
‘We leven niet in een veranderde tijd’, sprak een predikant recent van de kansel. ‘We leven in een veranderd tijdperk.’ Rake woorden die – om met een validisme te spreken – ‘de vinger op de zere plek legt’. Alles verandert of dreigt te veranderen of zal simpelweg moeten veranderen.
Te midden van zoveel onrust en verandering is het moeilijk om nog langer een gevoel van controle te hebben. Vrede, veiligheid en zelfs droge voeten zijn niet langer vanzelfsprekend. Het is daarom niet gek dat mensen zo krampachtig vasthouden aan de viering van het sinterklaasfeest of in verzet komen als de taal verandert. Als het water tot aan de voordeur klotst, hebben we tenminste onze tradities en taal nog. De vraag is echter aan wie en wat die eigenlijk toebehoren. Zijn wij een land waarin we daadwerkelijk met elkaar samenleven, of blijven we een samenleving waarin een kleine dominante machtsgroep de wetten, waarden en woorden voorschrijft?
Die machtsgroep voelt zich ernstig bedreigd. Als een zinsnede haar sentiment goed lijkt samen te vatten is het: ‘Je mag ook niets meer zeggen.’ Die indruk kan inderdaad ontstaan als je de populaire talkshows en bekende praattafels volgt. Laat daar nu precies op luide toon het woord worden gevoerd door degenen die denken echt alles te mogen, kunnen én moeten zeggen. Dezelfde – overwegend – witte heren uiten avond aan avond hun boosheid jegens degenen die de noodzakelijke verandering bepleiten. Het is dan ook makkelijker om op de zogeheten ‘ander’ te schieten, dan de eigen machtspositie en bijhorende zelfwaarneming te onderzoeken. Het is eenvoudiger om boos te zijn op het systeem dan rekenschap af te leggen over het eigen stemgedrag. Ondertussen is de overgrote stille meerderheid precies dat: stil. Sterker nog, zij krijgt in veel gevallen niet eens een plek aan diezelfde tafel – of welke tafel dan ook. Voor zover zij al kan en mag spreken, kan ze dat zelden gelijkwaardig doen.
Wie onderzoekt wat en hoe dingen gezegd worden en door wie, ontdekt al snel hoe de taal in- en uitsluit en bestaande systemen niet alleen creëert maar ook in stand in houdt. De taal weerspiegelt de opvattingen van de dominante machtsgroep die – hoewel een absolute minderheid – in de beschrijving van ‘de ander’ haar eigen superioriteit en machtspositie versterkt ziet. Dit is alleen al terug te vinden in het dagelijkse schelden. Iedereen en alles is in het Nederlands een scheldwoord – ‘homo’ dus, maar ook ‘Turk’, ‘jood’, ‘wijf’, ‘mongool’, ‘pinda’, ‘blinde’, ‘pot’, ‘moslim’, ‘hoer’. ‘Marokkaan’, ‘het n-woord’, ‘manwijf’, ‘poepchinees’, ja zelfs ‘boer’ – behálve de witte heteroseksuele cisgender valide theoretisch geschoolde man. Hij is niet eens in één woord te vangen, laat staan dat er een scheldwoord voor hem bestaat. Hij is en blijft een onbenoemd, ongedefinieerd, vaststaand en onuitgescholden gegeven. En nee, hij is ook geen ‘kaaskop’, want dat is een geuzennaam die de Hollander zichzelf trots gaf. In geen andere taal en door geen andere bevolkingsgroep wordt hij zo genoemd. Zelfs het scheldwoord ‘tatta’ betekent aardappel en geen kaaskop, en kan ook voor vrouwen worden gebruikt. Een ‘klootzak’ kan ook op een man van kleur van toepassing zijn.
Eeuwenlang was deze witte mannelijke held het centrum van waaruit werd gesproken, geschreven, gekeken, geregeerd, geschilderd, gecomponeerd, gedirigeerd, gebouwd, gehandeld, gedebatteerd, geproduceerd, geleerd, gepreekt, gebeden en gevreeën. ‘De ander’ werd geïdentificeerd, gedefinieerd, gereduceerd, geanalyseerd, gemarginaliseerd, gekoloniseerd, geapproprieerd en geëxploiteerd (en dan heb ik nog niet alle ge-’s gehad).
