© Beeld Femke van Heerikhuizen

Pachoms leven is goed, heel goed. Hij heeft vruchtbaar graanland, ploegland en voer te over. Hij gaat zelfs nog meer land pachten, vijftien werst verderop van zijn huis en gezin, waar het graan nog beter groeit.

Op een dag denkt Pachom: stel je eens voor, dat ik zelf land zou kopen, zou bezitten. Eigen land. Van mij.

Uiteindelijk krijgt hij van een koopman een tip: probeer land te kopen in Basjkirenland. Spotgoedkoop. ‘Die lui zijn stom als schapen. Je kunt het bijna voor niets kopen.’

Pachom trekt er op uit met zijn gezin. Ze nemen een kist thee mee, drank, geschenken, allemaal om de Basjkiren tevreden te stellen. En die zijn dat ook. Ze zijn goedlachs, verwelkomend. Een tolk wordt erbij geroepen, Pachom vertelt over zijn wens om land te kopen. Geen probleem, zegt de hoofdman. Dat is dan duizend roebel per dag.

‘Wat is dat voor maat, een dag? Hoeveel desjatinen is dat?’ vraagt Pachom.

De hoofdman legt uit: voor duizend roebel krijg je zoveel land als je in een dag kunt rondlopen. Met als enige voorwaarde dat als je in die ene dag niet terugkeert naar de plek waarvandaan je bent vertrokken je alles kwijt bent.

Wij wilden ook land. Of in ieder geval groter wonen. Binnen de ring. Zodat we naar het Spui kunnen fietsen. Tuin op het zuiden. Paar slaapkamers, werkkamer. Iets waar ik meer ruimte heb om mijn boeken uit te stallen. Eigen entree graag, op een gegeven moment ben je te oud om nog langs de schoenen van je benedenbuurman te lopen. Lekker licht ook, met hoge plafonds, als het even kan.

Hebben jullie Deventer al geprobeerd? vraagt de eerste aankoopmakelaar.

Luister, zegt de tweede. Jullie gaan gewoon een avontuur tegemoet. De woningmarkt is een rollercoaster. Neem het niet te serieus.

Dit is een van de eerste dingen die je leert als je de Amsterdamse woningmarkt betreedt: mannelijke makelaars dragen vrijwel allemaal donkerblauwe colbertjes, lichtblauwe overhemden, lichte spijkerbroeken en witte gympen. Vrouwelijke makelaars hebben bijna allemaal prachtig geverfd en buitensporig geföhnd haar, ze moeten de ruggengraat van het kapsalonwezen zijn.

Zijn er plekken waar jullie niet willen wonen? vraagt makelaar nummer drie.

Ik heb niet zo veel met de Pijp, zeg ik.

Dus je wilt geen huis met tuin en drie slaapkamers in de Pijp?

Nee.

Heel goed, zegt hij. Die zijn er ook niet meer.

Ondertussen heeft iedereen de cijfers van de woningmarkt wel zo’n beetje in zijn hoofd. Iedereen heeft Floor Milikowski’s Van wie is de stad gelezen. Eén op de drie verkochte huizen gaat niet naar bewoners, maar naar investeerders. De gemiddelde prijs van een koopwoning is 419.000 euro, wat neerkomt op een stijging van negentien procent sinds een jaar geleden (derde kwartaal). Vier op de vijf huizen in Nederland worden boven de vraagprijs verkocht. In het derde kwartaal van 2020 stonden er zo’n dertigduizend huizen te koop in Nederland; in het derde kwartaal van 2021 maar 16.500, een daling van 44 procent, de sterkste daling ooit.

Vorige maand schreef rtl droogjes: ‘Met de zogeheten krapte-indicator drukt de makelaarsvereniging nvm uit hoeveel huizen woningzoekers te kiezen hadden. Die komt voor de maanden juli, augustus en september uit op 1,5. Dat betekent dat potentiële kopers de keuze hadden uit minder dan twee woningen. Feitelijk betekent dat dus geen keuze.’

