
Als de dozen met feministische boeken die langs de kant van de straat worden gezet je eenmaal gaan opvallen, dan zie je ze overal. De kleuren van de omslagen komen je al van ver tegemoet. Het egaal rode is van De tweede sekse van Simone de Beauvoir, het oranjerode bevat Het ‘kleine verschil’ van Alice Schwarzer, het turquoise met donkerblauwe opdruk De schaamte voorbij van Anja Meulenbelt, en het felroze met het grote paarse vrouwenteken Sekse en macht van Kate Millett. Er is een dikke witte met zwarte en gouden letters die onthutsend vaak van de partij is en je meestal droevig vergeeld aanstaart: Het gouden boek van de in 2013 overleden Nobelprijswinnares Doris Lessing. En een zilverkleurige met tekeningen van mollige blote dames die doorgaans juist iets vrolijks heeft behouden: Voor onszelf. Vanuit vrouwen bekeken: lijf en seksualiteit.
Sommige van die boeken liggen op de vrijmarkten van Koningsdag nog een paar uur gezellig naast een verzameling uit de mode geraakt serviesgoed, een stapel verouderde kledingstukken, of lp’s van Joan Armatrading. De meeste komen bij het oud papier terecht en delen een doos met andere geschriften die rond de jaren zeventig populair waren, van de humanistische pleidooien van Erich Fromm tot en met marxistische verzamelbundels over de Derde Wereld, en de trilogie van Carlos Castaneda, de Amerikaanse auteur die beschreef hoe hij onder leiding van een oude indiaan een soort paddo’s gebruikte om tot spirituele groei te komen.
Het zijn boeken die werden aangeschaft door babyboomers die destijds zonder gêne woorden gebruikten als ‘onderdrukking’, ‘bevrijding’, ‘bewustwording’ en ‘solidariteit’, begrippen die veelvuldig voorkomen in de literatuur waarvan ze zich nu in groten getale ontdoen.
Achter die dozen met boeken doemt de inmiddels vaak verguisde cultuur op van jonge vrouwen en mannen die vonden dat alles anders moest, zowel in de buitenwereld als in het privéleven. Een spraakmakend deel van de naoorlogse generatie wilde af van de braafheid waarmee hun vaders en moeders hadden meegewerkt aan de wederopbouw van het land en de restauratie van vooroorlogse gezagsverhoudingen. Ze werden onderdeel van een tegenbeweging waarin onder veel meer het christendom, Amerika, het koningshuis, het kapitalisme, het imperialisme en truttige ouders werden aangeklaagd, én waarin werd gezocht naar alternatieven voor het patriarchale gezin, met een buitenshuis werkende man aan het hoofd, en een vrouw thuis die zich uit liefde schikte in de rol van onbetaalde dienstbode.
Familiebanden moesten plaatsmaken voor vriendschapsbanden, het monogame huwelijk voor alternatieve samenlevingsvormen, seksuele vrijheid moest niet alleen leuk zijn voor mannen en heteroseksualiteit niet langer vanzelfsprekend.
Om de wereld, de mensheid en de eigen geestesgesteldheid te begrijpen en te verbeteren werden de meest uiteenlopende boeken geraadpleegd. Bijna allemaal vallen ze nu ten prooi aan opruimwoede onder de zestig-plus geworden twintigers van toen. Aan hun conditie is te zien in hoeverre ze werden gelezen. De schaamte voorbij ligt er meestal gehavend bij. Het autobiografische werk waarin Meulenbelt haar eigen liefdes- en seksleven gebruikte om noten te kraken over de ongelijke sekseverhoudingen en om haar hart te luchten over de omgangsvormen in linkse en feministische kring werd doorgaans verslonden. Het gouden boek van Doris Lessing oogt meestal alsof het iets minder gretig werd bestudeerd. De boeken van linkse uitgeverijen die Meulenbelt en Lessing vaak vergezellen wekken soms de indruk dat ze amper zijn aangeraakt. Van De achttiende Brumaire van Louis Bonaparte van Karl Marx zag ik een exemplaar waarvan de bladzijden nog niet eens waren losgesneden.
