De laatste solo die ik van haar zag (Vragen om moeilijkheden, in de kleine zaal van het Amsterdamse Theater Bellevue) maakte toen een rottige toneelweek weer helemaal goed. Macrander had een stem als een klok, ze zong een lied waar ik koud van werd, en haar op de rand van cynisme balancerende ironie was zeer aan mij besteed. Hester Macrander is het circuit van de kleine zaaltjes, het circuit van een lach & een dansje & een barkruk, ondertussen ontgroeid. Afgelopen week stond ze in het Walhalla van de kleinkunst, het Amsterdamse theater De Kleine Komedie. Haar nieuwe programma heet Drift.
Hester Macrander is licht ontvlambaar, verkeert in een permanente staat van woede. Ik hou van kwaaie mensen op het toneel. Ze ontsnappen aan twee taaie Hollandse ziekten: harmonie en gezelligheid. Ze creëren constant chaos, en het woord ‘leuk’ staat (met stip) als nummer één op hun zwarte lijst. In dat kleine zaaltje van Bellevue, waar het publiek op de lip van de performers zit, barstte Macranders woede bijna uit de voegen van het theatergebouw. Ze paste er net wèl, en net níet in. Dat was spannend. In de Kleine Komedie (meer dan een maatje groter, je moet een volle zaal en twee balkons bespelen) werd die spanning vervangen door iets braafs, een keurig soort anarchie. Hester Macrander maakte een kleine twee uur lang een beweging die ik herken en waar ik van gruw: je stelt je kwetsbaar op, je creëert op het podium een serie clichés, om daar vervolgens met volle vaart tegenaan te trappen. Ik noem dat het Syndroom van Hek, schatplichtig aan Youp van ‘t Hek, die aan die beweging een goed deel van zijn succes te danken heeft.
Macrander bespeelt in haar conférences en in haar liedjes bekwaam de zaal (tot en met het 'schellinkje’), haar woede is authentiek, haar stem klinkt nog altijd als een barse kerkklok. Maar haar materiaal, haar ontploffingen, haar grimassen interesseerden me tijdens Drift opeens niet meer. Terwijl om me heen de mensen uit hun stoelen vielen van het lachen, zat ik totaal onbewogen op een van de achterste rijen. Het was een shockerende ervaring. En ik heb niet één keer gelachen.
Wat is hier aan de hand? Ben ik zo'n ongelooflijk chagrijnig type geworden, zo'n bullebakkerige zeikerd van de generatie ‘zestigers’ - Hester Macrander is van 1960, en toen had ik er al tweeëntwintig jaar opzitten. De kritieken, zo heb ik me laten vertellen, zijn (in tegenstelling tot de reacties op vorige programma’s van Macrander) jubelend. En jawel, haar stem kan zich inderdaad langzamerhand meten met die van Jenny Arean en Adèle Bloemendaal. Maar als Hester Macrander het dan toch zo vaak over goed en kwaad wil hebben, of over haar moederschap, waarom dan niet De bokken en de schapen van Jan Boerstoel gezongen, of Wiegeliederen van een proletarische moeder (Brecht/Eisler) op het programma gezet? In plaats van die tamelijk zouteloze liedjes die nu te berde worden gebracht.
De teksten van de conférences eindigden niet zelden in doodlopende stegen van flauwekul en voorspelbaarheid. In het programma stonden onder het kopje ‘regie- en tekstadviezen’ wel drie namen. Wat Hester Macrander volgens mij ontbeert is één koppige, en evenzeer woedende regisseur/dramaturg, die haar helpt de ‘darlings’ van een kwaaie kenau te vermoorden.
Onderweg naar huis dacht ik terug aan de mooie avonden in dat kleine keldertheater in Bellevue. Hester Macrander barstte daar bijna uit. Ik zat achterin. Maar daar bereikte ze me, en ze raakte me tot diep in mijn hart en mijn ziel. In Drift bleven de grimassen en de bonkige loopjes over dat grote podium vooral veel buitenkant, oppervlakkig, en uiteindelijk flauw.
Rubriek
Niet één keer gelachen
Wanneer ik weer eens loop te somberen over het Nederlands toneel sleuren vrienden me steevast naar cabaret en kleinkunst. Kun je weer eens lachen, zo luidt hun motief. Loopt vaak mis, maar dat kunnen zij niet helpen. Afgelopen week was het weer zover. Dit keer ging ik geheel uit mezelf naar cabaret en kleinkunst. Het werk van Hester Macrander probeer ik al geruime tijd te volgen.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1997/39
www.groene.nl/1997/39