
Halverwege de eerste dag besefte ik dat het zonder fiets niet zou lukken. Die ochtend was ik van het centrum van de stad naar de grenspost van Beni Ansar gelopen – heen en terug een kilometer of zeven, prima te doen maar tijdrovend. Vooral omdat ik het tochtje elke dag wilde afleggen (je kijkt er de ogen uit), ook aan de andere kant van de stad moest zijn, meer grensposten wilde zien, afspraken had in en buiten het centrum, het oude fort wilde bezoeken, het strand wilde bekijken, zo ook de hekken langs de grens, kortom zoveel wilde doen dat het te voet binnen enkele dagen ondoenlijk was. Openbaar vervoer dan maar? Nee, dat is in Melilla niet goed genoeg. Een auto – daarin verplaatsen de lokale bewoners zich tenslotte ook? Maar een auto voor een vlek van twaalf vierkante kilometer is in mijn ogen absurd.
Blijft de fiets, eventueel een scooter. Maar hoe en waar vind je zo’n ding? Op internet staan geen verhuurbedrijven, bij het toeristenbureau konden ze me niet helpen. Ten einde raad begaf ik me naar de fietswinkel die ik tijdens mijn wandeling naar de grens gepasseerd was maar die op dat moment, het was vroeg in de ochtend, nog dicht was. De eigenaar, een magere, oude man met blote bast, keek me verwonderd aan en vertelde dat hij een paar jaar geleden aan de boulevard een fietsverhuurbedrijf was begonnen. Het werd geen succes. Melilla kent nauwelijks toeristen en degenen die er komen, zijn op doorreis, heen naar Marokko of terug naar het Europese continent. Zij gaan echt niet fietsen.
Maar heeft u een fiets, vroeg ik, voor de verhuur?
Het antwoord was aarzelend. Achter een berg reparatiefietsen stond er wellicht een die voldeed. Hij was een tijdje verhuurd geweest aan een lerares Engels, nu al weer enkele jaren geleden, maar wie weet. We bekeken het ding, hij was onmiskenbaar te klein maar met zadel en stuur in de hoogste stand kon hij ermee door. Vanaf dat moment kon ik me minstens drie keer sneller verplaatsen dan tot dan toe. Hoe nuttig dat was merkte ik toen ik enkele uren later door La Cañada fietste, de arme, islamitische wijk in het noorden van de stad die om onduidelijke redenen onheilspellend ‘de la Muerte’ wordt genoemd, letterlijk dus Ravijn (cañada) van de Dood. Het was de tweede keer die dag dat ik me niet echt op mijn gemak voelde – en deze keer niet alleen omdat ik steeds weer aangestaard werd. Toegegeven, het moet een dwaze vertoning zijn geweest, zo’n lange blonde man op een veel te kleine groen-roze damesfiets, en dat in 35 graden bergop.
Maar de aandacht daarvoor was niet wat me onrust baarde. Dat was dat hier, in La Cañada, nauwelijks of geen, wat in Melilla heet, ‘christenen’ komen, en zelden of nooit politie. Dit gebied, zo hoor en lees je steeds weer, is een plek ‘waar een mens beter niet kan komen’. Toch moest en zou ik La Cañada zien, de wijk was in voorafgaande dagen naar aanleiding van de aanslagen in Barcelona en Cambrils zo vaak genoemd dat ik de verleiding niet kon weerstaan. En dus fietste ik er doorheen, eerlijk gezegd een beetje sneller dan me lief was. Dat leek niet onverstandig. Niet alleen werd ik van alle kanten aangestaard, ik werd ook herhaaldelijk nageroepen, in de meeste gevallen met teksten die ik (gelukkig?) niet verstond.
Hoe enorm het contrast met de avond tevoren toen ik bij het invallen van de avond de boot af liep en de halve kilometer tussen haven en hotel aflegde. Alom hing die typisch mediterrane sfeer die veel noorderlingen, in ieder geval mijzelf, zo onbeschrijflijk lief is. De zwoelheid van de avond. De geur van zee, gebakken vis en olijfolie. Het geluid van spelende kinderen vermengd met het gekrijs van meeuwen. Overal oudere mensen op bankjes, zomaar zittend, lezend, pratend. Het gerinkel van glazen en borden. Aan alle kanten stemmen, als bijengezoem. Kortom, de zuidelijke ambiance waarnaar het verlangen nooit verdwijnt.