De redenen zijn ook bekend: te weinig koopwoningen, veel meer alleenstaanden, minder gezinnen, en vooral te veel prinselijke investeerders die starterswoningen opkopen, splitsen en weer verhuren. Bovendien hebben steeds minder starters een vaste baan, waardoor een hypotheek moeilijker te verkrijgen is, terwijl wie wél een hypotheek krijgt door de lage rentes relatief veel kan lenen. De boomers die ooit hun huizen goedkoop hebben gekocht, en nu aan hun fatsoenlijke pensioen zitten, mogen hun kinderen helpen door ze belastingvrij een ton te schenken – het zogeheten ‘jubeltonnetje’. Het idee van de overheid was dat het jubeltonnetje de hoogte van de hypotheken van starters zou drukken, maar de praktijk is dat de jubelton vooral voor het overbieden op de vraagprijs wordt gebruikt.

De Speld komt met de grap: ‘De nieuwste passie van de rijken: wonen.’

En toch denken we: ach joh, het hoeft maar één keer raak te zijn. Hoe moeilijk zal het zijn?

De eerste keer dat we een makelaar bellen om een bezichtiging aan te vragen, valt er een korte stilte. Dan vertelt de secretaresse dat het huis al 72 uur op Funda staat, dus dat alle plekken voor bezichtigingen vergeven zijn. We lachen erom: wat een rollercoaster!

De eerste keer dat we wel op bezichtiging mogen komen, worden we die ochtend afgebeld: het huis is al verkocht.

Maar ik heb speciaal de middag vrij genomen, zeg ik nog. Van de andere kant van de telefoon komen geen excuses, alleen een ‘Fijne dag verder’.

Dat is dan het tweede wat je leert op de huizenmarkt: een afspraak is geen afspraak, je danst naar de grillen van de verkopende partij.

Derde les: we are not in this together. Op de eerste paar bezichtigingen zeg ik nog ‘Hoi’ tegen andere kijkers, maak zelfs een praatje, ‘wat vinden jullie van dat balkon?’ Maar ze kijken me aan alsof ik gek ben. De gedragscode op een bezichtiging, leren we, moet zoiets zijn alsof je een bekende tegenkomt in een bordeel: je maakt geen oogcontact, stelt geen vragen, erkent elkaars bestaan niet.

In de kranten staan elke dag koppen als:

‘Is 10.000 euro per m2 de nieuwe norm voor een woning?’: ‘De gewone Amsterdammer is totaal kansloos.’

‘Studio van 27 m2 verkocht voor dik twee ton’: ‘Het is net een hoog fietsenhok.’

‘Starters op de woningmarkt krijgen amper voet aan de grond’: ‘Op je 32ste weer op kamers. Dat is toch pijnlijk?’

En toch voelt het niet zo zuur, aanvankelijk, al was het maar omdat de woningmarkt zo ongeveer iedereens favoriete gespreksonderwerp is. Corona is er niks bij. Overal waar je komt willen vrienden, collega’s, vage bekenden, tandartsen, met je praten over je zoektocht.

Het was heel druk zeker?

En je moest tienduizenden euro’s overbieden, en dan heb je het vast nog niet?

Nou, als ik zie wat mijn huis inmiddels waard is – dat gaat ne-e-e-rgens meer over.

Dus je wilt geen huis met tuin en drie slaap­ kamers in de Pijp? Nee. Heel goed, zegt hij. Die zijn er ook niet meer

Of je zoekt een huis of kunt het niet betalen, en dan kun je erover klagen. Dat lucht op. Of je hebt een koophuis en dan kun je jezelf rijk rekenen op papier. Dat is nog fijner. Maar opmerkelijker is dat er een schaduwgesprek plaatsvindt: het is onder nette mensen ongepast om over geld te spreken, over vermogen of wat je verdient. Maar wanneer het om huizen gaat kun je zonder te blozen over vraagprijzen en koopsommen en biedingen vragen. Opeens valt een bepaald decorum weg en mag je onbeschaamd over geld praten.

De hoofdman van de Basjkiren neemt Pachom mee naar het land. Allemaal met steppegras begroeide grond, vlak als een handpalm, zwart als papaverzaad.

Hij legt zijn vossenmuts op de grond en zegt dat dit het merkteken zal zijn. ‘Vertrek van hier en kom ook hier weer terug. Het gebied dat je rondloopt zal geheel het jouwe zijn.’

Pachom trekt de riem wat steviger om zijn buik, spant zijn spieren, stopt een pakje brood in zijn hemd, hangt een kruikje water aan zijn riem, trekt zijn laarzen recht en gaat van start.