‘Apartheid’ is wereldwijd het bekendste Nederlandstalige leenwoord. Onze taal creëert nog steeds apartheid, in de vorm van kleinering, uitsluiting, seksisme, racisme, homo- en transhaat, (neo)kolonialisme, vreemdelingenhaat, validisme, antisemitisme, moslim- en christenhaat. Mensen worden tot een eendimensionale identiteit (of identiteiten) gereduceerd en vervolgens tot zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord verheven. Denk aan labels als ‘homo’, ‘demente’, ‘autist’, ‘nichtenstreek’ en ‘pottenkapsel’. Tegelijk bestaan sommige mensen helemaal niet in de taal. In het Nederlands ontbreekt het aan goede aanvullingen op binaire genderaanduidingen als ‘meneer’ en ‘mevrouw’. Ik stel als aanvulling graag ‘memens’ voor. Een onzijdig persoonlijk voornaamwoord bestaat wel, namelijk hen/hun en die/diens, maar dat wordt nog steeds niet wijdverbreid gebruikt. In een samenleving die een deel van de bevolking structureel ontkent, wordt uiteindelijk niemand gekend.
Hier begint het pas. In vrijwel elke zin wordt de valide norm als uitgangspunt genomen. Dit zit in uitdrukkingen als ‘dat kun je wel zien/horen’, ‘lijnrecht tegenover elkaar staan’, ‘bij de hand pakken’, maar ook in validistische uitingen als ‘in het duister tasten’, ‘Oost-Indisch doof’ of ‘doe niet zo autistisch/neurotisch/spastisch’ of erger nog: ‘hysterisch’.
Wat te denken van al het diplomisme? Meer dan drie miljoen Nederlanders worden ‘zwakbegaafd’ genoemd. Zij zijn bij voorbaat volledig gediskwalificeerd. Ik zou liever het woord ‘andersbekwaam’ gebruiken. Er bestaat niet zoiets als ‘laag’ en ‘hoog’ geschoold. Wel praktisch en theoretisch. Waarbij direct moet worden opgemerkt dat er geen sprake is van werkelijke democratische besluitvorming als de overgrote meerderheid van de Nederlanders op basis van opleidingsgraad bij voorbaat van elke noemenswaardige bestuurlijke functie en/of ambtelijke rol binnen ministeries is uitgesloten. Het is een kleine minderheid die voor de grote meerderheid de besluiten neemt. Ook worden personen nog steeds ingedeeld en opgesplitst naar huidskleur en afkomst. Denk aan termen als ‘bicultureel’, ‘halfbloed’, ‘allochtoon’ of ‘migrant’.
De voorbeelden van taalkundige ongelijkwaardigheid zijn legio en zitten in de kleinste interacties en sociale mechanismen. Bijvoorbeeld in het toeschrijven van hyperemotionaliteit aan vrouwen en/of personen van kleur en/of lhbtiqa+-personen of het doen aan toonpolitie. Denk aan uitdrukkingen als ‘wat ben je fel’, ‘doe niet zo neurotisch’, ‘moet je ongesteld worden ofzo?’ en ‘neem niet zo veel ruimte in’. Zelfs onze humor zit niet mee. We doen in Nederland aan jij-spot, niet aan zelfspot. Zo worden de bestbetaalde grappen gemaakt ten koste van alles en iedereen, behalve van de witte heteroseksuele cisgender valide man. Voor tv-programma’s als Vandaag inside is dit het verdienmodel.