Die brumaire was een essay over de coup die Napoleon in 1799 pleegde tegen de revolutionaire regering in Frankrijk. Marx stelde daarin voor het eerst dat grote historische veranderingen altijd zijn gebaseerd op een botsing tussen maatschappelijke klassen. Het essay beleefde onder meer een revival dankzij linkse politicologiestudenten die vonden dat er behartigenswaardige woorden in stonden over de manier waarop revoluties kunnen uitmonden in de machtsgreep van een dictator. Aan ‘de achttiende Brumaire’ werd gerefereerd als de tekst waarin Marx varieerde op Hegels stelling dat de geschiedenis zichzelf altijd herhaalt: ‘de eerste keer als tragedie, de tweede keer als farce’.
Omdat het een lekker dun boekje was, diende het nog wel eens als opstapje voor jongens en meisjes die graag meededen met de marxistische mode maar opzagen tegen Het kapitaal. In dat opzicht was het vergelijkbaar met de nog geen honderd pagina’s tellende Inleiding in de marxistiese ekonomie van de trotskistische econoom Ernest Mandel, waarvan er tienduizenden werden verkocht. De ongeschonden staat van het exemplaar dat ik aantrof in een doos met Het gouden boek en een tamelijk nieuwe biografie van Nelson Mandela deed vermoeden dat het eens functioneerde zoals boeken met een boodschap wel vaker hebben gefunctioneerd, niet zozeer als bron van kennis, maar als uithangbord van een gewenste identiteit.
Zelf heb ik ook al een paar keer dozen vol meegegeven aan iemand die geruststellend zei te proberen een en ander nog ergens te slijten alvorens ze naar het oud papier te brengen. Als pijnlijk herinner ik het me niet, dat wegdoen van boeken waarvan ik zeker wist dat ik ze nooit meer zou lezen. Maar van sommige werken kan ik het moeilijk verdragen als ik ze zomaar op straat zie liggen, of als ze in het gezelschap verkeren van boeken die ik bijna instinctief verafschuw. Aan het eind van een verwaaide Koningsdag zag ik een verlaten exemplaar van The Dialectic of Sex, in 1970 door de radicaal-feministische pionier Shulamith Firestone opgedragen aan Simone de Beauvoir, bedolven onder een hele serie eveneens aan hun lot overgelaten bestsellers van new age-goeroe James Redfield. Het boek van Firestone werd destijds door haar uitgever gepromoot als ‘the missing link between Marx and Freud’.
Onder feministen ging The Dialectic of Sex de geschiedenis in als een van de eerste standaardwerken waarin de dominantie van mannen over vrouwen werd beschouwd als de belangrijkste maatschappelijke tegenstelling, met het gezin als bron van ellende. In Firestone’s toekomstvisie zou het gezin plaatsmaken voor een soort feministische kibboetsen: collectieve samenlevingsverbanden zonder onderscheid tussen vrouwen en mannen, meisjes en jongens, moeders en vaders. James Redfield stond begin jaren negentig voor een nieuwe rage, ook onder babyboomers die eens ‘de strijdcultuur’ hadden omarmd. Toen het uit de mode raakte om links of feministisch te zijn, vielen ze in opmerkelijk groten getale voor vormen van spiritualiteit waarin ouderwetse opvattingen over mannelijke en vrouwelijke eigenschappen terugkeerden, en waarin ongelijkheden werden verklaard vanuit ‘karma’ en vorige levens.
De aanblik van Firestone tussen de Redfields werd nauwelijks verzacht door de gedachte dat iemand op die Koningsdag niet alleen afscheid had genomen van een oud feministisch boek dat mij op een of andere manier dierbaar is gebleven, maar toch ook het besluit had genomen zichzelf te bevrijden van een grote stapel spiritualiteitspulp. Je wist nooit met welke akelige trend de voormalige eigenaar nu weer was meegegaan.
Sommige boeken hebben een emotionele waarde die verder reikt dan een paar vage herinneringen aan het activisme uit de tijd waarin feministen demonstreerden onder de leus ‘abortus vrij’, Joop den Uyl zei dat alle arbeiders een autootje voor de deur moesten hebben, en ook de Nederlandse jeugd ‘whoopee we’re all gonna die’ meebrulde als het Vietnamliedje van Country Joe and the Fish op de radio was. Zoals minder fervente lezers hun vervlogen jaren terughalen bij het doornemen van fotoalbums word ik nog wel eens omringd door mensen die hun vroeger weten op te roepen met referenties aan literatuur die voor hen speciale betekenis kreeg.