Nadat ik mijn koffer in het hotel had gezet, nam ik plaats op het plein achter de haven, bestelde wijn, gebakken visjes en liet de avond over me komen. Hij was zoals zovele avonden in mijn tweede, zelfgekozen thuisland, met één verschil. Het valt meteen op: dat het aantal personen in djellaba en met hoofddoek hier veel groter is dan elders in Spanje. Deze evidentie strookt met de cijfers. Er is geen stad in ‘de westerse wereld’ c.q. ‘Europa’ (aanhalingstekens verplicht want is dit de westerse wereld, is dit Europa?) waar zo’n groot percentage moslims woont. Sinds enkele jaren is het meer dan vijftig procent (van een bevolking van circa 86.000 mensen). Dat is veel meer dan in zogenoemd ‘geïslamiseerde’ steden als Marseille (20 procent), Roubaix (20 procent), Leicester (18,5 procent), Antwerpen (17 procent) of Amsterdam (14 procent).
Hierbij hoort bovendien de aantekening dat dit cijfer geen rekening houdt met het aantal niet-geregistreerde moslims – en dat zijn er naar verluidt nog eens vele duizenden. Ook is het zo dat het aantal moslims sneller groeit dan de christenen – ze krijgen simpelweg meer kinderen – en dat de verhouding dus elk jaar schever wordt. Het verklaart het opmerkelijke verschil tussen Melilla en andere Spaanse steden – wat overigens niet wegneemt dat de stad op het eerste gezicht door en door Spaans lijkt. Djellaba’s en andere moorse kledij zijn ook elders in Spanje steeds vaker te zien.
Maar dat eerste gezicht bedriegt. Er is een fundamenteel verschil tussen Melilla en de rest van Spanje en dat komt natuurlijk doordat de stad aan de noordkant van Marokko ligt, vanaf Malaga zes en vanaf Almería vier uur varen, een paar honderd kilometer verwijderd van het Spaanse schiereiland dus. Hiermee is Melilla, net als Gibraltar dat aan de Europese kant van de Alborán (Middellandse Zee) ligt en officieel tot Engeland behoort, een anomalie, met alle politieke en andere gevolgen van dien. Maar zo’n anomalie is de stad al meer dan vijf eeuwen (Melilla is sinds 1497 Spaans bezit) en dat zal voorlopig wel zo blijven ook.
In ieder geval is er binnen de kleine ring van haven, oude stad en binnenstad niets dat erop wijst dat de situatie verandert, minder nog waaruit blijkt dat de bevolking zich daar zorgen over maakt. Dat merk ik ook tijdens mijn fietstochten, wandelingen, gesprekken. Dat men het goed heeft, relatief zorgeloos is en in redelijke harmonie samenleeft. Zo is van onrust over de aanhoudende bestorming van de grens door jongeren uit landen ten zuiden van de Sahara, in het Spaans subsaharianos genoemd, in Melilla-stad helemaal niets te merken. In ieder geval is er niemand die er ook maar één woord aan besteedt.
Dat is des te opmerkelijker omdat dit thema in de afgelopen jaren in alle internationale media uitvoerig besproken, gefilmd en gefotografeerd is, steeds weer begeleid door onrustbarende teksten in de trant van ‘het bruggenhoofd van Europa dat bezwijkt onder de mensenstorm uit het zuiden’. Maar in Melilla zelf hoor je er dus niemand over, tenzij je ernaar vraagt en dan volgt veelal schouderophalen – en dat terwijl die potentiële bestormers toch echt op niet meer dan een paar kilometer afstand verblijven. Achter vier hekken, dat wel.
Terwijl je weinig tot niets hoort over de subsaharianos hoor je in de binnenring van Melilla des te meer over wat sinds een jaar of tien het refrein van de plaatselijke politiek is: het vreedzaam samenleven van verschillende culturen op één en hetzelfde grondgebied. Het wordt met grote letters vermeld op elke website, staat in alle toeristenfolders en blijkt ook uit straatnamen, culturele instellingen, manifestaties. Zo heet een van de twee centrale pleinen van de stad Plaza de las (Cuatro) Culturas. De benaming symboliseert wat in het Spaans zo fraai convivencia heet, letterlijk samen-leving maar dan met een betekenis die veel verder reikt dan in het Nederlands.
