Het strand van Scheveningen was een eeuw geleden al een plek waar je liever niet kwam. De pier was gracieuzer dan tegenwoordig en langs de boulevard hingen nog niet zo veel reclames te schreeuwen, maar het zag er al wel zwart van de mensen. Elegant geklede dames en heren met hoeden en paraplu’s zaten in strandkorven of flaneerden over pier en boulevard. Gauw daar vandaan, zou je denken. Veel te druk. Maar de schilder Isaac Israels (1865-1934) was er niet weg te slaan. Hij keek zijn ogen uit op al die decadente bedrijvigheid en probeerde het gewandel en geposeer met potlood of penseel bij te houden. Zee en zand pakten in zijn schilderijen regelmatig lekker uit, maar ze bleven bijzaak. Israels ging niet voor de zee naar de zee, maar voor de mensen. Soms maakte zich uit de menigte iemand los. Een bekende van de schilder, iemand die wel even wou stilzitten. Omstreeks 1903 maakte Israels een tekening van zijn toenmalige vriendin Suze Cramer, lezend op het strand. Hoewel ze stil zit, is ze bezig: de overgave staat op haar gezicht te lezen. Een gefixeerde blik, een ontspannen mondhoek. Haar linkerhand ondersteunt haar hoofd, haar rechterhand houdt het boek open. Ze ademt langzaam en regelmatig. In de verte boven aan het papier ruist de zee, maar zij is niet aan het strand, zij is in wat ze leest.

Zo bestaat de voorgrond wel vaker uit een dame die en profil voor zich uit tuurt – is het niet naar een boek, dan is het wel naar de zee zelve. Vaak ook schilderde Israels beweeglijker motieven, bijvoorbeeld kinderen, meestal meisjes, die op ezeltjes langs de vloedlijn rijden. Zo’n 35 schilderijen maakte hij van dat onderwerp, en je zou dan ook denken dat dat atelierstukken waren, variaties op een thema dat lekker verkocht. Zoiets als de komende en gaande schaapskuddes van Mauve. Wat blijkt nou, nota bene uit een foto van Suze Cramer: de meisjes poseerden werkelijk voor de schilder op het strand. Zij op hun ezel, hij achter de zijne. Opstelling, jurkjes, achtergrond, alles is precies zoals op een schilderij dat nu in het museum in Arnhem berust. Het enige wat Israels wel eens uit zijn duim zoog, was de beweging in de poten van de dieren. Op het ene doek staan ze stil, op het andere lopen ze. In alle gevallen staan de oren op hun goedmoedige koppen naar achteren alsof ze tegenwind hebben.

Als Israels op dreef was – bijvoorbeeld in Ezeltje rijden aan het strand uit het Rijksmuseum – bouwde hij die koppen, poten, kinderen en al het andere op uit richtingen, uit aftastende rechte vegen en veegjes. Tak, tak, tak, alles is genoteerd in een consequent, raak, hoekig handschrift waar je alleen maar verlekkerd naar kunt kijken. Maar zo raak is het lang niet altijd. Stond de boog even minder gespannen, dan werd Israels’ schetsmatigheid meteen slap, zijn flair meteen artistiekerig. Lekker los en trefzeker zette hij zijn penseel dan precíes… net ernaast. De figuur links op het Lidostrand met parasols en catamaran (circa 1927) – Israels schilderde ook Italiaanse stranden – is een optelsom van misplaatste verftoetsen. De zee staat er als een lichtblauw windscherm achter en de parasols daarboven hebben te weinig substantie. Dergelijke schilderijen irriteren, maar misschien moet je ze voor lief nemen omdat ze inherent zijn aan Israels’ methode. Hij wilde, aldus de schilder en criticus Jan Veth in 1895, ‘voor alles dat onbezonkene geven, dat vervliegt als men het omcirkelt’. Voor dat jagen op vluchtige momenten is lef nodig, vond Veth, want het staat van tevoren vast dat je lang niet elke opzet tot een goed einde kunt brengen: ‘Men wordt gedwongen den man te bewonderen, die ongestoord voet bij stuk houdend, tegen zooveel in, met zulk een frissche taaiheid op de inspraken van zijn talent blijft vertrouwen, ook daar, waar hij na jaren werken nog niet op bereiken wil roemen.’

Nou goed dan. Je moet een kunstenaar op zijn beste werk beoordelen. De tekening van Suze Cramer, de ezeltjes in het Rijks. Of de Badende jongens aan het strand (circa 1930) van museum Boijmans Van Beuningen, opnieuw een relatief rustige strandscène. Achter de twee jongens strekt het strand zich uit. Het kleurverschil in nat en droog zand is goed getroffen. De zee is nog ver weg, en wat is die zee nou helemaal: een dunne veeg blauw met wat witte lijntjes erdoorheen die licht vangen, in het verfoppervlak en in de voorstelling. Zonlicht op schuimkoppen. De ene jongen ligt op zijn buik in het zand, hij kwispelt met zijn linkerbeen en kijkt op naar de andere jongen, die met zijn zonverbrande handen in zijn zij staat. Dun wit lijf in een grote witte zwembroek. Langzaamaan wordt het warmer in dit schilderij. Kom, we gaan een ijsje halen.

Israels aan zee: Hollandse en Italiaanse strandtaferelen van Isaac Israels, t/m 19 augustus in De Hallen, Grote Markt 16, Haarlem