De gevolgen van onze taal zijn groter en minder onschuldig dan het aanvankelijk lijkt. De gruwelijke situatie in Ter Apel of de tienduizenden doden aan de Europese grenzen zijn deels een direct gevolg van de continue taalkundige ontmenselijking van personen op de vlucht. Arbeids- en woningdiscriminatie zijn een direct gevolg van de constante stereotypering van personen met een migratie- en vluchtverleden. Mensen met een (meervoudige) beperking kunnen moeilijk meekomen in de zogeheten ‘participatiesamenleving’ waar van ‘toegankelijkheid’ nooit een actief werkwoord is gemaakt. Een kantoortuin klinkt leuk, maar is feitelijk een ‘kantoorjungle’ voor personen met autisme en/of add/adhd. Het is lastig om als vrouw om een salarisverhoging te vragen als je van kinds af aan wordt gekleineerd en zelfs op volwassen leeftijd ‘meisje’ wordt genoemd. Pesten kost levens. Homo- en transhaat ook. Veel mensen met zogeheten ‘minderheidsidentiteiten’ lijden aan minderheidsstress door negatieve labelingsdrift. Ze moeten vele malen harder werken om niet alleen de voordelen van de ander, maar ook de negatieve zelfwaarneming bij te stellen.
We hebben woorden nodig die helpen datgene te benoemen wat onnoembaar lijkt, en methodes en manieren om met elkaar in gesprek te gaan én te blijven. Daarom pleit ik – om maar direct een van mijn nieuwe woorden te introduceren – voor ‘diversvaardigheid’. Dat wil zeggen: het vermogen te leven, werken en creëren in een dynamische samenleving waarin zo veel mogelijk uiteenlopende perspectieven, levensbeschouwingen, leefstijlen, belevingswerelden en persoonlijke ervaringen samen worden gebracht en met elkaar gaan acteren om zo de samenleving opnieuw vorm te geven en adaptief te maken voor het veranderende tijdperk waarin we leven. Onze huidige taal maakt een werkelijk diversvaardige samenleving onmogelijk.
De samenleving heeft recht nodig, maar ook rechtsherstel. Te beginnen bij de taal. Die heeft muren opgebouwd, mensen ingekaderd en personen in hokjes en kasten gestopt. Maar met de taal kunnen diezelfde muren ook weer worden afgebroken, nieuwe kaders worden gecreëerd en personen in staat worden gesteld om volledig mens te zijn – ja, ook die witte, cisgender, valide, heteroseksuele man die zich als bijvangst van zijn eigen identitaire denken terecht al even bekneld en gestereotypeerd voelt.
Dat is de reden waarom ik het boek Je mag ook niets meer zeggen schreef. In deze blauwdruk van een nieuwe taal voor een nieuwe tijd probeer ik een veilige, toegankelijke en inclusieve taal te introduceren. Niet zodat we allemaal niets meer mogen zeggen, zoals vaak wordt beweerd, maar zodat we eindelijk allemaal wat kunnen zeggen én weten hoe we dat op een constructieve manier kunnen doen. Niet monddood, maar een nieuwe mond vol dus.
In het boek werk ik thematisch van binnen naar buiten, te beginnen met deel 1: geslacht, genderidentiteit & seksuele oriëntatie, deel 2: toegankelijkheid & validisme, deel 3: dekolonisatie & racisme, deel 4: inclusie & erkenning en tot slot deel 5: democratisering & eigenaarschap. Per thema zijn er drie waarden. Dit levert in totaal vijftien waarden op, zoals waarde vijf (uit deel 2): toegankelijkheid is een dagelijkse bezigheid (waar heel veel werk in zit), of waarde dertien (uit deel 5): weg met de elitaire bubbel. Per waarde onderzoek ik hoe de taal bijdraagt aan de huidige achterstelling, uitsluiting en/of onderdrukking, en hoe dit kan worden geadresseerd en zelfs opgeheven. Hierbij gaat het om meer dan nieuwe of andere woorden. Zo presenteer ik ook concrete interventies, controlevragen en richtingwijzers.
Bijvoorbeeld: hoe structureel meer vrouwen en personen van kleur aan de praattafels te krijgen, hoe naar diversiteit te vragen zonder personen tot hun identiteit terug te brengen, de noodzaak van ‘dementievriendelijke wijken’ (en de rol die onderlinge communicatie tussen hulpdiensten daarin speelt), of hoe te voorkomen dat je je als bedrijf aan ‘rozewassen’ schuldig maakt (in het Engels pinkwashing genoemd). Dit laatste kan het beste worden gedefinieerd als: ‘Het fenomeen waarbij organisaties, bedrijven of instellingen zich van hun meest progressieve (buiten)kant laat zien, terwijl de interne positie van lhbtiqa+-personen en/of het denken daarover flink te wensen overlaat. Daarnaast wordt vaak geprobeerd de aandacht van tekortkomingen af te leiden. In de context van commerciële doeleinden kan ook van “regenboogkapitalisme” worden gesproken.’
