‘Qu’est-ce que les choses signifient, qu’est-ce que le monde signifie?‘
Roland Barthes, Questions
‘Nou Mar, als je nog inspiratie zoekt’, zegt mijn zus.
Ze maakt er een uitnodigend gebaar bij, alsof ik de beschikking heb over haar leven.
Als ik haar hand volg valt opeens het naaitafeltje van onze moeder in mijn oog. Jarenlang met me meegesleept, en opeens geloofde ik er niet meer in. Dat je iets kunt vasthouden door spullen te bewaren. Weg ermee. Ik kon daadkrachtig zijn, want ik had altijd nog mijn zus om het bewaren op zich te nemen.
Ik denk dat ik er mijn typmachine op had staan toen die ook al lang geen functie meer had. Bij haar staan er kaarten op, fotolijstjes, kunstbloemen.
‘Wat zit er ook weer in die bak aan de onderkant?’ vraag ik.
Mijn zus haalt haar schouders op. ‘Die kan al jaren niet meer open.’
‘Echt niet?’
Ik ben op zich een tamelijk gelaten persoon, maar dit kan ik me gewoon niet goed voorstellen.
‘Er zit een geheim laatje in’, zegt ze. ‘Dat moet je eerst open zien te krijgen.’
Ik sta te aarzelen voor het ding. Is dit het moment om hem open te breken?
‘Haal eerst de spullen er maar van af’, word ik van een afstandje gedirigeerd.
Gedwee zet ik de lijstjes en bloemen op tafel, leg de kaarten opzij. Het blad van het tafeltje glanst alsof het net nog in de boenwas is gezet. Verrassend licht, als de kap van een platenspeler, laat het zich oplichten. Daar ligt onze moeder, in vierentwintig vakjes.
Er zijn vakjes met houten klosjes voor alle kleuren en diktes garen. Eén wat groter vakje heeft een lintje. Als je daaraan trekt ontvouwt zich een speldenkussen met daarin dunne naalden, en spelden. Net had ze ze nog tussen haar lippen bij het omzomen, maar onverhoopt werd ze weggeroepen.
Meetlinten, kleine stukjes stof, nog onaangebroken garens en biesjes. Als de onderdelen van een Japans ontbijt, zo schoon en ge…
‘Zie je het laatje?’ klinkt het achter me.
‘Er moet een sleuteltje in’, zeg ik.
M’n zus wijst. Naast haar bed staat opoes kast. ‘In een van de lades daarin misschien’, zegt ze.
Kun je dichter bij een mens komen dan door diens lades open te trekken? Ik heb last van iets dat mijn schoonzus gisteren over mijn moeder vertelde. Of eigenlijk ging het over mijn vader. Dat hij altijd het eten becommentarieerde. De aardappelen waren te gaar, de sperziebonen te draderig.
‘En weet je wat pas echt erg was?’ zei ze. ‘Je moeder gaf hem altijd gelijk! De aardappelen wáren ook te gaar zei ze dan.’
‘Nou zeg’, zeg ik.
‘Wat?’ vraagt mijn zus.
Het eerste ouwig ogende sleuteltje dat ik tussen alle dingen die ik niet wil zien vandaan viste, laat zich zomaar in het slot van de naaitafel wrikken.
‘Misschien vind je wel een schat.’
‘Moeten we dan nu niet afspreken wat we daarmee doen?’ vraag ik.
Ze noemt haar dochters. Wat het ook is, het is voor hen.
‘O.’ Ik ben de oudste, het schijnt dat dat iets met zich meebrengt.
Het laatje glijdt naar voren alsof het niet anders gewend is. Er liggen een paar kleine knopen in, een veiligheidsspeld. De perfecte dekmantel! Het gaat om wat eronder zit, in die bak waar ik nu met mijn hand in kan.
Vanochtend op weg naar de bushalte struikelde ik bijna over een rat die vlak langs de stoep lag, de bek klaaglijk opengesperd. Ik dacht: niet alles heeft betekenis.
Ik voel knopen, heel veel knopen. Ik kan een stukje stof tevoorschijn trekken, ik zie mijn moeders blauwfluwelen avondjurk voor me, de broche die ze erop speldde. Het is een schoudervulling. Een schriftje! Het is de gebruiksaanwijzing van de naaimachine. Dan iets hards, een bekende omvang. Nog op mijn knieën houd ik het triomfantelijk omhoog.
‘De schat!’
Wat een portemonnee leek, blijkt een zakagenda. Ik ga naast mijn zus zitten, blader erdoorheen, lees haar af en toe iets eruit voor. Ik zie hun beider handschrift, hun afspraken, wanneer wij komen. Ik kijk op mijn verjaardagsdatum, niks. Op die van mijn zus, haar naam staat er, onze vader heeft genoteerd dat ze jarig is. We kijken elkaar even aan. Ze wisten gewoon wel dat je jarig was, zegt mijn zus.