In Utrecht zag ik een vergeelde De vrouw als eunuch in één doos liggen met een paar romans van Isabel Allende, De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat van Friedrich Engels, en een ander boek dat een speciale plek kreeg in mijn geheugen: de bij Van Oorschot uitgegeven Brieven van Rosa Luxemburg. Dat boek is in mijn hoofd gekoppeld aan een vriendin die hoog van de toren kon blazen over het feministische tekort in de opvattingen van de in 1919 in Berlijn vermoorde marxiste. Nadat ze de brieven had gelezen die Luxemburg vanuit de gevangenis aan Luise Kautsky schreef was ze gevallen voor de warmmenselijkheid die ze daarin aantrof. Een passage waarin Rote Rosa schreef over de koolmezen die ze zag vanuit haar raam had haar nog het meest geraakt: ‘Zij kennen mijn stem al precies en hebben, naar het schijnt, graag dat ik zing. Pasgeleden zong ik de aria van de gravin uit Figaro, toen kwamen er een stuk of zes op de struik voor het venster zitten.’
Een gevangen vrouw die voor vogels Dove sono van Mozart zong kon volgens mijn vriendin nooit een echte apparatsjik zijn geweest.
De treurigste doos trof ik aan bij de papiercontainer in de Amsterdamse Jodenbreestraat, schuin tegenover de flat waar ik op kamers woonde toen ik een kleine veertig jaar geleden met grote geestdrift de boeken las die je nu zo vaak langs de kant van de straat ziet staan. Het begon net weer te regenen toen ik zag dat de doos vol zat met literatuur die uit sentimentele overwegingen zelden in één keer wordt weggedaan. De bekende boeken van Schwarzer en Lessing lagen erin, samen met Ruimte voor vrouwen van Marilyn French, en de nog altijd verrassend leesbare boekjes over moederschap, seksualiteit en vrouwenwerk van uitgeverij De Bonte Was. Toen ik ontdekte dat ze ook nog in het gezelschap verkeerden van een stukgelezen exemplaar van De tweede sekse dacht ik meteen dat hier sprake was van een sterfgeval.
Ik vermoedde dat nabestaanden verwikkeld waren geraakt in de gebruikelijke onderlinge ergernissen over de erfenis, en over de rotzooi die de overledene had achtergelaten. En dat de meest besluitvaardige van het stel alvast was begonnen met lozen van wat voor niemand meer van waarde was. Maar het kan zijn dat die gedachten opkwamen door de nieuwe frequentie waarmee ik begrafenissen bezocht, en meemaakte hoe snel dat soms gaat, het dumpen van dingen waartussen een mens decennialang heeft geleefd.
Hoewel de regen gestaag druppelde kon ik het niet laten De tweede sekse open te slaan. Net als mijn eigen exemplaar stond het hier en daar vol aandachtsstrepen, vraagtekens en kleine notities in de kantlijn. Een van mijn favoriete zinnen was de eerste met een streep eronder, die waarin De Beauvoir uitlegt waarom ze lang had geaarzeld een boek te schrijven over de vrouw: ‘Het is een irriterend onderwerp, vooral voor vrouwen.’
Sinds ik er een gewoonte van heb gemaakt de dozen met boeken die ik aantref uitvoerig te bekijken ben ik De tweede sekse slechts af en toe tegengekomen. Die ervaring komt overeen met de ontboezemingen die mij werden gedaan over de selectie van boeken die weg mogen als er wordt opgeruimd. Als er één boek is dat men meestal niet kwijt wil, dan is het wel De Beauvoirs standaardwerk over de vrouw als onderhorige ‘ander’. Al een paar generaties gaat het in vele landen mee als hart onder de riem van lezers met een hekel aan opvattingen waarin de mensheid wordt verdeeld in mannetjes- en vrouwtjesdieren.
