Vlaanderen en Nederland: dichtbij en veraf tegelijk. We delen veel: een taal, een stuk geschiedenis, de hedendaagse uitdagingen waar elk land of elke regio in West-Europa voor staat. Daartegenover verschuilen zich ontelbaar veel verschillen. Sommige zijn structureel, andere minuscuul, maar daarom niet minder venijnig. In De Brakke Grond, het Vlaams cultuurhuis dat gevestigd is in het centrum van Amsterdam, hebben we dagelijks met die verschillen en gelijkenissen te maken. Dat levert zowel ergernis als humor en zelfspot op.
Voor AAA programmeerden we werk van makers die zowel met Vlaanderen als met Nederland te maken hebben. Theatermakers die uit een van beide gebieden afkomstig zijn en daar studeerden, maar in het andere wonen en werken, of omgekeerd, of iets ertussenin.
Dat de verschillen vaak in kleine dingen zitten, wordt al bewezen aan het begin van een van onze gesprekken, op een vrijdagmiddag in theater Monty in Antwerpen. ‘Bubbels?’ vraagt iemand. We vinden het nog wat vroeg voor cava en bovendien moet het werk nog beginnen, maar we bedenken dat dit een wel erg calvinistische gedachte is. Het is nochtans een Hollandse die de bubbels te berde brengt, maar zij woont al lang in Vlaanderen, dus zo vreemd is het voorstel ook weer niet. Bovendien is het vrijdag-middag, dus waarom eigenlijk niet? Tot blijkt dat ze met de bubbels geen cava, maar spuitwater bedoelt, spa rood. Probleem opgelost, stelling bewezen: het kleinste verschil vormt soms de grootste verwarring.
We spraken met zes kunstenaars. Freek Vielen, Maud Vanhauwaert en Rebekka de Wit zijn alle drie betrokken bij Opkraskuit: een artistiek concept waarbij, telkens rond een bepaald thema, lezingen, artistieke interventies en interviews gecombineerd worden. In het kader van AAA Festival Muziek en Kunst gaat hun opkraskuit over het thema geheugen. Tom Struyf is theatermaker. Hij ging onlangs in première met het mooie Vergeetstuk, een voorstelling over een moeizame zoektocht naar herinneringen. Struyf maakt voor de gelegenheid ook deel uit van Opkraskuit - het centrale thema van het geheugen delen ze alvast.
Anneke Bonnema en Hans Petter Dahl, met wie we een tweede gesprek hadden, komen uit een heel andere generatie. Zij debuteerden in de jaren tachtig met voorstellingen die als vreemdsoortig en eigenzinnig bestempeld werden. Zij is Nederlandse, hij Noor. Ze wonen in Amsterdam en vonden artistiek onderdak in Brussel, bij Needcompany, het gezelschap van Jan Lauwers, in wiens voorstellingen ze ook vaak als performer te zien waren. Ze reizen met Needcompany en hun eigen gezelschap, MaisonDahlBonnema, heel Europa door.
Nog een ding delen ze: ze zijn kunstenaars en ze ervaren op alle denkbare vlakken en niveaus enorm veel verschillen in hoe beide landen met hun kunstenaars omspringen. Dat gaat van schijnbaar kleine, praktische regels en afspraken tot de grotere perspectieven. ‘Neem bijvoorbeeld het kunstenaarsstatuut in Vlaanderen’, legt Tom Struyf uit. ‘Een systeem dat ervoor zorgt dat je als kunstenaar over een soort minimum-inkomen beschikt, ook wanneer je een tijdje geen eigen inkomsten hebt. Dat is een systeem dat in Nederland niet bestaat, een systeem dat bovendien voor een kunstenaar heel veel vrijheid oplevert. Ik hoef geen castings te doen voor reclamespotjes of andere dingen die me weinig zeggen. Het Nederlandse systeem verplicht je om ook dingen te doen die je niet interesseren. Je krijgt er geen marge, waardoor je minder bezig kunt zijn met je werk.’
