Theoretisch gezien kan ieder boek tot in het oneindige worden vermenigvuldigd. Natuurlijk valt dit slechts weinig schrijvers ten deel, maar de mogelijkheid om je boek in tientallen miljoenen exemplaren gedrukt te krijgen, is, hoe gering ook, altijd aanwezig. Dankzij de drukkunst, die allemansvriend, de trouwe bondgenoot van de democratie, evenals van dictaturen. Niet voor niets beval Lenin aan de vooravond van de Revolutie vooral zo snel mogelijk de drukkerijen te bezetten. Charles Nodier beklaagde zich al in de negentiende eeuw over ‘de willoze en hersenloze aard der boekdrukkunst die zich aan ons onderwerpt zonder ook maar ergens bij stil te staan en dientengevolge zowel het goede als het slechte verspreidt’. Tot overmaat van ramp heeft een meute gewiekste plagiatoren de kunst van het schrijven bezoedeld. ‘De Ouden’, vervolgt de onverzoenlijke Franse bibliofiel, ‘vereerden de volmaakte stijl, dit chef d’oeuvre der natuur, als ware die een heiligdom. Tegenwoordig is de literatuur tot ambacht verworden. En dan, al dat reclamegeweld bij de gedachte waaraan de geestdriftigste zielen ineenkrimpen van ontsteltenis. En als olie op de vuurplaat: ja zeker, de boekdrukkunst heeft voor de democratisering van de literatuur gezorgd, maar heeft die ook een nieuwe Homerus, Horatius of Dante voortgebracht?’

Ook nu, ruim 150 jaar later vraag je je wel eens af of een meesterwerk met zo’n moeilijkheidsgraad als bijvoorbeeld de Divina commedia van Dante in deze tijd, waarin de hoge en lage cultuur tot een soort gemiddelde ‘democratische’ brij zijn versmolten, de kans zou krijgen. Zou er een uitgeverij te vinden zijn die bereid is haar vingers te branden aan zo’n complexe tekst, gelardeerd met talloze namen en historische en literaire verwijzingen die slechts voor een enkeling geen holle klanken zijn? De rest zou zich dan moeten wapenen met een even dikke pil van commentaren. Niet handig als je even voor het slapen gaan nog wat geestelijk voer tot je wil nemen. Wat natuurlijk wel een optie is: een leger tekstbezorgers erop loslaten om de gewenste graad van ‘leesbaarheid’ te bewerkstelligen zodat de consumenten, pardon, ‘onze lezers’ op hun wenken worden bediend. Wie de formule van die mysterieuze wenken kan ontcijferen, is de winnaar, met die honderdduizenden en misschien zelfs miljoenen exemplaren als hoofdprijs, dus de zoektocht mag niet gehinderd worden door vermoeiende beschrijvingen of een verwarrende compositie.

Nu schijnt het dat De goddelijke komedie ook voor de tijdgenoten van Dante moeilijke, hoofdbrekende kost was. Om van zijn jaarlijkse toelage verzekerd te zijn, droeg Dante zelf zijn Commedia aan de Italiaanse hoven voor. Zijn keuze voor het Italiaans werd er mede door bepaald – niet alle hovelingen waren het Latijn even goed machtig. Maar ze werden rijkelijk beloond met kennis en inzicht, zegt de Russische dichter Osip Mandelstam, die Italiaans leerde om La divina commedia in het origineel te kunnen lezen. Ik moet me tevreden stellen met de prachtige vertaling van Ike Cialone en Peter Verstegen.

Ik heb er laatst weer in gelezen naar aanleiding van de Huizinga-lezing De valse neoromantiek van ballingschap die Ian Buruma een paar jaar geleden heeft gehouden. Hij brengt onder meer Dantes interpretatie van de figuur van Odysseus ter sprake. Volgens Buruma is de Griekse held in de ogen van Dante ‘de zelfgekozen banneling, de romantische intellectueel, de luxe-zwerver’. Mijn nieuwsgierigheid moest onmiddellijk bevredigd worden. Op naar de bron. In canto 26 krijgt Dante na bemiddeling van Vergilius de stem te horen van Odysseus, die samen met Diomedes in een vlam lijdt die in twee is gespleten – ‘(…) samen bindt hen de straf, als indertijd de strijd’, legt Vergilius uit. Vervolgens vertelt Odysseus over zijn tweede zeeavontuur, dat hem fataal is geworden. Volgens het commentaar is deze mythe afkomstig van Plinius. Vlakbij de Louteringsberg laat Dante het schip van de held door een orkaan verzwelgen. Stervelingen hebben daar nu eenmaal niets te zoeken.

