Dit kleine schilderij, sinds jaar en dag te zien in het Haagse Mauritshuis, staat centraal in de derde roman van Donna Tartt. De roman gaat over de gevolgen van een andere explosie, die de lezer kan verbinden met de Delftse ramp van 1654: een terroristische aanslag in de naaste toekomst op het New Yorkse Metropolitan Museum of Art, die de dertienjarige Theo Decker overleeft maar zijn moeder niet. Hij houdt er een schilderijtje aan over, dat hij stiekem uit het museum meeneemt – ja, Het puttertje – en een trauma. So far so good. Volgen negenhonderd bladzijden waarin deze intuïtieve kunstroof gevolgd wordt, tot in Amsterdam. Een zeer lang uitgerekte achterafvertelling vanuit de dan veertien jaar oudere Theo, die vanaf de MoMa-aanslag (aan de daders daarvan maakt Tartt nauwelijks woorden vuil) brieven aan zijn moeder schrijft en een journaal bijhoudt. Maar die brieven krijgt de lezer niet te lezen, en ook zijn journaal is niet ‘heet van de naald’ maar komt tot ons via het achterafperspectief van Theo(dore) Decker, die zijn eigen leven vanaf de explosie waarneemt. Maar het is niet alleen die afstandelijkheid die van Het puttertje een teleurstellende leeservaring maakt. Het zijn ook de vele deus ex machina’s (personages duiken opeens weer op) en de lethargische houding van de protagonist die het verhaal ontkrachten.

Tartts debuut De verborgen geschiedenis (1992) speelde zich af in een academisch milieu. Tien jaar later situeerde ze haar tweede roman De kleine vriend in het Diepe Zuiden, waar een meisje de moord op haar broer probeert op te lossen. Beide boeken hebben iets van een psychologische thriller, gewiekst uitdijende vertellingen over de esthetiek van geweld, de irrationele aantrekkingskracht van ongeremd en niet door moraal gecodeerd gedrag. In beide romans komt de belangwekkende vraag aan de orde waaruit ‘de last van het zelf’ (De verborgen geschiedenis) bestaat. De schrijfster concentreert zich op de botsing van het rationele (‘concrete’ aanwijzingen) met het onverklaarbare of onberedeneerbare (raadsels, duister gedrag). Niemand lijkt te kunnen ontsnappen aan primitieve wraakgevoelens en intuïtieve (ver)geldingsdrang. Het meisje Harriët, beeldig noch lief, wordt door haar priemende blik ‘de kleine scherpschutter’ genoemd, en niet voor niets.

Maar waar Tartt in De verborgen geschiedenis op hoog filosofisch-literair niveau allerlei deuren verrassend laat opengaan, en waar in De kleine vriend de broeierige, racistische en moorddadige mentaliteit in het Diepe Zuiden (Tartt is in 1963 in Mississippi geboren) voelbaar wordt, blijft alles en iedereen in Het puttertje op afstand in een eentonig uitdijend verhaal vanuit het beperkte waarnemersoogpunt van de middelmatige hoofdpersoon Theo Decker. Daardoor krijgt de roman iets koels en kils, niet omdat Tartt willens en wetens de achtergronden van de MoMa-aanslag negeert, maar omdat de mediocre en initiatiefloze Decker de 925 bladzijden die de roman telt niet aankan. Hij is niet alleen te licht, maar ook te passief, te sloom. Hem overkomen de dingen, waardoor hij iets leegs krijgt, en de roman urgentie ontbeert. De jonge Decker, die zich met zijn energieke en wereldwijze vriend Boris laaft aan drank en drugs, laat zich alles te veel aanleunen. Er is ook een heel dun liefdesverhaal (met traumacollega Pippa) dat als een nachtkaars uitgaat.

Is de mens in wezen wel goed of slecht of maakt het relatief weinig uit? Het leven is zinloos

Het heeft me verbaasd dat Tartt niet een wisselend perspectief heeft ingevoerd, waardoor Het puttertje meer dynamiek, contrastwerking en botsende verhaallijnen had kunnen krijgen. De verhaallijn is simpel: na de aanslag in het MoMa, waarbij hij een stervende oude man bijstaat die hem raadselachtige dingen toefluistert, is Theo wees. Zijn alcoholistische en goklustige vader is al eerder bij het gezin weggelopen. Eerst belandt hij in een pleeggezin, daarna bij zijn vader en diens dealende vriendin in Las Vegas en ten slotte bij een integere antieke meubelmaker, die hij later als compagnon belazert door vervalsingen voor hoge prijzen te verkopen. Theo Decker dénkt dat hij Het puttertje – het lievelingsschilderij van zijn moeder – in bezit heeft, maar… nee, als ik het plotje onthul – een plot die de schrijfster overigens niet in scènes verwerkt maar nogal onhandig door een personage laat vertellen – blijft er weinig over van de roman.

Laat ik me tot het slot beperken, waarin Tartt nadrukkelijk haar artistieke boodschap poneert, een idee dat ze virtuozer verbeeldde in haar debuut. Hoewel Theo Decker op school over onder anderen Henry James en Dostojewski (De idioot) heeft geschreven is het zijn helpende vriend Boris die slimmer uit de hoek komt met zijn analyse van De idioot: de ingoede prins Myshkin gelooft te veel in het goede van de medemens, met rampzalige gevolgen. Is de mens in wezen wel goed of slecht of maakt het relatief weinig uit? Het leven is zinloos. We gaan dood en verdwijnen. De tijd neemt ons te grazen… maar de distelvink uit Delft anno 1654 is nog immer te bewonderen. Tartts loflied op de kunst en de schoonheid die boven de tijdelijkheid kan uitstijgen is als het ware aan de roman geplakt: ze zegt het, maar die eeuwigheidsnotie is niet narratief verwerkt.

Wie deze omvangrijke roman vergelijkt met bijvoorbeeld Franzens De correcties of Vrijheid of Gaddis’ The Recognitions, ook spelend in kringen van kunstvervalsers, weet dat het Tartt aan vormkracht ontbreekt. Te veel Dickens en álles uitleggen, te weinig uitgekiende verteltechniek die de lezer aan het werk zet.


Donna Tartt. Het puttertje. Vertaald door Sjaak de Jong, Paul van der Lecq Arjaan van Nimwegen. De Bezige Bij, 925 blz., € 24,90

Donderdagavond 26 september treedt Donna Tartt op in de Grote Kerk in Breda