
De versluiering van kleuren hier afgebeeld (zonder titel) heeft Arnulf Rainer op dun karton geschilderd. Het karton lag, vermoedelijk met meerdere bladen naast elkaar, op een schuin staande houten plaat gemonteerd. De olieverf die hij gebruikt is sterk verdund. Die vloeibare kleuren, dus, worden met zachte, platte kwasten van boven naar beneden aangebracht. Vanaf het moment dat de kwast het poreuze karton raakt en naar beneden glijdt, begint de natte kleur al geabsorbeerd te worden. Als een streek gedaan is, kan er in de natte kwast nog kleur zitten. Die wordt dan op een ander karton in de buurt uitgestreken. Doorgaans werkt Rainer op dit soort dunne schilderingen dus kleur na kleur en op meerdere bladen tegelijkertijd. Dat vraagt om bedachtzaam overzicht – daarom gaat het schilderen vrij langzaam.
In de open plek boven in het schilderij waarover ik het heb, zien we nog een rode vlek en een paar stukken lijn (grijs, blauw). Kennelijk zat daar, op wit karton, een eerdere en heldere figuratie die Rainer, op die plek na, heeft overgeschilderd. We zien een versluiering van dun zwart dat grijs wordt, en geel en groen maar steeds met een toon grijs er doorheen, een grijsviolet zelfs. Op het laatst heeft de schilder, misschien toen de nevel wat dun werd, links nog meer zwart aangebracht – zelfs nog die zwarte slinger langs de rand. Zo zien we hoe een schilder zomaar ergens begint. Misschien had hij iets in zijn hoofd, een zekere stemmige nevel van kleur vanuit grijs bijvoorbeeld, of een verschuiving van zwartgrijs naar, in het midden, een vallend zwavelgeel. Hij had bepaalde kleuren gekozen om mee te beginnen: zwart, groen, violet, geel – en in zijn hoofd misschien een versluiering daarvan die hij zich echter nog niet kon voorstellen. Maar toen hij bezig was en de kleuren, nat over nat geschilderd, in elkaar vervloeiden tot bevende nevels – toen begon hij te zien wat hij in zijn hoofd had. Wie weet het in scène zetten van verwevingen van geel en groen tussen grijs.

Ook bij de Presentatie in de tempel, zijn laatste schilderij, kan ik me voorstellen dat Rembrandt met een vage voorstelling begon waarvan hij al doende de uitwerking begon te zien. Het verhaal (Lucas 2:25-36) was hem vertrouwd. Het was de oude Simeon geopenbaard dat hij pas zou sterven als hij de Messias had aanschouwd. Toen Jezus in de tempel de Heer werd toegewijd, en Simeon hem in de arm had, zag hij diens zaligheid. Die scène bevatte alles wat Rembrandt als schilder altijd bezig had gehouden. De grote, sonore ruimte van de tempel allereerst, vol dramatische schaduwen natuurlijk en daarin dan een wonderbaarlijke gebeurtenis. Een schrale oude man herkent een zaligheid. In Rembrandts clair-obscure praktijk wordt dat uiteraard verbeeld door plotselinge straling van licht. Daaromheen dan desgewenst nog, in die luisterrijke tempel, getuigen en omstanders en ander volk. Dat waren de theatrale ingrediënten van eigenlijk alle eerdere formuleringen van het verhaal – tot deze onnavolgbare laatste versie.
Rechts naast Simeon zien we, bleek oplichtend, de jonge moeder Maria. Die is niet door Rembrandt geschilderd. Het is onduidelijk of hij wel op die plek haar gestalte had aangeduid. Misschien zou ze dan door een late leerling geschilderd zijn – om de compositie fatsoenlijk te voltooien. Zelf vind ik deze groepering van twee figuren, oude man en kind, behoorlijk effectief en voldoende. Zo hadden zich Rembrandts uitdrukking en handschrift ontwikkeld – naar dit soort karige, stugge manieren van schilderen, in die gedempte kleuren die niet te beschrijven zijn. Ze flakkeren tussen bruinrood en grijswit en geelgrijs. Eigenlijk is het schilderij monochroom gedacht – bijna vormloze volumes ook waaraan vreemde lichtplekken kleven. Doorheen heel het schilderij is de verf stug opgebracht – hoe stug zie je als je het met Het joodse bruidje vergelijkt. De huid van verf is korstig. Er is op de tast geschilderd. Het was die zware, doffe gloed van donker licht, die daar ontstond, die Rembrandt voor ogen zweefde. Terwijl hij zo bezig was, begon hij dat ook te zien toen het in de verf zichtbaar werd. Zoiets had hij niet kunnen bedenken: die mompelende oude man, zwaar als orgelmuziek, in opperste vervoering en eigenlijk al buiten de wereld – omdat hij in het zwakke licht dat zijn ogen nog binnenlaten dat kind mag zien, de nieuwe wereld.
Beeld: (1) Arnulf Rainer, zonder titel, 1991.Olie op papier/op hout, 52 x 35 cm (Courtesy Atelier Rainer / Galerie Onrust). (2) Rembrandt Harmensz. van Rijn, De presentatie in de tempel, ca. 1669. Olieverf op doek, 98,5 x 79,5 cm (Nationalmuseum, Stockholm. Schenking van de heer Nils B. Hersloff).