Zonder commentaar van Cialone en Verstegen had ik meer dan de helft niet begrepen en niet alleen vanwege de historische en mythologische verwijzingen en talrijke allusies. Door de manier van vertellen is bijna elke strofe een kleine vesting, die zich niet zo makkelijk laat veroveren. De woorden worden bijeengehouden door een ongelooflijke spanning. Het verbale oppervlak waaronder zich het kolkende, vuurspuwende, wervelende laboratorium van Dante bevindt, moet de waanzinnige druk van zijn eruditie, geloof, fantasie en ideeën in toom zien te houden. Wat wij met al onze zintuigen waarnemen heeft meer met de natuur- en scheikunde te maken dan met schone letteren. Alleen het allernoodzakelijkste, het allerzuiverste haalt Dante naar boven nadat hij zijn werkstoffen honderd, duizend keer met elkaar heeft verbonden. Als een geniaal kunstenaar zal hij ons niet lastigvallen met het etaleren van het overtollige materiaal of zijn worsteling met de materie. Dat heet geloof ik de kunst van het weglaten, die tegenwoordig wordt verdrongen door de uitleggerige, betuttelende stijl die niets meer aan de verbeelding of de intellectuele inspanningen overlaat. Iedereen moet het nu eenmaal snappen, toch?

Maar het allernoodzakelijkste, het essentiële, wil nog niet zeggen dat we hapklare brokken wijsheid voorgeschoteld krijgen die ons direct een vet lachsalvo willen ontlokken of een dikke traan. Mandelstam leidt de angst van Dante voor rechtstreekse antwoorden terug naar zijn tijdperk van de bloei van de zeilscheepvaart en de hoge kunst van het zeilen. De kunst van het laveren en manoeuvreren! Volgens de Russische dichter was Dante de leerling van deze ‘meest ongrijpbare, ontwijkende en plastische sport’. En ook de zoon van de politiek uiterst gevaarlijke en gecompliceerde tijd der troebelen.

Zijn bovengenoemde kenmerken inherent aan het genie of vloeien ze voort uit de intentie van een schrijver in de richting van zijn publiek? Ik ben niet zo’n liefhebber van rechtstreekse antwoorden, maar laten we in de context van mijn betoog veronderstellen dat het laatste juist is of in ieder geval even belangrijk. Dat zou betekenen dat schrijven voor gelijkgestemden die uitgerust zijn met een behoorlijke dosis kennis een voorwaarde is voor het scheppen van een meesterwerk. Niet-democratisch schrijven dus, zonder te mikken op honderdduizend lezers. Zoals Dante dat deed toen de boekdrukkunst nog niet was uitgevonden.

En waar moet een genie in spe zich dezer dagen mee troosten? Wat moet hem kracht geven terwijl hij aan zijn meesterwerk begint? In ieder geval niet de gedachte aan al die elkaar verdringende lezers die straks de boekhandels zullen bestormen om zijn boek te bemachtigen. Misschien kan hij die vervloekte vraag ‘voor wie schrijf ik?’ een beetje parafraseren, voor zijn eigen bestwil en die van zijn werk. Misschien kan hij zich beter afvragen: ‘Hoe schrijf ik?’

En dan zal hij zich wellicht de woorden van Jozef Brodsky herinneren, ‘schrijven met de stem naar boven en met de blik naar beneden’, of die van violist Yehudi Menuhin: ‘Om grote muziek te kunnen spelen (of om een groot werk te kunnen schrijven) moet je je ogen gericht houden op een verre ster.’

En aangezien alle zes miljard aardebewoners onder diezelfde ster lopen waar hij straks zijn ogen of zijn stem op richt, kan hij met een gerust hart de pen ter hand nemen.