Ik plaats de waarden heel bewust voor de woorden. Woorden zijn immers niet alleen een afspiegeling van de tijd, maar ook van diep verankerde en onderliggende waarden. We komen er niet door braaf vinkjes te zetten en onszelf te feliciteren met hoe goed we het toch doen. Niemand is ‘woke’ genoeg om niet de slaap uit de ogen hoeven te vegen. Ook ik niet. Zo betrap ik mezelf voortdurend op validisme in vrijwel elke zin en uitdrukking en worstel ik met diep verinnerlijkt seksisme.
Waarden zijn universeel en kunnen telkens opnieuw worden vormgegeven en ingevuld. Daarnaast hebben waarden per discipline en beroepsgroep een eigen vertaalslag nodig. Een waarde als ‘één: iedereen doet ertoe en kan meedoen’ zal per sector anders worden ingevuld. Een theater besluit wellicht vanaf nu met ‘beste aanwezigen’ te groeten en genderinclusieve toiletten in het gebouw te plaatsen (en niet ‘genderneutrale toiletten’, want gender is niet neutraal). Terwijl zorginstellingen en dokterspraktijken juist ervoor kiezen hun vragenlijsten zo aan te passen dat transgender patiënten zorg krijgen die afgestemd is op hun lichaam, zonder dat hun werkelijke gender wordt ontkend of ter discussie staat. Terwijl een verzorgingstehuis na overleg besloot om de term ‘gastheer’ en ‘gastvrouw’ te veranderen in ‘huisverwelkomer’. Het wie en wat komen hierbij voor het hoe. Pas als er antwoorden zijn geformuleerd op de vragen wie we willen zijn en wat we willen bereiken, kan een vraag als hoe dat moet worden bereikt, worden beantwoord.
Het gaat er niet om een simpele stijlgids of verboden-woordenlijst te publiceren. Zo’n lijst zou alleen maar weerstand oproepen, of juist leiden tot voldaan vinkjes zetten. Dat is niet de mentaliteitsverandering waarnaar ik op zoek ben. Het gaat mij niet primair om hoe we het zeggen, maar vooral om waarom we dat doen en wat daarvan de gevolgen zijn. De nieuwe woorden volgen dan als vanzelf.

De taal is van ons allemaal. Het laatste wat ik wil is de wet voorschrijven of als taalagent bekeuringen uitdelen. Een veilige, toegankelijke en inclusieve taal moet geen nieuw Wetboek van Strafrecht worden om collega’s, vrienden en gezinsleden mee in het gevang te zetten. Misschien is de belangrijkste waarde dan ook wel waarde veertien: de nieuwe taal maakt excuses. Wie weet hoe op een ruimhartige en volledige wijze sorry te zeggen, kan heel wat fouten maken. Deze samenleving is absoluut niet gebaat bij nog meer strijd, vooringenomenheid, elkaar de maat nemen of vliegen afvangen. In plaats daarvan streef ik naar begrip, respect, erkenning, verzoening – zelfs voor degenen die weigeren om mij dat terug te geven.
Woede is een sterke drijfveer voor beweging. Maar voor blijvende verandering is een andere emotie nodig, namelijk liefde. Uiteindelijk is niets sterker. Na tientallen trainingen voor overheidsinstanties, het bedrijfsleven, de kunst- en cultuursector en vrijwel elke grote onderwijsinstelling weet ik dat die liefde uiteindelijk ook het meest onderkoelde hart ontdooit. Daar waar sommige deelnemers bij voorbaat met de armen stug over elkaar zitten, wijdbeens ‘manspreiden’ (manspreading), en een hele hoop ‘meneren’ (mansplainen), schuiven ze vroeg of laat toch geëngageerd naar het puntje van de stoel. Want hoewel sommigen aanvankelijk niets op hebben met thema’s als genderinclusiviteit of dekolonisatie hebben ze wel een moeder met alzheimer, een zoon met dyslexie of zijn ze al even verontwaardigd (en beschaamd) over de behandeling van personen op de vlucht in Ter Apel. Wanneer die persoonlijke verbinding met een waarde of thema eenmaal is gemaakt, is de weg van empathie en begrip voor andere personen en vraagstukken veel korter. Evenals de wil tot blijvende verandering.
