Julian Perceval solliciteert naar de positie van rechter. Op de vraag waarom hij rechter wil worden, heeft hij eerst geen behoorlijk antwoord, al voelt hij het wel als een diep verlangen. ‘Waarom? Omdat hij het wilde. Omdat hij de beste wilde zijn. Omdat hij invloed wilde hebben, goed wilde doen. Al die dingen en meer. Omdat dit een persoonlijke opdracht was. Omdat zijn leven was mislukt als hij faalde.’ In afwachting van de uitslag van het gesprek vertrekt hij voor vijf maanden naar Parijs, zijn plan is rechtscolleges te volgen en nog even van zijn vrijheid te genieten. Bovendien wil hij een oude belofte inlossen aan een geliefde oom die ooit de mooiste tijd van zijn leven in Parijs doorbracht. Hij maakt al snel kennis met een aardig buurmeisje en met een paar Nederlandse studenten die hem bij hun activiteiten betrekken. Vooral de idealistische Danto maakt diepe indruk met zijn ongegeneerde inzet voor een betere wereld en zijn onaangepaste gedrag. Zo zou hij ook willen zijn. Is dat rechterschap wel iets voor hem?

Ik merk dat ik me in bovenstaande (te) korte samenvatting van John-Alexander Janssens roman niet ver van zijn stijl af bewoog. Die is blijkbaar besmettelijk. Janssen doet breed verslag van een coming of age-geschiedenis, zonder al te veel details en zonder ingrepen in de chronologie. De stijl dus van de rechtstreekse vertelling waarbij hij zich weinig aantrekt van de in literaire kringen, ook door mij, vaak geformuleerde eis van ‘originaliteit’. Je moet een ‘eigen’ stijl creëren en iets ‘nieuws’ op de planken brengen.

Janssen wil dit helemaal niet en hij is hardnekkig. Bij hem geen stilistische acrobatiek, maar heel gewone zinnen, waar ik wel eens verbaasd van opkeek. ‘Zijn kansen lagen goed. Hij was niet voor niks doorgedrongen tot de laatste sollicitatieronde.’ ‘Een echte student was hij niet meer, maar hij was een Parijzenaar. Wie kon hem dat nazeggen?’ ‘Deze nacht was van haar en zij bepaalde alles wat er gebeurde.’ Geen details, associatieve uitstulpingen of wanhopige obsessies. Zeker geen verkeerde zinnen, maar vooral gewone: ‘Ze was erg knap en sprak met een Scandinavisch accent.’ ‘Haar ogen stonden goed, suggereerden intelligentie. Ze maakte een opgewekte, bewuste indruk. Het leek alsof ze dit alles niets bijzonders vond.’ ‘Danto schudde zijn hoofd. Plotseling, met een haastig gebaar, legde hij zijn hand op Julians schouder.’ Normale zinnen die normale schrijvers gebruiken wanneer ze een normaal verhaal vertellen.

Show, don’t tell? Janssen trekt zich er niets van aan

Je moet dit niet onderschatten, Janssen koos principieel voor dit stilistisch systeem, hij wilde het laten aansluiten bij de rationele denkwereld van zijn ‘held’ die niet houdt van overgevoeligheden, maar wel diep doordenkt over zijn eigen gedrag en morele preoccupaties. En aldus creëerde hij een helder verhaal waarbinnen de wat droge, saaie hoofdfiguur steeds meer in botsing komt met zijn ‘werkelijke’ gevoelens.

Schijn en wezen, daar gaat het om in dit boek. Janssen laat weinig aan de verbeelding over, de uitleg is nooit ver weg. Vaak staan er zinnen als: ‘Het voelde alsof het leven dat hij had geleid, de wereld waarin hij bijna dertien jaar had geleefd, onecht was geweest. Schijn. En dus waardeloos. Dat er een andere, waarachtiger wereld was, fragieler en onzekerder – maar tenminste echt – die met opzet voor hem verborgen was gehouden.’ Of hij laat andere personages de kern nog een keer samenvatten: ‘“Heel goed,” zei Danto. “En vertel me nu: voel je dat je leeft, dat je echt leeft?”’

Deze uitleggerige dialogen en bespiegelingen komen vaak voor, ze geven een ouderwetse toon aan de roman. Uitleg, daar doen huidige schrijvers niet meer aan. Show, don’t tell luidt een belangrijk uitgangspunt van de huidige romankunst, maar Janssen trekt zich er niets van aan. Het moet allemaal precies en uitgetekend. Af en toe zet hij zelfs vooruitlopende opmerkingen in zijn verhaal die we eerder in een jongensboek uit de jaren twintig van de vorige eeuw zouden verwachten. ‘Hij had geen enkele reden om te vermoeden wat Danto zou doen.’ Of er staat: ‘Op wat daarna gebeurde was hij niet voorbereid.’ In schrijfopleidingen zou hier direct een streep door gaan: laat het nou maar zien jongen, laat de lezer zelf maar denken wat er verder gaat gebeuren. Zo schrijven we tegenwoordig niet meer.

Maar het heeft ook iets eigenwijs en sympathieks. Het lijkt of deze schrijver niet al te lang geleden de vertellende traditie van de romankunst ontdekte, die goed bestudeerde en daar in deze roman een eerste proeve van aflegt. Eerst maar eens kijken of ik een helder verhaal over een persoonlijke problematiek voor elkaar krijg. Met allerlei situaties in Parijs (demonstraties, stakingen, de banlieues, de aanslag op Charlie Hebdo), zonder dat er een ‘nieuwe visie’ of zoiets in doorklinkt. Ja, dat het allemaal erg is. Met een beetje freudiaanse diepte erin rond de vader van de held, ook een rechter, die hem en zijn moeder vroeger in de steek liet. Plus af en toe een droom die de problematiek van de ‘held’ nog een keer scherp uitlicht. En seks met dat leuke buurmeisje, een kunstenares die graag autonoom wil zijn. Het werd alles bij elkaar een boek dat klopt, met een problematiek die ook klopt. De vraag bleef bij me hangen: wat wil deze schrijver met een roman? Nog eentje: wat wil ik met een roman?