In een stevig tempo gaat hij er op uit. Hij moet de koelte van de ochtend benutten. Na een werst of vijf trekt hij zijn onderkleed uit, gooit het over zijn schouders en loopt verder. Tegen de tijd dat het tijd voor ontbijt is, heeft hij tien werst afgelegd. Hij trekt zijn laarzen uit – het begint op te warmen.

Laat ik nog een werst of vijf doorlopen, dan buig ik linksaf, denkt hij. Dit is een geweldig goed stuk land, zonde om het niet te nemen.

© beeld Femke van Heerikhuizen

We kijken in Noord, op het knsm-eiland, in de Watergraafsmeer, in Zeeburg, in Tuindorp Oostzaan. Huizen wier vraagprijs op de grens van ons budget valt. We bieden op een huis vlak boven de ndsm-werf; volgens het kadaster is de eigenaar in dezelfde plaats geboren als ik, wat ik natuurlijk niet nalaat te vermelden in de slijmerige brief die ik meestuur met ons bod. Het helpt niet. We bieden op een huis in de Bongerd bij iemand die, zie ik bij de bezichtigingen, een van mijn boeken in zijn kast heeft staan. Ook dit vermeld ik in de slijmbrief bij ons bod. Ook dit mag niet helpen. Everyone’s a critic.

We bieden op een huis net achter de pittoreske Nieuwendammerdijk, op dezelfde dag van onze bezichtiging. De verkopende makelaar hintte: doe een bod, wie weet gaan de bewoners ervoor. We krijgen te horen: we hebben het hoogste bod gedaan, maar er waren nog twee stellen die een bod deden, en nu willen de bewoners alle bezichtigingen afwachten. We mogen volgende week een nieuw bod doen – wat ze in feite vragen is of we een bod tegen onszelf willen doen.

Rol-ler-coaster, zeggen we.

Dat weekend fiets ik nog een keer langs het huis, op Funda bekijk ik de plattegronden, teken ze na in een schrift en meet thuis mijn meubels op. Daar past de bank, zo past de boekenkast, hier zou ik een perfecte schrijfplek kunnen maken, daar de keuken. We gaan er maandagavond nog eens met de tram naartoe – kijk, daar kunnen we boodschappen doen, daar de hond uitlaten (we hebben geen hond). Ik probeer te bedenken hoe lang het fietsen is naar mijn werk. Een nieuw leven ontstaat er in je hoofd, je ziet het helemaal voor je. We doen een tweede bod, een half jaar salaris boven ons vorige bod, duimen maar. Wat een rollercoaster!

De telefoon gaat. Spanning stijgt. De makelaar zit zo te horen op de fiets terwijl ze belt: ja, helaas, zegt ze. Volgende keer beter. Bijna een week lang verschijnt er letterlijk niet één huis dat aan onze eisen voldoet op Funda.

De woningcrisis voedt de cultuur. Zo’n beetje elke zender heeft op prime time een programma waarin de aankoop van een huis centraal staat, of anders de verbouwing van een huis (door corona en door de krapte op de woningmarkt ‘verthuizen’ veel mensen door hun huis te verbouwen). VT Wonen, Weer verliefd op je eigen huis, De perfecte verbouwing, Paleis voor een prikkie, RTL Woonmagazine. De grootste hit is Kopen zonder kijken, op rtl, elke maandagavond. Het format zit al in de titel: jonge stellen die geen huis kunnen vinden melden zich bij Martijn Krabbé, en met hun geld koopt hij een huis voor ze. Dat zij van tevoren niet mogen zien. Wel mogen ze een wensenlijstje inleveren: ze willen een serre, een kookeiland, een visgraatvloer et cetera.

Het maakt me niet uit waar we gaan wonen, zegt een kandidate, als het maar niet Assendelft is.

Waar woon je nu? vraagt Krabbé.

In Assendelft.

Uiteindelijk koopt Bob een huis voor haar. In Assendelft. Bob is de echte ster van het programma, een soort vaderfiguur die als eerste reactie telkens boos wordt op de deelnemers; ze zijn nog zo jong en nu al willen ze een huis kopen, met allemaal moeilijke eisen, wat een gedoe, zijn ze gek geworden. Mopperend regelt Bob de verbouwing en terwijl hij het resultaat aan de kandidaten onthult, benadrukt hij nog eens: in deze woonmarkt zul je moeten inleveren, je zult echt niet al je eisen in vervulling zien gaan.

