vigilance is. «Om cultuur te behouden», schreef Huizinga, «moet men cultuur scheppen». Daaraan dient te worden toegevoegd dat om vrijheid te behouden, deze steeds opnieuw dient te worden veroverd. Het meest verontrustende is dat wij daartoe door onze politieke leiders tot Todes- und Tötungsbereitschaft worden opgeroepen.