Een waardengerichte benadering levert nieuwe dwarsverbanden en ontmoetingen op, juist ook voorbij externe identiteiten waardoor mensen geen ‘diversiteitsvinkjes’ meer zijn. Zo blijken twee collega’s van verschillende kleur en afkomst bij een groot communicatie- en marketingbureau allebei hun kind te hebben verloren. Zo’n ontdekking zorgt voor een verbinding die elk identitair verschil of privilege overstijgt. Of wat te denken van een medewerker van de Gemeente Utrecht die aan diens collega’s opbiecht zich met carnaval als vrouw te hebben verkleed en zich sindsdien ernstig verward voelt over diens genderidentiteit. Het gesprek dat vervolgens in het team plaatsvond gaat elke uitzending van Hij, zij, hen te boven. Opeens vertelden andere mannen soortgelijke ervaringen te hebben gehad en ernstig met hun mannelijkheid te worstelen. Dit leidde overigens tot een opmerkelijk genderstereotiepe respons. Voor ik het wist waren de onthutste vrouwelijke collega’s druk doende om tissues aan hun mannelijke collega’s uit te delen.
Soms zet ik me bij voorbaat schrap en blijkt dat helemaal niet nodig. Zo verzorgde ik verschillende workshops aan lectoren van de Hanzehogeschool Groningen rond dekolonisatie en racisme. Ik begon met het woord ‘blank’ versus ‘wit’ en verwachtte flink wat reactie. Die bleef tot mijn verbazing uit. Sterker nog, er werd überhaupt wat verbaasd gekeken. Wat bleek, geen van de deelnemers had iets over de hoogoplopende discussie rond dat gewraakte ‘blank’ meegekregen. ‘Maar wat wil je dat we zeggen dan?’ werd er ten slotte gevraagd. ‘Wit’, antwoordde ik naar waarheid, waarna ik nogmaals de redenen gaf. ‘O, dan zeggen we dat toch’, reageerde iemand. Waarop een ander bijviel: ‘Als mensen dat nou prettig vinden.’ ‘Het klinkt ook wel logisch, het is zwart en wit, niet zwart en blank’, vond een volgende. En de mooiste reactie: ‘Ik vind blank zo lelijk. Ik ben geen vla.’ Zo kan het dus ook. Maar of daarmee het onderwijs ook direct gedekoloniseerd is, en daadwerkelijk veilig, inclusief en toegankelijk voor iedereen; of het diepgewortelde institutionele racisme via taal en onderwijs was opgeheven? Nee, hier begint het gesprek pas.
Velen zijn op zoek naar nieuwe woorden. Zo legden enkele medewerkers van het knmi mij nerveus uit nieuwe narratieven te willen ontwikkelen omdat de ernst van de klimaatramp nog steeds niet doordringt. De Amsterdamse Reclassering vroeg dan juist weer om met de rode pen door hun rapportages over voormalig gedetineerden te gaan. Dat deed ik niet, maar ik kreeg wel de kans vijftig medewerkers op hun waarden te bevragen en samen te zoeken naar een taal die de voormalig gedetineerden daadwerkelijk een kans op succes in de samenleving geeft.
En soms is de oplossing zo simpel als: meer vragen stellen. Zo vertelde een student met een vluchtverleden uit Syrië ten overstaan van 120 medewerkers, docenten en studenten van een middelgroot hbo hoe ze drie jaar lang in elke collegezaal en kantine alleen had gezeten. De reden? Iedereen was zo bang het verkeerd te doen, dat niemand haar ook maar een vraag durfde te stellen. Hoe hadden we het beter kunnen doen? Het lijstje vragen had ik zo klaar: wat zijn je hobby’s?, welke muziek vind je leuk?, wat doe jij graag in het weekend? en blijkbaar even simpel als noodzakelijk: zal ik naast je komen zitten? Er werden excuses gestameld. Veel medewerkers en studenten voelden zich beschaamd over het feit dat ze haar al die tijd als ‘die vluchteling’ hadden benaderd. De reactie van de student hierop was even veelzeggend als ontroerend: ‘Het geeft niet hoor, ik vergeef jullie. Jullie wilden het juist goed doen, te goed. Het heeft mij sterk gemaakt. Ik weet nu hoe het is om mijn eigen beste vriendin te zijn.’ Opnieuw waren er tissues nodig.