Dus wij kijken elkaar aan en zeggen: wat geven we op? Een tuin op het zuiden kan ook een balkon zijn, bedenken we. En binnen de ring is geen verplichting. Opeens is daar de optie IJburg. IJburg is ook Amsterdam. Ben je zo met de tram! Verschillende makelaars gebruiken dezelfde slogan: ‘IJburg is het nieuwe Watergraafsmeer!’

In een weekend fietsen we naar het Centraal Station. De binnenstad trekt er op uit. De voorjaarszon doet zijn werk. Het lijkt wel, zeg ik, alsof alle vrouwen hebben overlegd en besloten hebben vandaag voor het eerst weer een rokje te dragen. Daar zou iemand eens een column over moeten schrijven. (niemand lacht)

Vanaf Centraal gaan we met de tram naar halte Rietlandpark, daar duikt de tram een tunnel in, onder het IJ door, om er bij Zeeburgereiland weer uit te komen. In de mist. De zon van een kilometer geleden is weg. Een gure, waterkoude mist, straatlantaarns branden, niemand op straat, David Lynch-gebied.

Oké, zeg ik. Who killed Laura Palmer?

Alleen de schimmen van hijskranen zijn te zien, want IJburg is zo opkomend dat het er nog niet helemaal is. Een makelaar verwelkomt ons in de deuropening van een appartement dat er zo nieuw uitziet dat het meer op een showroom lijkt.

‘Welcome, come in, take your coats off.’

De makelaar kijkt ervan op dat we Nederlands zijn. Sowieso: bij de helft van de huizen waar we gaan kijken, misschien meer, spreken de kijkers voor of na ons geen Nederlands. Dat is helemaal zo op IJburg, zegt de makelaar. Veel Russen hier. Voor mensen die een wereldstad zijn gewend, is twintig minuten met het openbaar vervoer helemaal niets. Wij Nederlanders, we zijn verwend, want we willen altijd alles maar kunnen fietsen.

Nog een voordeel van expats, legt hij uit: ze willen zelden of nooit voorbehoud van financiering als ontbindende voorwaarden bij het koopcontract. Vaak staan de multinationals waarvoor ze werken garant voor de koopsom.

Zegt een andere makelaar: ‘Voor voorbehoud van financiering hebben we echt geen geduld meer.’ Weer een andere makelaar: ‘De verkopers willen graag dat minstens twintig procent van de koopsom direct bij het tekenen van het koopcontact wordt overgemaakt.’ Dus dit huis is alleen voor kopers die een paar ton al klaar hebben staan op hun girorekening?

Kijk, zegt de makelaar. ‘Voor mij is de woningmarkt ook niet leuk. Natuurlijk, je verkoopt dit appartement in een week tijd met enorme overwaarde. Je kunt de raarste eisen stellen. Maar kijk maar eens op sites van makelaars; ze hebben amper iets te koop staan. Ik heb er meer aan om tien huizen te verkopen met een beetje winst. Ik verveel me te pletter.’

Weer een andere makelaar geeft me een lift terug naar de stad. We waren geïnteresseerd in het huis, de kijkers voor ons ook. Maar die hadden geen aankoopmakelaar, zegt hij: ‘Als ik eerlijk ben verkoopt geen makelaar een huis aan een stel dat geen aankoopmakelaar heeft. Dan hef je je eigen beroepsgroep op.’

Er is hier een kleine maar bloeiende Russische gemeenschap, zegt de volgende makelaar op IJburg, vrolijk, alsof we met een bord borsjtsj binnenkomen.

Spasiba, zeg ik, but no spasiba.

In de zomer lanceert Netflix The Agency, een real-life serie over de Franse familie Kretz. Vader, moeder, vier zonen, waarvan de drie volwassenen in het makelaarskantoor van de familie werken. Olivier, Sandrine, Martin, Valentin, Louis en Raphael. Ze hebben allemaal dezelfde neus, dezelfde brede mond en dezelfde grote emoties.

Ze werken vanuit het familiehuis, een statig pand in een Parijse buitenwijk, waar vandaan ze de duurste maisons particulier en appartementen aan de Franse één procent slijten.

In de eerste aflevering neemt Valentin, de meest knuffelbare van de vier zonen, een cliënte mee om een vrijstaande villa te bekijken, ergens op een oever van een zijtak van de Seine. Het belangrijkste wat je als makelaar in je arsenaal hebt, zegt Valentin in de camera, is de wauw-factor – die ene kamer met hoge plafonds of dat ene raam met een geweldig uitzicht waarvan de cliënt denkt: wauw!

