Net als zijn landgenoot Charles Ives en zijn Franse medelander Edgard Varèse is de Amerikaanse componist Morton Feldman (1926-1987) een componist wiens excentrieke positie in het muzieklandschap mede lijkt te zijn bepaald door de uitzonderlijkheid van zijn inspiratiebronnen. Ives’ vader, de cornettist en bandleader George Ives, experimenteert thuis met kwarttonen, en laat twee van zijn korpsen in een park langs elkaar scheren om het effect van botsende muzieken te ervaren. Varèses confrontatie met de abdijkerk van Saint Philibert in Tournus, het decor van zijn jeugd, leidt tot een levenslange fascinatie voor de granieten ondubbelzinnigheid van de Romaanse architectuur. En ook bij Feldman zijn het naast auditieve vooral visuele indrukken die zijn verbeeldingskracht activeren.

Feldmans muzikale voedingsbodem is een onalledaagse mixtuur van all-time favourites als Schubert en Beethoven, een flinke scheut Webern en de vrije radicalen van zijn New Yorkse avant-gardemilieu. Varèse, die hij in New York goed leert kennen, kalibreert zijn luisterhouding (‘I think that Varèse made me aware of how I hear’) en zijn inzicht in de ‘physical reality’ van klank, ‘this impression that the music is writing about mankind rather than being composed’. Maar bovenal scherpt Feldman zijn gehoor aan het oog van de schilders die hij in de jaren vijftig zal ontmoeten en die zijn vrienden worden, de abstract expressionisten van de New York School waarvan hij met een handvol vakbroeders rond Cage – Christian Wolff, Earle Brown en de pianist David Tudor – als de muzikale exponent is bestempeld. Het zijn schilders als Mark Rothko, Willem de Kooning, Philip Guston, Jackson Pollock en Franz Kline die hem op het spoor zetten van de stille, langzame, ogenschijnlijk gebeurtenisloze, even poëtische als concrete, steeds verder in de tijd uitdijende muziek van zijn laatste jaren, waarin een strijkkwartet van bijna zes uur niets ongewoons meer is. ‘The degrees of stasis, found in a Rothko or a Guston’, zei Feldman, ‘were perhaps the most significant elements that I brought to my music from painting.’

Evenals Ives en Varèse – die het toch nog twee jaar volhoudt op de Parijse Schola Cantorum en het Conservatoire – is Feldman tot op zekere hoogte geschoold in de muziektraditie van het oude Europa. Hij studeert piano bij de Busoni-pupil Vera Maurina-Press, compositie bij Wallingford Rieger en de Webern-leerling Stefan Wolpe – al steekt hij van de eerste bijna niets op en doet hij met Wolpe weinig anders dan discussiëren over muziek. Maar zijn decisive moment doet zich voor als hij op 26 januari 1950 in New York Weberns Symfonie opus 21 hoort, volledig uit het veld geslagen voortijdig de zaal verlaat en John Cage ontmoet, die eveneens de benen heeft genomen vóór Rachmaninoff.

Cage sterkt hem in zijn vertrouwen dat een kunstenaar zijn intuïtie moet volgen. Van meet af aan is Feldman avant-garde buiten alle mainstreams om. Tot hij in 1973 docent wordt aan de University at Buffalo in New York, verdient hij zelfs zijn geld niet in de muziek, maar werkt hij fulltime in het textielbedrijf van zijn ouders. Anders dan Cage experimenteert hij niet met prepared pianos, bandrecorders of platenspelers, maar beperkt hij zich tot reguliere instrumenten. Hij is geen serialist, hij mijdt elektronische studio’s. En elke schreeuwerigheid is zijn muziek vreemd. Zo groot en aanwezig als de man Feldman is, zo introvert is zijn werk. Het is muziek die zich als een natuurverschijnsel lijkt te ontvouwen, alsof er geen componist aan te pas is gekomen, in overeenstemming met Feldmans uitspraak dat hij zeer gesteld is op ‘that particular kind of music that does not push’. Zelfs de titels van zijn werken lijken te getuigen van de onwil om de noten te belasten met bedoelingen die vreemd zijn aan hun intrinsieke boodschap. Een werk voor drie klarinetten, cello en piano heet Three Clarinets, Cello and Piano, net zoals een Rothko in rood, wit en bruin Red, White, Brown heet. Echte titels verzon hij ook, maar The Viola in My Life heet vooral zo omdat hij het zo mooi vond klinken.

Zijn materiaal is minimaal. Een motief, een akkoord, een handvol losse noten worden onderworpen aan een geheimzinnig proces van nevenschikking, herhaling of bijna-herhaling waarop geen van de reguliere begrippen variatie, transformatie of thematische ontwikkeling van toepassing blijkt te zijn. Hun strekking is zacht, niet halfzacht; ze janken niet, ze brullen niet; ze zijn er voor het stille, diepe associëren. Pathetisch aan dit oeuvre is alleen de lengte van de late stukken, en het is interessant wat Feldman zelf daarover zegt. Normale stukken, zegt hij, dus werken van normale lengte, gaan over vorm en vorm is simpel; iets in partjes delen. Overschrijd je de duur die een vorm maximaal kan verdragen, zeg een uur, dan is van vorm geen sprake meer; dan spreek je alleen nog maar over schaal.

Het verschil tussen zijn vroegere stukken en de lange late werken omschrijft hij zo: ‘Before, my pieces were like objects; now, they’re like evolving things.’ Dat zijn navoelbare uitspraken: geef je iets tijd, dan geef je het de ruimte in te dalen. Niet vaak is eenvoud zo bedrieglijk als hier. De vraag ‘wie ben ik?’ stel je ook niet één maar honderd keer om te begrijpen hoe complex hij is.