Convivencia verwijst naar de vaak geïdealiseerde samenlevingsvorm die kenmerkend zou zijn geweest voor middeleeuws Spanje, met name dertiende-eeuws Toledo waar christenen, moren en joden vreedzaam samenleefden en, meer nog, samenwerkten – dit laatste onder meer aan de vertaling van klassieke teksten. Hoewel de juistheid van die harmonie sinds lang betwist wordt, staat vast dat het ideaal regelmatig opduikt. Zo dus ook in Melilla, zogenoemd stad van vier, ja zelfs vijf culturen: christelijk, mohammedaans, joods, hindoestaans en gitaans (Roma, zigeuner). Maar in de vier dagen dat ik in Melilla verbleef heb ik, afgezien van een paar religieuze bouwwerken, van de drie laatstgenoemde bevolkingsgroepen niets opgemerkt. Van moslims en christenen des te meer.

De zittende Melillaanse politici zijn niet de enigen die vinden dat het er in hun stad tussen de twee grootste bevolkingsgroepen gemoedelijk aan toe gaat. Ik sprak tallozen die eenzelfde mening zijn toegedaan: de eigenaar van een sportschool, een archivaris, de eerder genoemde, mohammedaanse fietsenmaker, een eveneens mohammedaanse bareigenaar, een net afgestudeerde verpleger, vertegenwoordigers van gemeente, politiek en velen meer. Allen zeggen ongeveer hetzelfde: dat Melilla is als een dorp waar men zonder problemen samenleeft en samenwerkt.
Maar deze inschatting behoeft wel een kanttekening, eigenlijk twee. De ene is dat degenen die dit beweren stuk voor stuk in de binnenste ring van de stad leven – Melilla heeft de vorm van oud Amsterdam, die van een halve cirkel – en ook daarop doelen. Die ring loopt van fort, haven en strand tot een stukje voorbij de Rio de Oro en beslaat niet meer dan een paar vierkante kilometer, slechts een deel van de stad dus. De tweede kanttekening is dat van wederzijdse integratie, ondanks alle beweringen over samenleving, zelfs binnen deze ring weinig zichtbaar is en indien wel, bijna uitsluitend tijdens officiële aangelegenheden zoals de gezamenlijke herdenking van de aanslagen in Barcelona en Cambrils.
Op het strand zitten moslims en christenen gescheiden. Er wordt zelfs gescheiden gevoetbald. Op straat zie je, voorzover je zoiets kunt waarnemen althans, zelden een christen en een moslim samen lopen en het aantal gemengde huwelijken, zo is bekend, is buitengewoon klein. Het is waar dat alle officieel geregistreerde Melinenses sinds het midden van de jaren tachtig een Spaans paspoort hebben en in winkels, op straat, het havenstation en in andere publieke ruimtes vreedzaam door elkaar leven. Maar tussen de ene (christelijke) en de andere (islamitische) Spanjaard bestaat altijd nog een groot verschil. Zo zijn er weinig islamitische ambtenaren, nauwelijks islamitische politiemannen, in verhouding veel minder islamitische kinderen die een vervolgopleiding doen en, voorzover na te gaan, is er ook een groot verschil in inkomen. In de binnenring van de stad is in de afgelopen dertig jaar veel veranderd, ten goede. Maar er is minder veranderd dan het politiek correcte verhaal wil.
Toch ligt de werkelijke problematiek van Melilla, een kleine stad met grote problemen zoals herhaaldelijk wordt gesteld, niet in de binnenring. Wat betreft de stad en zijn inwoners speelt zij, denk ik, ook niet daar waar de media steeds weer over berichten: buiten de rand van de stad. Een probleem ligt daar vanzelfsprekend wel, om te beginnen voor de honderden, zo niet meer jonge mannen (en minder vrouwen) die zich op de Marokkaanse berg Gurugú verschuilen, wachtend, hopend op een gelegenheid om Melilla binnen te komen en vandaar naar het Europese continent te gaan. Maar zoals gezegd merk je daar in de stad niets tot bijna niets van, tenzij je het onevenredig grote aantal politiemannen meetelt of het in verhouding kleine aantal migranten dat succes had en binnen de enclave nadere ontwikkelingen afwacht.