Serieuze mensen, met wie je nachtenlang in Paradiso hebt gestaan,beginnen ineens tegen je over hoe lekker snel de intercityverbinding naar Deventer is

En dus neemt Valentin de cliënte niet in een auto mee naar het huis aan de Seine, maar in een oude, houten speedboot. ‘Un peu de James Bond’, voor de wauw-factor.

De dag na de aflevering gaan we een huis bekijken in Noord, vlak achter het Mosplein. De makelaar doet open en kijkt amper op van haar telefoon. ‘Er is lekkage op zolder, en vanaf volgend jaar kickt de erfpacht in. Geef maar een gil als je vragen hebt.’

Wauw, zeggen we.

En tegelijkertijd begint het na verloop van tijd fijn te worden als een huis geen wauw-factor heeft, geen uitzicht op het IJ, geen hoge ramen voor mooie bomen die in de herfst verkleuren, geen riante tuin waarin je in de zomer je tijd kunt slijten. Kortom, een huis waarin je jezelf niet meteen een nieuw leven ziet leiden. We merken dat we uit mooie, ruime, geweldige huizen lopen en meteen tegen elkaar zeggen: niet enthousiast worden.

Je moet continu je fantasie temperen, jezelf afknijpen, je eigen goede emoties smoren zodra je de drempel over bent omdat je weet dat de kans zo klein is dat je geluk hebt. Niet enthousiast zijn is beter dan steeds teleurgesteld raken. Je dwingt jezelf blasé te worden.

Wat ik trouwens wel doe, als we een open huis uit lopen en steevast het andere stel passeren dat op hun bezichtiging staat te wachten, is net even te hard zeggen: ‘Ik denk wel dat we minstens een ton moeten overbieden.’ En dan vanuit mijn ooghoek kijken hoe hun gezichten verschieten.

Superleuk.

Tenminste, tot het moment daar is dat we ons enthousiasme niet kunnen beteugelen, voor een prachtige turn-key, drie verdiepingen, aan een park, vol hout en gietvloeren, huis in Noord, en we daadwerkelijk meer dan een ton overbieden. En het alsnog niet krijgen.

‘De woningmarkt is een rollercoaster. Neem het niet te serieus.’

Ook dat is vreemd: dat je in een Bijenkorf een trui niet koopt omdat hij honderd euro te duur is, maar dat kwart, halve en hele tonnen geen enkele betekenis meer hebben als je eenmaal op de woningmarkt bent.

Als Pachom op de steppe omkijkt ziet hij de mensen die hij heeft achtergelaten nog net – als zwarte mieren krioelen ze in de verte. Door de hitte is het heiig geworden, de lucht trilt. Pachom kijkt naar de zon – die neigt naar het middaguur en hij heeft vijftien werst afgelegd, en moet dus ook weer vijftien werst terug. Hij kan een stuk afsnijden als hij terugloopt, maar dan mist hij net een vochtig, laag liggend gedeelte land dat er zo vruchtbaar uitziet.

Hij eet wat brood, neemt wat water en denkt erover even te gaan liggen. Maar weet: ‘Als ik ga liggen, val ik zo in slaap.’

Zijn voeten zijn inmiddels rauw. Hij loopt verder, begint maar iets harder te lopen, zet een drafje in op zijn trillende benen.

In deze woonmarkt zul je moeten inleveren, herhaalt Bob bij Kopen zonder kijken en van een afstandje volgen we.

We halen een ton van ons maximale bestedingsbedrag af, omdat we weten dat we die sowieso bij de vraagprijs moeten optellen – waardoor we bij huizen uitkomen die net anderhalve bezemkast groter zijn dan waar we nu wonen. We vragen een paar bezichtigingen aan in Amstelveen, een paar in Diemen. Diemen, daar komen Lange Frans en Baas B vandaan en ik bekijk er een huis waar geen plank meer in zit, geen badkamertegeltjes, alles is van naakt beton. Tsja, Amsterdam, zegt de makelaar en hij fluit tussen zijn tanden, da’s een gekkenhuis.

Het lijkt wel een soort achtbaan, zeggen we.

Of misschien eerder zoals Roman iets beschrijft in Succession: een circus, with all clowns and no magic.

