Er is een kort maar adembenemend essay van Vivian Gornick dat ik graag lees als ik zin heb om te denken. Het begint zo: ‘What it comes down to is this. If you don’t understand your feelings, you’re pulled around by them all your life. If you understand but are unable to integrate them, you’re destined for years of pain. If you deny and despise their power, you are lost.’
Het zou de conclusie kunnen zijn van een therapeutisch, Esther Perel-achtig betoog voor een gezonde verhouding tot je gevoelens, maar Gornick is geen therapeut en gezondheid interesseert haar geen zier. Dit is een essay over de liefdesrelatie tussen Hannah Arendt en Martin Heidegger – een relatie tussen een joodse denker en een filosoof die vrijwillig lid werd van de NSDAP, eentje die vóór de oorlog begon en na de oorlog werd voortgezet via brieven en ontmoetingen, en die voortduurde tot aan hun beider dood in 1975.
Het liefdesverhaal is ook een verhaal over gender en machtsverhoudingen. Arendt was achttien toen Heidegger haar docent was, hij 35. Ze was jong, mooi en razend intelligent. Niet alleen aanbad ze haar docent, ze aanbad ook het geestelijke leven an sich, waarvan hij een personificatie was. ‘To think well or brilliantly’, schrijft Gornick, ‘was to stand inside the gate of paradise; to think badly, or not well enough, was to be expelled from Eden.’
Jong meisje, oudere docent, aanbidding, onderwerping. Je kunt zeggen: same old, same old. Maar dat zeggen we zo vlug, steeds vlugger lijkt het wel. Met het afwerpen van al te benauwde genderrollen, met de reeks bevrijdingen die #MeToo in gang heeft gezet, zijn er, misschien onvermijdelijk, nieuwe taboes ontstaan. De behoefte aan ondubbelzinnigheid is toegenomen, de tijden lijken erom te vragen dat we ons uitspreken, opstaan tegen wat we ontoelaatbaar vinden. En terecht. En onterecht. Soms lijkt de consensus over wat we fout vinden verder nadenken te blokkeren. Verhalen worden er schematisch van, verhoudingen worden gereduceerd tot dynamieken, mensen tot categorieën: de zwarte vrouw, de witte man. De goede man, de foute man.
Natuurlijk is een nazi ontegenzeggelijk een foute man. En je kunt inderdaad stellen dat Arendt een grote blinde vlek had waar het Heidegger betrof. Er bestaat vast geen therapeut die hun verhouding gezond zou noemen. Maar als Gornick zo was begonnen, had ze kunnen stoppen met schrijven.
In plaats daarvan kijkt ze met nieuws-gierigheid naar deze ‘foute’ verhouding, die des te fouter was omdat Arendt Heidegger, die nooit spijt betuigde van zijn politieke steun aan het Hitler-regime, altijd een hand boven het hoofd heeft gehouden. Zijn nazi-sympathieën waren volgens haar onschuldig, eerder het gevolg van naïviteit dan van ideologie, en bovendien hadden ze met zijn filosofische werk niets te maken.
Dat Arendt hier zo verkeerd zat is voor Gornick niet interessant als ethische kwestie, maar veeleer als dramatisch gegeven. Het verhaal van Arendt en Heidegger, schrijft ze, is een verhaal voor toneelschrijvers, niet voor de critici. Niet het morele oordeel is interessant, maar de irrationaliteit van de personages, de manier waarop ze weigeren om te gaan met hun gevoelens, de manier waarop ze zichzelf verliezen, zoals Ibsens personages.
In feite houdt Gornick een vurig pleidooi voor de literatuur, waarbij het de grillige, ondoorgrondelijke (en voor zichzelf ondoorgrondelijke) personages zijn die ons intrigeren, ons iets leren wat in veel gevallen het tegenovergestelde is van therapeutisch: dat we niet en nooit zullen samenvallen met onszelf, dat onze eigen gedragingen tot op zekere hoogte een raadsel zullen blijven, en dat wat we rationaliteit noemen vaak een poging is om het onverenigbare tot een synthese te brengen.
Dat een grote vrouwelijke denker als Arendt een man zozeer aanbad dat ze zijn politiek wegrationaliseerde, is misschien een ongemakkelijke waarheid. Maar het is een waarheid die bestaat, en die we op onze beurt niet hoeven weg te rationaliseren. Dat geldt ook voor zaken die niet veilig zijn weggestopt in het verleden, maar die nu en bij voortduring plaatsvinden – al zou je ook kunnen zeggen dat het verhaal van Arendt en Heidegger nu en voortdurend plaatsvindt, en dat het er niet eenvoudiger op is geworden.
Je niet uitspreken op cruciale momenten kan een vorm van lafheid zijn. Je al te snel uitspreken een vorm van gemakzucht. Wanneer we de werkelijkheid van vrouwen en mannen, van vrijheid en onderdrukking, van jager en prooi, ontdoen van haar dubbelzinnigheid en versimpelen tot twee polen van goed en fout, verliezen we op den duur onze nieuwsgierigheid. Dan wordt elk verhaal er een dat we allang hebben gehoord, nog voordat we het hebben gehoord.