Wat betreft die politiemannen werd mij al meteen bij aankomst in het hotel duidelijk dat Melilla geen stad is als andere: in en rond de lobby zaten tientallen goed getrainde kerels, sommigen in uniform maar de meeste gewoon in korte broek en T-shirt. Bij navraag bleek dat ze stuk voor stuk afkomstig zijn van het schiereiland en veelal deel uitmaken van de oproerpolitie. Alhoewel zij niet al te mededeelzaam zijn, praten ze wel en vertellen dat ze tijdelijk gedetacheerd zijn, een paar weken in Melilla zitten, dan weer even naar huis gaan, terugkomen, op en af. De verklaring is simpel: de lokale politie kan het werk onmogelijk aan, hulp is noodzakelijk en, naar het schijnt, steeds noodzakelijker.
Hierover is precies op dit moment veel gedoe tussen de nationale regering en de rechtse oppositie. Volgens de laatste zou Melilla over een nog veel grotere politiemacht moeten beschikken om te voorkomen dat het bolwerk bezwijkt. Een dergelijke angst en de daarbij horende maatregelen liggen overigens geheel in de lijn van de plaatselijke traditie. Zoals op vele plekken nog altijd zichtbaar is, werd Melilla eeuwenlang vooral bevolkt door militairen. Dit is onmiskenbaar een grensstad – en dat niet van zomaar een grens maar van een scheidslijn tussen twee werelden. Het verklaart vermoedelijk ook dat Melilla de enige plek is in Spanje waar in de publieke ruimte altijd nog een standbeeld van dé Spaanse militair bij uitstek staat, van Franco. Gemoedelijk staart hij over de haven.
Schrijnend zijn de verhalen van de migranten die er op de een of andere raadselachtige manier in geslaagd zijn tot Melilla door te dringen en, al dan niet in het bezit van een registratiekaart, door de stad of rond een van de opvangcentra dolen. Ook over hen is veel bekend, verhalen die zeker als ze over pubers, soms kinderen gaan, het hart doen breken. De meeste migranten vertellen met enige gretigheid. Dat komt misschien doordat ze zich vervelen. Het komt zeker doordat ze hopen dat je iets voor ze kunt betekenen. Het geeft een ongemakkelijk gevoel. Ik heb het al vaker meegemaakt, met name toen ik ruim tien jaar geleden een boek over armoede schreef en daarvoor naar Mali, Bolivia en India reisde. Aan de ene kant wil je informatie, verhalen. Aan de andere kant is zo’n wens ook gênant. Beter dan schrijven kun je iets doen, denk je, althans ik, steeds weer. Het is een van de grote dilemma’s van de journalistiek, en een van de twee dilemma’s die ik tijdens dit reisje opnieuw ervoer. Het andere komt verderop ter sprake.
En die verhalen? Ach, ze zijn allemaal hetzelfde en allemaal verschillend. Verschillend zijn de details, hetzelfde is de strekking: het verdriet over het afscheid van huis en haard, de miserabele ervaring tijdens de reis, het bedrog onderweg, de discriminatie door Marokkanen en Spanjaarden, het verlangen naar Europa, de wanhoop over dat alles zo lang duurt, de verveling, de ontberingen. Steeds weer vroeg ik de migranten hoe een mens in vredesnaam over zo’n kolossaal hek kan klauteren. Maar lang niet iedereen komt via dat hek, zo blijkt. Er zijn tal van andere wegen, van valse paspoorten tot geheime plekken in auto’s, vrachtwagens en boten, er is zogezegd zowel een onderdoor als een omheen. Ondertussen zwijgen degenen die het hek naar eigen zeggen daadwerkelijk beklommen. Zij glimlachen slechts bij de vraag.

Maar de belangrijkste problematiek van Melilla ligt niet in het centrum en ook niet aan de buitenrand van de stad maar ergens daartussenin, tussen binnenring en grens, daar waar duizenden en nog eens duizenden Marokkanen dag in, dag uit een kruimel brood proberen te verdienen. De aanblik van hun sores was de eerste keer dat ik me in Melilla slecht op mijn gemak voelde. Dat gebeurde op de eerste ochtend van mijn verblijf en vervolgens elke ochtend opnieuw. Ik had erover gelezen, foto’s gezien, maar kon toch mijn ogen niet geloven: dit heen en weer van wat in het Spaans eufemistisch comercio átipico wordt genoemd, ongebruikelijke handel, feitelijk gelegitimeerde smokkel die een bizarre combinatie van idiotie, onmenselijkheid, uitbuiting, ja vrijwillige slavernij oplevert. Zelfs ernaar kijken is al gênant, meer nog als de slachtoffers in groten getale en met nieuwsgierige jaloezie terugkijken.
