Het moeilijkst is nog wel het ontdekken van een mening, zoals bedoeld in de ‘vrijheid van meningsuiting’ waarmee sites als GeenStijl en Dumpert nu hun blazoen proberen op te poetsen. Meer dan honderd journalisten, allen vrouwen, kwamen in het geweer tegen de routineuze vrouwvijandigheid en het al even doorgewinterde racisme waarmee de sites naam hebben gemaakt, zoals dat heet. Laatste wapenfeit: de vraag aan de bezoekers van de site ‘Zou u haar doen?’. Die ‘haar’ is een Volkskrant-journaliste, die eerder kritiek uitte op GeenStijl. Oproep van de webredacteur aan de reaguurders: ‘Graag alleen antwoorden met seksistische complimentjes.’

Dat leverde heel plastisch en pornografisch materiaal op, waarbij de kleedkamerpraat van Donald Trump schroomvallig afsteekt, maar afgezien van de levendige verbeelding die de anonieme inzenders delen, blijft de grote vraag: waar is hier een mening in het geding? En waarover dan?

De ‘vrijheid van meningsuiting’ is een zeer ruimvallende jas, die ook in Nederland de laatste vijftien jaar bliksemsnel wordt aangetrokken – ook als er van een mening nauwelijks sprake is, en andere woorden als smaad, uitlokking, verkrachtingsfantasie en karaktermoord heel wat meer voor de hand liggen. Niet alles wat een mens uit de mond valt of uit de pen vloeit is een Mening, waardoor wij als burgers het ‘maatschappelijke debat’ verder kunnen helpen. Zelfs het beroemde uitgangspunt van John Stuart Mill – het schadebeginsel – is hier van toepassing: het is duidelijk dat de Volkskrant-journaliste en vele anderen geschaad worden door de persoonlijke aanvallen van GeenStijl en Dumpert. De verkrachtingsfantasie is een verkrachtingsfantasie, je mag het afdrukken en desnoods delen, maar er staat nergens geschreven dat slachtoffers het daarna alleen maar vrij staat deemoedig het hoofd te buigen.

Is het vreemd dat juist journalisten een bepaald journalistiek platform de maat nemen?

Het inventieve aan het journalistieke manifest is dat er nu juist niet gevraagd wordt om een verbod of censuur. De vrouwen hebben de adverteerders, waaronder de Efteling, de Rabobank, Defensie en vele anderen, benaderd met de vraag of zij inderdaad mee willen betalen aan de inhoud van de bedoelde sites. Willen zij als bedrijf geassocieerd worden met dit gedachtegoed? Zelfs het woord ‘boycot’ is door geen van de initiatiefnemers in de mond genomen.

Dat is misschien verwarrend, omdat sinds de jaren zestig het protest tegen vrouwvijandigheid, racisme en homohaat steevast uitliep op een algehele verkettering van de laatkapitalistische maatschappij. Het grootkapitaal als vijand. Pas na de totale ommezwaai zou al het systeemleed voorbij zijn – want alle onderdrukking is uiteindelijk een gemaskeerde afgeleide van de economische verhoudingen.

In dit geval wordt het kapitalistische mechanisme juist ingezet, niet om woorden of fantasieën te verbieden, maar om te kijken of de adverteerders hun daden (het geld) werkelijk bij deze verkrachtingswoorden willen voegen. Zoiets heet consumentenmacht, en de Amerikaan Ralph Nader is er groot mee geworden. Ook de gewone burger is niet alleen een consument, maar ook een facilitator. En ook bedrijven die te pas en te onpas pronken met het modieuze begrip ‘verantwoord ondernemen’ kunnen laten zien dat het hen ernst is. Wie, zoals de Efteling, een betoverende wereld wil verbeelden voor kinderen en hun ouders kan op z’n minst nagaan of verkrachtingsgehijg daar een onderdeel van moet zijn.

Dan nog de vraag: is het vreemd dat juist journalisten een bepaald journalistiek platform de maat nemen? Nee, het geval wil dat journalisten die hun werk serieus nemen gebaat zijn bij zekere standaarden en kwaliteit.