De Beauvoirs standpunt dat meisjes niet als vrouw worden geboren maar tot vrouw worden gemaakt, wordt nog vaak geciteerd in reacties op wetenschappelijke of religieuze opvattingen waarin moederschap en zorgzaamheid worden gepresenteerd als de ultieme vervulling van een vrouwenleven. Niet dat de vele miljoenen die het aanschaften de meer dan achthonderd bladzijden tellende pil allemaal van kaft tot kaft lazen, maar als oerboek van de zogenoemde Tweede Feministische Golf heeft het iconische waarde.
De Beauvoir was een mondiaal idool van jonge vrouwen en mannen die waren aangeraakt door idealen over gelijkheid, vrijheid en wereldburgerschap. Zij vond: ‘Het feit dat men een menselijk wezen is is oneindig veel belangrijker dan alle bijzonderheden die de menselijke wezens van elkaar onderscheiden.’ Het is een opinie die veel van haar vroegere fans inmiddels hebben ingeruild voor de opnieuw gangbare overtuiging dat biologische, culturele en religieuze verschillen de mensheid wel degelijk in soorten verdelen, maar ook zij vinden het doorgaans nog best chic om De tweede sekse in hun boekenkast te hebben staan.
De Beauvoirs engagement met het feminisme vormde destijds een extra aanmoediging voor de vrouwenbeweging. Alleen al vanwege haar overtuigende pleidooien voor vrije abortus en anticonceptie – speerpunten bij uitstek van het Tweede-Golffeminisme – hebben velen van ons haar blijvend in het hart gesloten. Ze werd echter niet alleen bewonderd vanwege haar feminisme. Haar aanhankelijkheid aan de antikoloniale bevrijdingsbewegingen van onder meer Algerije en Vietnam, en zeker ook haar open liefdesrelatie met Sartre spraken evenzeer tot de verbeelding, al konden slechts weinigen zich veel passie voorstellen met de erg lelijke Jean-Paul.

Toen Parijs al een hele poos werd overvleugeld door San Francisco en New York als steden van inspiratie voor wie uit was op politieke, sociale en culturele vernieuwing spiegelden jonge vrouwen van overal vandaan zich nog aan de levensstijl van ‘de bever’, zoals Sartre haar noemde. Dat gold ook voor mij en mijn vriendinnenkring. Het leven delen met interessante geestverwanten, reizen maken naar verre landen, wonen in hotels, schrijven in Parijse cafés en vrijen met wie je maar begeerde, dat wilden we allemaal wel. In elk geval liever dan het stichten van het gezin waarin de meeste van onze ouders ons graag zagen opgesloten. Dat de door De Beauvoir gepropageerde vrije liefde haar eigen vormen van ongeluk met zich meebracht moesten we nog ontdekken. Net zoals we later moesten erkennen dat sommige door ons omarmde vrijheidsstrijders in Latijns-Amerika en Afrika waren veranderd in nieuwe potentaten.
Van alle bewegingen die destijds werden aangehangen is de feministische beweging zo’n beetje de enige die onbezoedeld is gebleven. Weliswaar is het al een hele poos bon ton over de feministen van toen te beweren dat het onaantrekkelijke, ongelukkige, saaie en humorloze vrouwen waren, maar dat is door de eeuwen heen telkens weer het lot geweest van vrouwen die zich niet wilden neerleggen bij de status quo. Feit blijft dat dankzij de feministen van toen veel meisjes anno nu heel wat meer vrijheid hebben dan die van 1967.
Het ideaalbeeld dat van De Beauvoir bestond is trouwens ook afgebladderd. Haar communistische sympathieën, destijds een pre in de ogen van wie meeging met die politieke trend, worden haar inmiddels kwalijk genomen. Veel van haar eerdere bewonderaars lazen met gretigheid de biografieën waarin is beschreven hoe de vrije verbintenis tussen haar en Sartre maar al te vaak gepaard ging met existentiële droefenis, zowel bij de minnaressen en minnaars die werden versleten als bij De Beauvoir zelf. Berichten over kwetsbare jonge vrouwen die eerst door Simone werden verleid om daarna in een verhouding met Jean-Paul terecht te komen maakten haar deconfiture bijna compleet. Evenals haar na haar dood geciteerde dagboekaantekeningen waaruit bleek dat ze, anders dan ze in haar autobiografie suggereerde, wel degelijk had geleden onder de jaloezie en verlatingsangst die passé waren verklaard door de goegemeente die seksuele vrijheid predikte.