Langzaam wordt duidelijk waarom zoveel vrienden naar Muiden zijn vertrokken, naar Haarlem, Heemstede – naar Baflo. Wijs Baflo maar eens aan op de kaart, vakantieman. Serieuze mensen, mensen met carrières, mensen met wie je nachtenlang in Paradiso hebt gestaan, beginnen ineens tegen je over hoe lekker snel de intercityverbinding naar Deventer is. Je kunt echt heel veel podcasts luisteren in de trein!

Je merkt ook dat je collega’s en vrienden minder snel over je huizenzoektocht beginnen. De tijd van de heroïsche queeste is voorbij, het begint een beetje gênant te worden, je sleept iets met je mee. Het is het gevoel, bedenken we, van het karretje in de achtbaan dat niet omlaag schiet, maar ook niet omhoog wordt getakeld. Het staat gewoon stil.

De Funda-app verhuis ik op mijn telefoon naar een apart mapje, zodat ik minder geneigd ben hem de hele tijd te openen. Later lees ik dat er een strijd is tussen de minderheids- en de grootaandeelhouder (nvm) over de toekomst van Funda, die als je tussen de regels door leest erop neerkomt dat Funda een van de drukst bezochte sites van Nederland is en de minderheidsaandeelhouders daar gebruik van willen maken door er advertenties op te plaatsen.

Je snapt hun denken: waarom zouden alleen verkopers en makelaars van de paniek op de huizencrisis profiteren, als zij dat ook kunnen?

Kortom, we bereiken het moment dat we denken: laat maar zitten. Maar dat is het hele probleem met een woning: je kunt het niet laten zitten, want je kunt niet zonder.

Pachom rent inmiddels. Ik ben te begerig geweest, denkt hij. Ik heb de zaak bedorven, ik haal het niet om voor zonsondergang terug te zijn bij de vossenmuts van de hoofdman!

Hij gooit zijn onderkleed, zijn laarzen, zijn muts en zijn kruik weg. Hij rent en zijn hemd en broek kleven aan zijn lijf. Van angst krijgt hij het steeds benauwder. ‘Zijn borst gaat als een blaagbalg in de smidse, zijn hart bonst als een hamer.’ Het is alsof zijn voeten niet meer van hem zijn.

Hij is bang om dood te gaan van inspanning, maar stilstaan kan niet meer.

Hij rent en rent en ziet in de verte de Basjkiren staan. Ze schreeuwen, roepen, moedigen hem aan. ‘Maar de zon neigt al naar de kim, staat op het punt om onder te gaan, ze schijnt door een nevel, groot, rood en bloederig.’ Te laat, denkt Pachom, te laat. Ik haal het niet, al mijn moeite voor niets.

Maar dan bedenkt hij dat de Basjkiren iets hoger op het land staan, en zij dus nog zonlicht hebben. Hij sprint nu, ziet de vossenmuts liggen, naast de grinnikende hoofdman. Hij sprint, slaakt een schreeuw en al vallend grijpt hij de muts beet.

De Basjkiren zijn uitgelaten. ‘Ha, knap gedaan’, roept de hoofdman. ‘Je hebt veel land gekregen.’

Pachoms knecht wil hem overeind helpen, maar er stroomt bloed uit zijn mond. Hij is dood.

Lev Tolstoj sluit zijn sprookje Heeft een mens veel land nodig? af met: ‘De knecht nam de schop, groef een graf voor Pachom – precies zoveel als nodig was van zijn hoofd tot zijn voeten – en begroef hem.’

Zoveel land heeft een mens nodig, zegt Tolstoj.

Maar wij zijn Tolstoj niet. Onze nieuwe makelaar is een schat. Ze zegt dat we op vakantie moeten gaan, niet aan huizen moeten denken. En dan zul je zien – vanzelf is het raak.

Op een dag lopen we een huis uit vlak onder de Sloterplas – tuin op het zuiden, grote ramen, geweldige schrijfplek et cetera – en doen een bod.

Het is raar: elke keer als je een huis bezoekt, stel je jezelf een nieuw leven voor, op een nieuwe plek, met nieuwe routines, nieuwe wandelwegen en fietspaden. Dagenlang leeft dit potentiële bestaan in je hoofd, tot het met een telefoontje van twintig seconden wordt uitgewist door een makelaar. Totdat de makelaar ineens belt en zegt: bod geaccepteerd, gefeliciteerd.

Als een lawine valt het over ons heen. Het enige wat we kunnen zeggen is waaauuuw.