De comercio átipico aan de Spaans-Marokkaanse grens, geen nieuw maar sinds enkele jaren wel een massaal en met de dag massaler verschijnsel, werkt als volgt: ’s morgens om een uur of zes, zeven rijden honderden volgeladen auto’s en vrachtwagens met etenswaar, wc-papier, kleding, autobanden en andere in Spanje gekochte goederen naar het Spaanse deel van de grens. Op hetzelfde momenten steken duizenden Marokkanen met een speciale pas vanuit Marokko te voet diezelfde grens over. Aan de Spaanse kant ontmoeten de twee elkaar en proberen de voetgangers zoveel vracht op te pikken als zij kunnen dragen, voortrollen, meeslepen, hoe ook – als het maar niet meer is dan één mens kan verplaatsen.
De reden hierachter is even simpel als absurd: wat één mens kan vervoeren wordt als persoonlijk bezit aangemerkt en niet belast. Het blijkt voor tienduizenden grensbewoners de beste en vaak zelfs enige bron van inkomsten. Maar het creëert wel een onmenselijke situatie, alom stress, veel geweld van de kant van de politie, aanhoudend geschreeuw, geduw, getrek, woede. Te midden van zoveel onrust en ellende schuifelen aan de grenspost van Beni Ansar elke dag duizenden mannen en, vooral, vrouwen met pakketten die vaak drie keer zo groot zijn als zijzelf naar de andere kant – en dat in de brandende zon. Iedereen lijdt, zichtbaar.
Nog veel harder gaat het er een kilometer verderop aan toe, daar waar alleen vrachtwagens komen en het bijna uitsluitend jonge mannen zijn die de rol van pakezel vervullen, bij de grensovergang van de, wat heet, Chinese wijk. Vermoedelijk heeft het grote aantal aanwezige Spaanse politiemannen geen andere keus dan hard optreden – het gedrang zou anders op vechten uitdraaien – maar dat verandert niets aan het feit: het is een barbaarse toestand. De jonge mannen worden verplicht in rijen te hurken, wie buiten de rij komt, krijgt een klap met een gummiknuppel, beetje bij beetje worden groepjes mannen tot de vrachtwagens toegelaten waar ook zij zo veel mogelijk vracht op zich laden om vervolgens in dezelfde brandende zon richting grenspost te schuifelen. Eenmaal aan de andere kant worden zij opgewacht door handelaren, ontvangen voor hun diensten een paar euro en gaan, indien de tijd het toelaat, opnieuw in de rij richting Spanje staan, in de hoop diezelfde dag nóg een transport te kunnen doen. Het blijkt steeds vaker onmogelijk.
Het aantal portadores groeit veel sneller dan het aantal politiemannen, met als gevolg dat de grens op dit moment al om elf uur ’s morgens gesloten wordt. Toenemende stress is het gevolg. Toch is er geen houden aan. Het hek waar iedereen het over heeft, ziet er niet alleen onneembaar uit, het is eigenlijk ook onneembaar. Zo niet de grens. Daar is de situatie zo chaotisch en massaal dat alles mogelijk is – ook illegale grensovergang. Er hoeft dan ook maar weinig te gebeuren om de vlam in de pan te doen slaan. Twee weken geleden nog, naar aanleiding van het transport van een aantal schapen die bestemd waren voor de aanstaande feesten: slechts met moeite werd een veldslag voorkomen.
Maar niet alleen handelaren en dragers zijn gestresst, de politie is het eveneens. Men vindt het om voor de hand liggende redenen buitengewoon vervelend dat ik het gedoe gadesla en probeert me steeds te verjagen. Foto’s nemen is in ieder geval uit den boze. Voortdurend word ik gecontroleerd en ondervraagd, ook krijg ik preek op preek en word bedreigd met onbetaalbare boetes. Want niemand wil weten wat hier gebeurt zoals ook niemand wil weten wat er aan de hekken gebeurt. De beschaving negeert de jungle.