‘Dat hangt ervan af wat je als werk ziet’, werpt Rebekka de Wit tegen. ‘Op zich vind ik het logisch dat er een systeem voor bestaat, want het is nu eenmaal zo dat niet alles wat wij doen meetbaar is.’ Het systeem is een van de vele symptomen van hoe de Belgische benadering haaks staat op de Nederlandse manier, waarbij ondernemerschap voorop staat, ook voor kunstenaars zelf.
Freek Vielen: ‘In Nederland is zowat elke kunstenaar zzp'er. Ik zie daar de prettige kanten zeker van in. Het verplicht je om ondernemend en creatief te zijn en om verstandig om te springen met de kansen die je krijgt. De gedachte dat je een bepaald bedrag krijgt als je ergens hebt gespeeld is heel anders dan de gedachte dat je elke maand een bedrag overgemaakt krijgt, onafhankelijk van wat je die maand gedaan hebt.’
Het is een discussie die ook ingrijpt op iets wat veel dieper ligt. Cultureel ondernemerschap is zowel in Vlaanderen als in Nederland een hot item, maar er lijkt een groot verschil. Ondernemen is in Nederland veel dieper ingebakken in het dna van iedereen die met kunst bezig is. In Vlaanderen lijkt het belang van cultuur veel meer een a priori voor elke gezonde samenleving te zijn. Cultuur is er iets wat ook buiten de strikt economische realiteit een bestaansrecht heeft. Dat verschil merk je al in de scholing. Vielen: ‘Ook de opleidingen zijn inderdaad helemaal anders georiënteerd. In Nederland wordt heel sterk gefocust op “mensen die iets kunnen”. Je kunt zingen, of dansen, of acteren, om het even simpel te zeggen. En dan ga je dat in een opleiding perfectioneren. In Vlaamse opleidingen zie ik bijna het omgekeerde gebeuren: men gaat er veel breder en omvattender te werk, en als je een bepaalde techniciteit te goed onder de knie hebt, wordt dat bijna verdacht.’
Struyf vult aan: ‘Ik heb toneelacademie in Maastricht gedaan. Die opleiding is bijna een rechtstreekse imitatie van de sector zelf. Alles gebeurt er bijvoorbeeld in blokken van acht weken; dat is ook de tijd die het maken van een theatervoorstelling in de praktijk gemiddeld in beslag neemt. Dat is een groot verschil met Vlaanderen: een opleiding daar is er veel meer op gericht om alles in vraag te stellen.’
‘Maar levert die planmatige aanpak ook een ander soort theater op?’ vraagt Vielen. ‘Dat denk ik wel’, zegt Struyf. ‘In Nederland moet alles heel strikt in een bepaald kader passen. Dat zie je in de opleidingen, maar ook in de praktijk. Een theatergezelschap in Nederland is een professioneel bedrijf, acteurs zijn vakmensen met een aantal duidelijk omschreven kwaliteiten en capaciteiten. In Vlaanderen kun je als kunstenaar echt heel vreemde dingen doen en toch serieus genomen worden.’
Ook breder beschouwd lijkt er een tendens te zijn die erop wijst dat het artistieke veld in Nederland meer dan in Vlaanderen gericht is op functionaliteit en berekening. ‘Ik vind dat echt opvallend’, zegt Anneke Bonnema. ‘Ik merk in Vlaanderen en in Brussel een traditie om op alle niveaus van het artistieke proces de eigenzinnigheid op te zoeken. In vorm, tekst, muziek enzovoort: makers hebben er de gewoonte om al die facetten van de creatie naar hun hand te zetten. Ik zou zelfs durven stellen dat het in Vlaanderen de norm is geworden om op zoek te gaan naar niet-conventionele theatervormen. Dat wordt gewoon van je verwacht.’
‘Wij hebben altijd “rare” dingen gemaakt’, vervolgt Hans Petter Dahl. ‘Ik herinner me nog goed hoe moeilijk de beoordelingscommissies in de jaren negentig het vonden om ons werk in de bestaande beleidskaders in te passen. Was het beeldende kunst? Was het theater? We deden het onder de noemer “theater”, maar het klopt wel dat we van de toeschouwer vaak een kijkhouding vroegen die meer weg had van beeldende kunst. Tot welke artistieke discipline ons werk behoorde is voor ons nooit echt belangrijk geweest.’