Waar denk je aan, als je deze muziek hoort? Aan klank. Aan poëzie. En aan zoeken. Bij de eerste confrontatie met Palais de Mari voor piano, een van Feldmans laatste werken, overkwam het me een paar keer dat ik ineens volstrekt gebiologeerd raakte door de vraag waar een akkoord naartoe wilde, omhoog of omlaag, naar een verdere verdichting of verdunning van harmonische textuur, naar een verwante con- of dissonantiegraad. Op die momenten had ik het vreemde gevoel dat de muziek me vroeg te helpen haar bestemming te vinden, en dat ik met vallen en opstaan leerde luisteren zoals Feldman componeerde; niet van vraag naar antwoord maar van vraag naar vraag. Ook die methode volgt een koers, een ritme. Instinctief volg je de onbenoembare geboden die de binnenkomende muziek je zintuigen weet op te leggen, en die met functionele harmoniek niets meer te maken hebben. Dat is magisch.

Feldman zelf, een van de grote schrijvers over muziek trouwens, spreekt in dat verband over het ‘gebroken geheugen’ dat ‘makes possible the never ending stopping of my pen. It is that which you repeat not from memory but from the lack of it which is the “substance” that interests me most’.

Dat het Amsterdamse Ives Ensemble nu in het Muziekgebouw een Feldman Vierdaagse organiseert ligt voor de hand: het heeft gezag op dit terrein. Voor het Zwitserse label Hat Hut maakte het opnamen van Feldmans belangrijkste late werken: de beide strijkkwartetten (1979 en 1983), Piano & String Quartet (1985), For John Cage (1982), Trio (1980) en Piano, Violin, Viola, Cello uit Feldmans sterfjaar. In 1993 demonstreerde het Ives Ensemble al olympische guts met een uitvoering van For Philip Guston, een vierenhalf uur durend werk voor fluit, slagwerk en piano/celesta. Vier jaar later eerde het Feldman met de eerste Nederlandstalige uitvoering van Words and Music op teksten van Samuel Beckett, dat volgende week onder regie van Ger Thijs opnieuw wordt uitgevoerd met de acteurs Eric Schneider en Porgy Franssen.

De Feldman Vierdaagse omvat zes concerten. Twee van de zes zijn gewijd aan de voor de late Feldman typische marathonstukken Violin and String Quartet uit 1985 (een Nederlandse première overigens) en het anderhalf uur durende Crippled Symmetry voor drie spelers (1983), Feldmans intrigerende muzikale uiteenzetting met de licht asymmetrische patronen van Turkse tapijten. Op de overige programma’s prijken naast ‘kleinere’ werken van Feldman – waaronder twee van zijn beroemde hommages aan collega-kunstenaars, in dit geval zijn leraar Wolpe en de dichter Frank O’Hara – muziek van leerlingen, leermeesters en bewonderaars, Schuberts Rondo voor viool en strijkkwartet, werken van Iannis Xenakis. En o ja, nog een eerbetoon: het magistrale Rothko Chapel.

De authenticiteit van de Feldman-interpretaties is gewaarborgd in die zin dat de richtlijnen uit de eerste hand komen: John Snijders, pianist en artistiek leider van het Ives Ensemble, sprak de componist twee maanden voor zijn dood nog uitvoerig over de uitvoeringspraktijk van zijn werk. ‘Ik studeerde nog in Den Haag en was al bezig geweest met een aantal vroege, korte stukken van Feldman: Intermissions, Extensions. Ik had ook een paar concerten met muziek van hem georganiseerd: Three Clarinets, Cello and Piano en The Viola in My Life. Toen kwam hij naar het Festival Nieuwe Muziek in Middelburg, waar ik hem twee keer heb meegemaakt, in 1985 en in 1987.

De laatste keer heb ik hem benaderd omdat ik toen voor het eerst zijn grote partituren had ingezien en niet begreep hoe in Crippled Symmetry de partijen zich tot elkaar verhielden: de maatstrepen staan in dat stuk keurig boven elkaar, maar de maatsoorten verschillen per partij. Als je doet wat er staat, raak je volkomen uit elkaar. Ik dacht: als ik het nu niet vraag, lukt het nooit meer. Hij was doodziek, zag er slecht uit, nog niet de helft van de man die hij twee jaar eerder was. Maar hij heeft het me ontzettend vriendelijk en welwillend uitgelegd: de spelers beginnen gelijktijdig, daarna gaat ieder zijn eigen weg.’

Ga er maar aan staan. Maar Snijders kan de hobbels en valkuilen van een Feldman-marathon inmiddels relativeren. ‘Het duurt even’, erkent hij, ‘voor je met de taal vertrouwd bent. Toen ik begin 1988 voor het eerst een lang werk van Feldman uitvoerde, Triadic Memories, kostte het me moeite één uur en drie kwartier bij de les te blijven. Maar ik kreeg een goed advies van mijn pianoleraar Geoffrey Madge. Niet te veel denken, gewoon spelen. En eigenlijk is dat de beste houding. Het is gewoon een stuk, alleen op een andere schaal. En na anderhalf uur maakt het niet meer uit hoe lang het duurt.’

Feldman Vierdaagse, 7 t/m 10 februari in het Amsterdamse Muziekgebouw. Info: www.muziekgebouw.nl, www.ives-ensemble.nl. Lezers van De Groene Amsterdammer krijgen 25 procent korting op kaarten voor het slotconcert, Woorden en Muziek, op 10 februari. Zie [www.groene.nl](../../../)