‘Dat verhaal over convivencia is inderdaad grote onzin’, zegt Yonaida Salim. Salim is een geëmancipeerde moslima die haar brood verdient met werk voor een lokale politieke partij en directeur is van een stichting die zich inzet voor de emancipatie van de moslimbevolking. ‘Je kunt hoogstens van coexistencia spreken.’ Naast elkaar leven dus in plaats van samenleven. Dat klopt, denk ik, als het over de binnenring van Melilla gaat maar wat betreft de buitenring is zelfs dat een eufemisme. Vandaar het steeds weer gehoorde en naar aanleiding van de aanslagen in Barcelona en Cambrils (een van de terroristen was afkomstig uit Melilla) herhaalde verhaal dat radicalisme in Melilla en dan met name in La Cañada op de loer ligt. Het betreft hier dus niet de zielenpieten die zich dag in, dag uit afbeulen, het betreft degenen die precies dat weigeren, die woedend zijn over zoveel onrecht, woedend over het optreden van de politie, woedend over het gebrek aan banen voor moslims, woedend over de politiek, woedend… over alles.
Precies op het moment dat ik op de eerste dag van mijn verblijf door La Cañada fiets, zendt een van de Spaanse televisiestations, Antena 3, een in juni ter plekke opgenomen filmfragment uit waarin een paar oudere mannen dreigende taal uitslaan. Een van hen gaat zelfs zo ver dat hij zegt dat hij regelmatig zin heeft met een vrachtwagen naar beneden te rijden (La Cañada ligt in de heuvels boven het centrum) en een slachting aan te richten. De media staan vanwege het fragment op de kop, de slechte naam van de Melillaanse wijk wordt opnieuw bevestigd, politie en rechterlijke macht kondigen een onderzoek aan. Vormt Melilla, in het bijzonder La Cañada, een gevaar?
‘Onzin’, zegt Yonaida Salim. Onzin, zeggen ook vele anderen me in de daaropvolgende dagen. In La Cañada is veel armoede, veel werkloosheid ook, drugs – maar het is bespottelijk het te doen voorkomen alsof het er vol zit met jihadisten. ‘De man die voor de camera van Antena 3 dreigende taal uitsloeg, is een plaatselijke gek’, zegt Salim. ‘Dat weet iedereen.’
Als ik op de ochtend van de laatste dag van mijn verblijf op het islamitisch kerkhof een vrouw ontmoet die me bij hoog en laag bezweert dat ik rustig naar La Cañada kan gaan besluit ik de stoute schoenen aan te trekken, fiets opnieuw die kant op, stal mijn fiets tegenover het park, en zwerf ruim een uur door de straatjes. Het enige dat ik niet doe, is foto’s maken. Mensen kijken me aan maar dat is niet vreemd: blond en twee meter in een omgeving van donker en een gemiddelde van 1 meter 60, dat valt op. Maar verder? La Cañada voelt als zoveel andere islamitische wijken in Spanje en elders. En nergens merk ik ook maar een spoortje vijandigheid.
Vanzelfsprekend zegt zo’n ervaring weinig over de eventuele radicalisering van een of enkele bewoners. Een dergelijke radicalisering is in La Cañada immers net zo onzichtbaar als in elke andere stad of elk ander dorp – was het maar zo simpel. Dat is precies het probleem van inlichtingendiensten en andere terrorismebestrijders: dat radicalisering overal mogelijk is, ook daar waar je het niet verwacht. Vandaar het belang van dat andere dilemma van de journalistiek of, bijna om het even, sociale wetenschappen en daarmee, direct of indirect, van ieder van ons. Het betreft die verwachting, het betreft beeldvorming, het gaat om de welhaast onvermijdelijkheid van selectieve perceptie.
Als je naar Melilla gaat om aanstormende migranten en agressieve moslims te portretteren, zul je die zonder twijfel vinden. Maar als je dergelijke personen niet zoekt, niet opzoekt, krijg je waarschijnlijk een heel ander beeld. Dat is in ieder geval wat mij overkwam. Melilla deed me versteld staan maar om andere redenen dan ik verwachtte: de bizarre combinatie van zoveel levensvormen op nauwelijks meer dan tien vierkante kilometer.