Over De tweede sekse is wel beweerd dat De Beauvoir lange stukken ervan heeft geschreven na een lunch met veel drank bij Café de Flore of een andere gelegenheid aan de Saint-Germain die regelmatig door haar en Sartre werd bezocht. De wijdlopigste passages zouden zijn ingegeven door wijn en cognac. Van enige eindredactie schijnt ook geen sprake te zijn geweest. Maar dat soort kanttekeningen vallen te maken bij veel boeken van veel gevierde auteurs. In elk geval is De tweede sekse als monument overeind gebleven. Bij de verschijning van een nieuwe Nederlandse uitgave in 2016 waren vrijwel alle recensenten het erover eens dat De Beauvoirs bekendste boek weinig aan kracht had verloren.
Het neemt niet weg dat slechts weinigen met de hand op het hart kunnen bezweren dat zij het met net zulke rode oortjes tot zich namen als De schaamte voorbij of Het ‘kleine verschil’. De meeste vrouwen die mij verzekerden nooit of te nimmer afstand te willen doen van hun exemplaar gaven toe dat ze de meeste bladzijden hadden overgeslagen. Op de stukken na waarin De Beauvoir onder meer de penisnijdtheorie van Freud fileert – ‘Als het meisje penisnijd kent is ze alleen maar jaloers op het symbool van de voorrechten die jongens genieten’ – vonden velen het eerste deel met zijn uitweidingen over biologie en oude geschiedenis nagenoeg onleesbaar.
Ook in het exemplaar waarin ik wat wezenloos naast die doos in de Jodenbreestraat stond te bladeren ontbreekt het in dat deel aan potloodstrepen en andere gebruikssporen. Pas als het naar het einde toe over moederschap, huishouden, liefde en prostitutie gaat komen er uitroeptekens, vooral als De Beauvoir nog eens uitlegt dat het traditionele gezin bij uitstek de plek is waar de gepassioneerde liefde wordt gesmoord. En als ze beschrijft hoeveel krokodillentranen er worden geplengd bij de gedachte aan een manier van leven waarin de primaire bestemming van de vrouw niet langer is besloten in het perpetuum mobile van het huishouden: ‘Zij wier belang het is het heden voort te zetten storten altijd tranen over het prachtige verleden dat op het punt staat te verdwijnen.’
Tegenover de velen die De Beauvoir globaal doorbladerden stond een behoorlijk aantal jonge vrouwen, en een fine fleur onder de jonge mannen, die De tweede sekse zeer ernstig bestudeerden. Samen met andere boeken die destijds en vogue waren stond De Beauvoirs standaardwerk hoog op de lijstjes van de leeskringen en praatgroepen die werden gevormd door jongeren die wilden dat alles anders werd. Op de klanken van Elvis Presley, Bob Dylan, The Beatles, The Rolling Stones en Janis Joplin waren ze uit de gelederen van hun ouders gesprongen, bijna allemaal hadden ze gedanst en gevreeën en cannabis gerookt op de muziek die een nieuw soort jongerencultuur inluidde, en in de loop van de jaren zeventig stortten ze zich op literatuur waaruit je kon leren welke kant het op moest om de mensheid te redden uit de wurggreep van kerk, kapitaal en patriarchaat. Een enkele zin was soms goed voor felle debatten, bijvoorbeeld over de mogelijkheid mannen mee te krijgen in de feministische strijd.
Wie De Beauvoir daarop nasloeg kwam met passages waarin ze compassie toont met de tot man gemaakte man: ‘De man wordt verteerd door de zorg zich mannelijk, evenwichtig en superieur voor te doen.’ En: ‘Men zou de man bevrijden door de vrouwen vrij te maken. Maar dat is nu juist datgene waar hij zo’n angst voor heeft. Hij houdt hardnekkig vast aan de mystificaties die zijn bedoeld om de vrouw in haar ketenen te houden.’
