Wouter Bos heeft niet willen zeggen dat hij liever met het CDA regeert dan met de kleine linkse partijen. Het leek er wel op. Hij vond dat de kleine linkse partijen onhandige trekjes hadden, zoals te veel de belasting willen verhogen en onaardig zijn voor het bedrijfsleven. GroenLinks en SP zijn Bos te radicaal. Gelukkig haastte hij zich vervolgens geroutineerd om te zeggen dat hij niks gezegd had. Terwijl het punt tegen een linkse regering iedereen die twee tellen nadenkt helder is. Met radicaliteit heeft het weinig te maken. Bos had ook kunnen zeggen dat GroenLinks de ontslag bescherming op de tocht zet en dus te rechts is. Of dat de SP te veel hecht aan de oude verzorgingsstaat en dus te behoudend is.

Het grote probleem is nu niet dat mensen net wat meer of minder ontslagen willen worden. Of dat sommigen net wat meer of minder moeten verdienen. Afkeer en wantrouwen jegens de democratie grijpen op dit moment verder om zich heen dan ontevredenheid over de sociaal-economische situatie. Die toe nemende ergernis is al meetbaar sinds For tuyn en de kabinetten-Balkenende hebben daar nog geen goed antwoord op gegeven. Maar elk ander bewind had ook de tegenwind van de afbrokkelende verzorgingsstaat in een grenzeloze wereld gekregen. We moeten allerlei gevestigde instituten opnieuw optakelen – van gezinnen en scholen tot «uitkeringsinstanties» en Europese «organen». Het blijkt nu dat dit niet zomaar gaat.

Daarom zou het een wonderlijk antwoord op een «te rechts» kabinet zijn om nu een sterk links kabinet neer te zetten. Het vooruitzicht van een samenwerkende Wouter Bos, Femke Halsema en Jan Marijnissen is in het perspectief van het gebrek aan vertrouwen niet zo geruststellend. Niet omdat die drie het land zullen uitleveren aan Fidel Castro, maar omdat ze een tweefrontenoorlog moeten voeren. Met elkaar over de vraag wie de echte erfgenaam van de linkse erfenis is, en met iets minder dan de helft van de Nederlandse bevolking die toch denkt dat Fidel de boedel komt ophalen.

Duitsland kende recent een betrekkelijk duurzame linkse regering. Onder meer omdat de kleine regeringspartij (de Groenen) het bestaansrecht van de grote partij (de sociaal-democraten) niet bestreed. Hier bestaat de SP min of meer bij de gratie van het betwisten van het bestaansrecht van de PvdA. En los van het onvermijdelijke electorale gekibbel: Nederlandse «arbeiders» in de oude wijken die nu mopperen over de onttakeling van de WAO zullen onder een linkse regering niet plotseling gaan juichen over nieuwe internationale samenwerking. De maatschappelijke weerzin, nu bijvoorbeeld gevoed door musea die zich bedreigd voelen door Medy van der Laan of migranten die zich buitengesloten voelen door Rita Verdonk, wordt dan aangewakkerd door het midden- en kleinbedrijf dat boos is op Harry van Bommel (SP) of huizenbezitters tegen Kees Vendrik (GroenLinks). Andere, maar minstens even grote en geërgerde delen van Nederland, zullen te hoop lopen. Tegen vermoedelijk best redelijke plannen, die ongetwijfeld succesvol als draconische maatregelen in de pers worden neergezet.

De eenheid binnen links is te klein en de argwaan van een behoorlijk deel van de maatschappij is te groot om langs die weg weer op een rij te krijgen wat we met z’n allen vinden dat ertoe doet in en rond Nederland. Zodoende zeg ik, ex-jongere: beter een grijs dan een links kabinet.