Twintig jaar geleden was ik graag te gast bij het Wetenschappelijk Instituut van het cda. De latere europarlementariër Arie Oostlander was daar directeur. Het cda regeerde indertijd met de vvd. Maar dat moest geen principieel bondgenootschap worden. ‘Als ik bij de open haard zit, met een glas cognac en een sigaar, ben ik ook vreselijk liberaal’, aldus Oostlander. Hij bedoelde dat de mens alleen liberaal kan zijn als de omstandigheden meezitten. Zo niet, dan wordt de mens zijn medemens een wolf. En gaat de gemeenschap te gronde. Het cda baseerde zich daarom op de ‘verantwoordelijke samenleving’, een ideologie waarin de mens niet werd gereduceerd tot frontsoldaat en de overheid niet gepromoveerd tot latrine. Tussen staat en burger bestond immers een ‘middenveld’ waar individuen zich vrijwillig organiseren en zo hun vrijheid beperken.

Oostlander was een ouderwetse antirevolutionair, een mannenbroeder getogen met het principe van de Schrift en de praktijk van de soevereiniteit in eigen kring. Alleen wat de kinderen Gods in eigen kring niet voor elkaar kregen, mocht de staat op zijn schouders nemen. Daartussen was er geen hiërarchie, zoals het katholieke subsidiariteitsbeginsel suggereerde. Dit gebrek aan ambitie oogt als een zwaktebod. Wie zichzelf ondergeschikt maakt aan een oncontroleerbare macht calculeert de nederlaag in. Maar juist die deemoed beviel me. Als nuance op het óf-óf van de Koude Oorlog. En als provocatie aan het adres van zowel het étatisme van de pvda als het gewoon-jezelf-zijn van de vvd.

Eén klein maar cruciaal detail zag ik in die jaren, bekoord door ontluikende vriendschappen met christen-democraten, over het hoofd: dat de antirevolutionairen zich slechts antithetisch konden verhouden tot de synthese van Lubbers en dus niet méér praatjes mochten krijgen.

Waarom zag ik dat pas later? Omdat de ruim zeven jaar die het cda tussen 1994 en 2002 in de woestijn heeft doorgebracht, zijn uitgedraaid op een ideologische kentering. Bij gebrek aan synthese heeft het cda de zorgzame samenleving willens en wetens geïndividualiseerd en vermarkt. ‘Vertrouwen’ in iedereen. ‘Die mensen, met al hun talent en ambitie, willen we mobiliseren’, heet het weliswaar in het programma, maar waarin wil het cda hen mobiliseren? Het blijft mistig, ondanks al die ‘maatschappelijke organisaties’ die langsparaderen als pleister op vele wonden. En waartoe wil het die mensen mobiliseren? Naar een Nederland in ‘topconditie’, ‘concurrerend’ maar ‘zonder tweedeling’.

Halleluja. De partij denkt het hemelse gerecht toch op aarde te kunnen lokken? Nee. De hervormingen, waarop het cda nu zo ‘trots’ is, hebben de partij in neoconservatief vaarwater geloodst. Met de nadruk op neo. De goeie ouwe soevereiniteit in eigen kring is onder curatele geplaatst. Hetzelfde lot heeft het even vertrouwde subsidiariteitsbeginsel getroffen. Het cda is een individualistische partij op morele grondslag geworden.

De vraag rijst hoe deze omwenteling mogelijk is geweest. Het antwoord is schrikbarend simpel. De katholieken hebben zich ideologisch laten uitrangeren. En daardoor is het evenwicht zoekgeraakt, de balans tussen de klassiek prot. chr. Gesinnungsethik en de even klassieke r.k. Verantwortungsethik. Dat er in het cda nu mensen terugroeien, is goed maar te laat.

Partijleider Balkenende is daarvan hét bewijs. Als premier verschuilt hij zich op cruciale momenten achter zijn goede bedoelingen. Hij is een representant van mijn eigen ‘verloren’ generatie, die te jong was voor de Rolling Stones en te oud voor de Sex Pistols. Natuurlijk, in dit laatste cohort van de geboortegolf zijn intelligente lui te vinden. Maar als politieke bestuurders schieten ze net iets te vaak te kort.