Over dit soort alinea’s werd soms avondenlang doorgepraat, dikwijls vergezeld door stevig bijschenken van goedkope wijn of sherry, waardoor men achteraf niet meer precies terug kon halen waarom het gesprek ook weer ontaardde in sentimentele saamhorigheid, dan wel in als onoverbrugbaar ervaren meningsverschillen. Menige breuk in het linkse en feministische wereldje van de jaren zeventig begon met een in alcohol gedrenkte ruzie naar aanleiding van een tekst.
Bij mij duurde het tot 1976 voordat ik De tweede sekse las. Het was kort nadat ik mij op een avond in het Amsterdamse Vrouwenhuis bij het Feministisch-Socialistisch Platform had opgegeven voor een femsoc-groep. ‘De femsoc’ was een wat vage bundeling vrouwen die praat/studiegroepen vormden en deelnamen aan acties voor vrije abortus, gelijke behandeling, kinderopvang en andere issues waarover feministen zich druk maakten. De meeste vrouwen die bij de femsoc waren aangesloten waren hoogopgeleid of bezig dat te worden. Vaak ergerden ze zich aan de dominantie van mannen in de linkse clubs waaruit ze meestal afkomstig waren, van de in ideologische twisten verwikkeld geraakte studentenbeweging tot en met de psp. Sommigen hadden nog meegedaan aan demonstraties van Dolle Mina, de feministische actiegroep die zichzelf marxistisch noemde. Begin jaren zeventig werd Dolle Mina een mediahype vanwege de mooie meisjes met blote buiken die onder het motto ‘baas in eigen buik’ voor abortusvrijheid demonstreerden. Van die glamour bleef weinig over als voormalige Dolle Mina’s vertelden over de hanigheid waarmee de mannen bij Dolle Mina volgens hen de touwtjes in handen hielden.
Over de arrogantie van mannen ging het regelmatig in mijn femsoc-groep. De Beauvoir kon dan wel knap uitleggen dat de man in feite ook slachtoffer was van ingesleten sekseverhoudingen, bijna allemaal hadden we ervaring met vaders, vriendjes, chefs, collega’s, echtgenoten of minnaars met een opgeblazen doch kwetsbaar ego gebaseerd op dat ene kleine verschil. Maar we wilden er ook achter komen waarom vrouwen zich zo vaak lieten intimideren door de mannen om hen heen, en wat er moest gebeuren om een samenleving te scheppen waarin vrouwen elkaar zouden stimuleren autonoom en ontspannen rond te stappen.

Behalve met arrogante mannen hadden de meesten van ons ook ervaring met vrouwen die hun seksegenoten in het gareel hielden, onder wie een hele schare moeders die weinig begrepen van hun studerende en rebellerende dochters. Omgekeerd hadden die dochters vaak weinig compassie met moeders die hun leven wijdden aan het hoeden en voeden en poetsen van huis en haard. Wat we precies aan moesten met onszelf wisten we vaak niet, maar in geen geval wilden we eindigen als de moeders-de-vrouw die in Nederland nog zo talrijk waren: hun trots ontlenend aan man en kinderen, en hinderlijk vaak bezig met het voorkomen of verwijderen van vlekken. Net als De Beauvoir namen we liever een voorbeeld aan erudiete mannen met leuk en interessant werk, of aan de uitzonderlijke vrouwen die zo veel mogelijk als zulke mannen hadden geleefd.
Achteraf is het verbazingwekkend dat ik in die femsoc-groep meteen instemde met het idee te beginnen met De tweede sekse. De Beauvoir hoorde meer bij vrouwen die rond de Parijse studentenrevolte van mei 1968 tot wasdom waren gekomen dan bij de nakomertjes onder de babyboomers.
‘Parijs 68’ was niet het enige hoogtepunt in de historie van de naoorlogse opstandigheid dat ik had gemist. Zoals ik thuis de enige was geweest die de Tweede Wereldoorlog niet had meegemaakt, hoorde ik in de vrouwenbeweging bij diegenen die niet uit ervaring konden meepraten over de Maagdenhuisbezetting, Vietnamdemonstraties, de oprichting van Man Vrouw Maatschappij, Dolle Mina, en de hardste ideologische ruzies in het Amsterdamse Vrouwenhuis. Toen de eerste lichtingen naoorlogse jongeren zich al druk maakten om het Amerikaanse imperialisme en Het onbehagen bij de vrouw van Joke Smit lazen, was ik nog verslaafd aan de pocketserie Pitty naar kostschool van Enid Blyton. Toen die oudere jongens en meisjes het maatschappelijk toneel bestormden om de behoudende oorlogsgeneraties te verdrijven, had ik al de plek ingenomen die mij nog steeds het best past: een kleine observatieruimte in de coulissen van de geschiedenis.