De ervaringen die ik bij zo veel organisaties, instellingen en instanties opdeed, gaven me een uniek perspectief op de samenleving en de grote verschillen in perspectief en beleefde werkelijkheden. Dit wordt goed duidelijk wanneer ik met deelnemers de door mij ontwikkelde privilegepiramide bouw. Hierbij worden bouwstenen neergelegd waarmee je in dit land al dan niet de top bereikt, zoals ‘wit’, ‘trans vrouw’, ‘cisgender man’, ‘in bezit van een strafblad’, ‘rijke ouders/verzorgers’, ‘theoretisch geschoold’, ‘55+’ of ‘in bezit van een Nederlands paspoort’. Opvallend is dat witte mensen ‘wit’ nooit boven aan de piramide zetten, terwijl zwarte personen en personen van kleur dit onmiddellijk doen.
Mannelijke deelnemers beschouwen hun genderidentiteit minder als een opstapje dan vrouwen dat doen. Generatie Z zet ‘sexy’ flink bovenaan, terwijl de patatgeneratie daar de toevoegde waarde niet van begrijpt. Jongeren zetten op de jokerkaart ‘de pechgeneratie’, waarmee wordt gedoeld op studenten met een torenhoge schuld omdat zij precies vielen binnen de tijd dat het leenstelsel van kracht was, terwijl veertigers ‘in bezit van een koopwoning’ neerzetten. De grote verschillen in hoe de piramide wordt vormgegeven geeft niet alleen te denken, maar onderstreept ook de noodzaak van ongemakkelijke gesprekken. Alleen zo komt er echt onderling begrip en samenhang.
Tijdens mijn werkzaamheden kwam ik niemand tegen die volhield dat je niets meer mag zeggen. Eerder bespeurde ik een wanhopig zoeken naar hoe het juist constructiever en inclusiever te doen. Maar met de samenleving gaat het niet goed. Te veel personen worden structureel en fundamenteel ontkend, buitengesloten, gediskwalificeerd, ondergewaardeerd, gediscrimineerd – en haken af. De ongelijkheid, of die nu om kansen, kapitaal, kwaliteit of het klimaat gaat, groeit met de dag. Het stille lijden van de grote meerderheid is ondertussen haast oorverdovend.
Een kleine machtsgroep heeft het goed. Disproportioneel goed. Deze mensen leven in een ‘gaaf landje’. Hun comfort staat altijd voorop en daarmee ook de bestrijding van elk mogelijk ongemak. Zoals de confrontatie met al die anderen die veel te luid zouden zijn, te ingewikkeld, ongezellig, te veel om aanpassing vragen, hen te veel confronteren met de eigen positie en privileges. Dit heeft ook gevolgen voor de taal. Die is voor deze machtsgroep gemaakt en wordt door haar bewaakt. De stemmen kennen we. Die voeren immers de boventoon in elke vergadering, bestuurskamer, talkshow of elk debat. Die andere stemmen horen we niet. En klinken ze wel, dan worden ze snel de mond gesnoerd.
Het systeem staat in alle opzichten op klappen en dat is maar goed ook. De vraag is alleen: hoe? Zal de spreekwoordelijke tafel eindelijk worden vergroot zodat er voor iedereen plaats is? Of moet er eerst een woeste stoelendans plaatsvinden? Een waardengerichte taal biedt perspectief en ruimte voor het eerste. Wordt die tegengewerkt, dan komt het waarschijnlijk tot het laatste. Want één ding is zeker: de nieuwe tijd komt. Hij is er al.
Je mag ook niets meer zeggen: Een nieuwe taal voor een nieuwe tijd verscheen onlangs bij uitgeverij Nieuw Amsterdam