Ook het begrip ‘symbolisch kapitaal’ is een interessant thema in een gesprek over kunst en kunstbeleid over de grenzen der Lage Landen heen. Want met name in Nederland staat dat kapitaal de afgelopen twee jaar vanuit politieke hoek behoorlijk onder druk. Bonnema: ‘Het was heel frappant om te zien hoe welwillend de Nederlanders meegingen in die negatieve sfeer rond kunst. Heel weinig mensen waren bereid om te protesteren. En de protestbeweging die er was, werd toch vooral gepercipieerd als een slappe boel. Daar, zie ze weer gaan, met hun ludieke gedoe, zag je de mensen denken.’
De Wit: ‘Wat mij enorm heeft gestoord, was de retorische truc van Halbe Zijlstra, toen hij zei dat Vincent van Gogh toch ook zijn eigen broek ophield. Dat is ten eerste niet waar, en ten tweede: als je bedenkt hoe Van Gogh eraan toe was, dat is misschien ook niet echt wenselijk. Toen ik die uitspraken las, dacht ik: morgen staat de krant vol met snoeiharde reacties. Maar er gebeurde helemaal niets. Ik heb me inderdaad al heel vaak afgevraagd of dat soort sentiment ook in Vlaanderen zomaar vrije baan zou kunnen krijgen.’
Struyf: ‘De afgelopen jaren zijn Nederlandse politici er verbazingwekkend goed in geslaagd om bij het volk een enorme minachting voor kunstenaars en kunst te creëren. Ik kan me voorstellen dat zoiets overal mogelijk is, ook in Vlaanderen. Alleen is er in Vlaanderen geen Geert Wilders, die dit soort onderbuikgevoelens zo expliciet weet te bespelen.’ Bonnema vergelijkt het met Naomi Kleins Shock Doctrine: ‘Opeens kunnen er allemaal zware en nauwelijks terug te draaien beslissingen genomen worden, vanuit de slogan dat uitzonderlijke omstandigheden ook om uitzonderlijke maatregelen vragen.’
Het blijft in het kader van dit gesprek een interessante vraag: is zoiets ook mogelijk in Vlaanderen, of is de voortvarendheid waarmee de Nederlandse politiek haar kunstenaars te lijf ging toch ook symptomatisch voor een land dat zo op efficiëntie en planmatigheid gericht is? Bonnema: ‘Ik heb de indruk dat Vlaanderen veel hiërarchischer is, en dat er ook zo geredeneerd wordt. Dat sommige dingen onaantastbaar zijn. Niet iedereen heeft een mening klaar over kunst. Veel mensen zullen er hun schouders over ophalen. Nederland is in vergelijking daarmee een heel egalitaire samenleving. Iedereen mag overal zijn zegje over doen.’ Ook Vielen denkt er zo over: ‘Nederlanders hebben een veel groter gevoel voor eigenwaarde. Ze stellen zich niet onder de ander, en aanvaarden ook dat de ander dat niet tegenover hen doet. In Nederland hebben we een veel grotere debatcultuur.’ Dahl: ‘België ligt in dat opzicht veel dichter bij Noorwegen dan Nederland. Er is een vorm van voorzichtigheid die je in Nederland niet terugvindt. Dat zie je voortdurend in het dagelijkse leven. Hoe Nederlanders onder de noemers “eerlijk” en “met alle respect” alles tegen je zeggen. Dat zit heel erg ingebakken in de Nederlandse cultuur, en de laatste jaren is het ook politiek gepermitteerd om dat te doen. Met zo'n onderliggende uitgesproken cultuur kun je rare dingen krijgen, en die hebben we in Nederland dan ook gekregen.’
‘Dat is misschien wel het belangrijkste verschil’, besluit Bonnema. ‘Dat er in België nog heilige huisjes zijn terwijl we die in Nederland allemaal hebben gesloopt.’