Of ik uitbundig meepraatte over de inzichten van De Beauvoir weet ik niet meer. Gedurende die begintijd in de femsoc-groep was ik nog behoorlijk geïmponeerd door het opleidingsniveau van de vrouwen met wie ik aan het lezen van ingewikkelde teksten was geslagen. Met mijn 21 jaar was ik niet alleen de jongste van allemaal, met mijn fulltime baan als typiste was ik ook de enige werkende jongere in het gezelschap. Zeker is dat De tweede sekse destijds heeft bijgedragen aan mijn zelfvertrouwen. Niet zozeer dankzij de inhoud van het boek, maar dankzij het feit dat ik ongeveer net zo goed of slecht als de anderen kon begrijpen wat ik las over mannen als subject en vrouwen als object. Sinds de tijd dat ik kon lezen had ik me verschanst achter de meest uiteenlopende en soms ook best moeilijke romans, maar de naam Simone de Beauvoir had ik steeds geassocieerd met doorgewinterde intellectuelen die zich in een parallel universum van ingewikkelde gedachten bevonden waarvan meisjes uit arbeidersbuurten uitgesloten zouden blijven.
In de vrouwenbeweging was ik waarschijnlijk niet de enige bij wie een principieel standpunt over gelijkheid tussen mensen samenging met aanklevende gevoelens over dubbeltjes die nooit kwartjes konden worden. Zoals de linkse beweging uit die tijd voor een belangrijk deel werd gedragen door jongens die als eerste van hun familie naar de universiteit gingen, ontmoette ik onder feministen veel dochters van kleine middenstanders, ambtenaren, boeren en vaklieden die wilden dat hun kinderen hogerop kwamen. Achter die jonge vrouwen lagen soms jaren van doorzetten om zich te handhaven op scholen voor voortgezet onderwijs die lang waren voorbehouden aan jongens met gegoede ouders die zelf al wiskunde en vreemde talen hadden geleerd. Meestal begeleid door een degelijke opvoeding in een van de levensbeschouwelijke zuilen die Nederland nog een poosje domineerden, en die elk vanuit een eigen politieke opvatting gericht waren op geestelijke verheffing van het volk. Maar over klassen- en cultuurverschillen tussen vrouwen onderling werd toen nauwelijks gesproken.
Voorzover het over ‘eigen identiteit’ ging werd de redenering aangehangen dat alle vrouwen bij een en dezelfde kaste hoorden, een stelling die werd bevestigd door onze eigen ondervindingen. Bijna allemaal hadden we een vader met een beroep en een moeder die vroeg of laat huisvrouw was geworden, en ondanks de opleidingsmogelijkheden die inmiddels ook voor meisjes waren weggelegd, droomden de meeste van onze ouders nog altijd van zonen en schoonzonen met goede betrekkingen en dochters die in de eerste plaats van het moederschap gelukkig werden.
Even had ik de neiging die dikke rode van Simone de Beauvoir uit die doos naast de papiercontainer in de Jodenbreestraat mee naar huis te nemen. Ik heb het toch maar niet gedaan. Bij thuiskomst heb ik mijn eigen exemplaar uit de kast gepakt. Samen met een stapel andere boeken die ik zo vaak op straat zag staan.
Oude dozen
De boeken die de protestgeneratie zo gretig las en die nu in oude dozen op straat belanden, zetten Marja Vuijsje aan tot herlezen en herinneren. Haar boek Oude dozen: Een min of meer feministische leesgeschiedenis (Atlas Contact, 256 blz., € 21,99), dat deze week verschijnt, is autobiografie en sociale geschiedenis in één. De oude boeken laten haar jeugd en de vrouwenbeweging van weleer herleven.
Marja Vuijsje (1955) schreef onder meer de biografie van Joke Smit en Het rijbewijs van Nematollah: Een migratiegeschiedenis