In het twintigjarig bestaan van het Schonberg Ensemble is de precisie van Reinbert de Leeuw een van de constanten. Maar, zoals in het stijlvol uitgegeven jubileumboek Zoeken naar het ongehoorde adequaat wordt beschreven, is er vooral veel veranderd. Als exponent van de ensemblecultuur die in de jaren zestig ontstond en in wisselwerking met een eveneens veranderende muziekleven is het Schonberg Ensemble vanuit de ‘militante muzikale marge’ opgeschoven naar een prominente plaats in het middelpunt. Ontwikkelingen die door de respectievelijke auteurs in Zoeken naar het ongehoorde vanuit verschillende invalshoeken in kaart worden gebracht, waarmee het boek ook een kleine kroniek van het naoorlogse muziekleven wordt.
In de geschiedenis van een ensemble is de repertoirekeuze een van de belangrijkste rode draden. In 1975 opgericht na een uitvoering van Schonbergs Pierrot lunaire, vormde de dan nog geheel onbekende muziek van de Tweede Weense School (Schonberg, Berg en Webern) aanvankelijk het onderwerp. Toen in de loop van de jaren tachtig het complete kamermuziekoeuvre van dit drietal voor het voetlicht was gebracht, moesten er nieuwe wegen ingeslagen worden. Een daarvan leidde terug in de tijd: de voorlopers van de Tweede Weense School en met name de werken die Schonberg en consorten in de jaren twintig in de Verein fur Musikalische Privatauffuhrungen op het programma hadden gezet. Door Mahler, Debussy, Reger, Zemlinsky, Wagner, Liszt en Busoni - uitgevoerd in bewerkingen voor ensemble - als geestelijk vaders te presenteren, werd tevens de geschiedenis herschreven: in plaats van pre-serialisten konden Schonberg c.s. als post-romantici beschouwd worden.
IN DE LOOP DER tijd kregen diverse Nederlandse componisten opdracht een werk voor het Schonberg Ensemble te schrijven. Hoewel niet allemaal, kozen veel componisten juist die Weense achtergrond van het ensemble als onderwerp. Cornelis de Bondt in Het gebroken oor of Peter-Jan Wagemans in …blattern… leveren commentaar op die traditie, waardoor in de repertoirelijst nu een onderscheid te maken is tussen Wenen en ‘Wenen’, zoals schrijver en samensteller Peter Peters het zo mooi uitdrukt. Zelfs Louis Andriessen kon dit specifieke bestaansrecht van het ensemble niet negeren en in Nietzsche redet brengt hij zijn ambivalente houding tegenover de Duitse muziektraditie tot uitdrukking.
Terwijl Louis Andriessen the american connection onderhield - Steve Reich en John Adams - bestendigde Reinbert de Leeuw zijn vriendschap met de Duits/Argentijnse componist Mauricio Kagel en ging Elmer Schonberger op ontdekkingsreis door Rusland. Stuk voor stuk thema’s die zich als olievlekken uitbreidden en een eigen leven zijn gaan leiden binnen de repertoiresamenstelling. De sinds kort opbloeiende samenwerking met de Britse dirigent Oliver Knussen zal ongetwijfeld op zijn beurt tot nieuwe verkenningen leiden.
Dat het Schonberg Ensemble in zijn repertoirekeuze beslist niet eenkennig is, blijkt wel uit het in dit boek opgenomen overzicht van gespeelde stukken: bijna alle belangrijke componisten uit deze eeuw komen erin voor. Mijns inziens is het dan ook niet zozeer het repertoire als wel de manier van spelen die doorslaggevend is voor de identiteit van het ensemble. In dat geladen, uiterst intense musiceren ligt het geheim van zijn succes.
Uiteraard komt de uitvoeringspraktijk uitgebreid aan de orde in Zoeken naar het ongehoorde. En de nuchtere lezer zal even moeten slikken bij hoogdravende zinsneden als ‘de waarheid van de partituur’ of ‘het artistiek geweten van het Schonberg Ensemble’, hoezeer ze ook passen bij de serieuze, haast sacrale uitstraling die het ensemble op het podium heeft. Het grappige is dat Erik Voermans in een algemener beschouwing over interpretatie en uitvoeringskwesties juist een relativerende toon aanslaat. Door te spreken over een ‘Onvoorwaardelijke Overgave’, een ‘Zaligmakende Waarheid’ en de ‘Ene Juiste Lezing’ neemt hij op de korrel wat ook hij juist als de kracht van het ensemble beschouwt: de manier waarop Reinbert de Leeuw zich volledig identificeert met de componist en zo eigenlijk een subjectief standpunt verheft tot een indiscutabele waarheid. Plaatopnamen van Boulez en De Leeuw met elkaar vergelijkend constateert hij dan ook dat de innerlijke reserves die Boulez (als componist) in de weg staan, bij De Leeuw totaal afwezig zijn: ‘Wat Boulez doet is op zijn best Interessant en Fascinerend, maar wat De Leeuw en de zijnen deden en doen, krijgt door zijn houding en werkwijze onmiskenbaar dimensies van de Waarheid.’
Zelfs componisten ervaren die onontkoombaarheid. Klaas de Vries noemt dat de wil om tot het uiterste te gaan en vertelt over een repetitie van zijn …sub nocte… daags voor de premiere: ‘Terwijl ik luisterde, leerde ik het stuk opnieuw kennen. Ik had het gevoel dat het absoluut noodzakelijk was dat die muziek zo moest klinken. Ik kon geen woord uitbrengen.’
WAARHEID, noodzakelijkheid en de totale overgave. Het zijn religieuze, haast mystieke termen die, sprekend over en luisterend naar het Schonberg Ensemble, steeds weer opduiken. De goede verstandhouding met de Russische componisten (onder wie Goebaidoelina, Oestvolskaja en Knaifel) hoeft daarom geen verbazing te wekken; ook bij hen gaat het immers, zoals Elmer Schonberger het formuleert, ‘nooit om technische spitsvondigheden maar altijd om iets Groters, iets aan gene zijde van de notenbalk’. Want is ‘de verbondenheid van esthetiek en ethiek’ die zo kenmerkend is voor de meest uiteenlopende Russische muziek, niet evenzeer op het Schonberg Ensemble van toepassing?
Verhelderend in dit opzicht is Erik Voermans’ vergelijking van vijf opnames van Pierrot lunaire, inclusief een historische opname van Schonberg zelf. Voermans beschrijft hoe De Leeuws interpretatie (uit 1988) in vele opzichten superieur is aan de overige vier, juist dank zij een heel vrije benadering. Dat begint al met de keuze voor een actrice (een ondertussen legendarische rol van Barbara Sukowa) in plaats van een zangeres - een beslissing waar altviolist Henk Guittart indertijd het voortouw in nam. Transcriptie van de lastig te vertolken Sprechstimme wijst uit dat Sukowa zich geenszins aan de voorgeschreven toonhoogten houdt. Verder blijkt De Leeuw, overigens op aanraden van Schonberg, de tempo-aanduidingen met een korreltje zout te nemen. Een verregaande inleving in de tekst en de muziek leidt echter tot een uitvoering met ongeevenaard intense momenten.
Met de dertig repetities die het ensemble aan de herinstudering (met Sukowa) van Pierrot lunaire wijdde, staat de inzet en discipline van deze musici en de veeleisendheid van De Leeuw buiten kijf. Maar bovenal illustreert dit voorbeeld dat niet de letter maar de geest het stokje van Reinbert de Leeuw regeert.