‘Ik denk dat ik wel tweehonderd scholen heb gebeld.’ Rosa Padova zoekt in Amsterdam al maanden een school voor haar zoontje Philip. ‘Niemand wilde hem hebben.’ Ze lacht haar krullen in het rond. Dan is ze stil.

Philip kreeg op driejarige leeftijd de diagnose pdd-nos, een stoornis op het spectrum van autisme. Inmiddels is hij zeven jaar. Hij heeft vooral problemen met taal en communicatie: kijkt mensen niet aan, praat zelden en kan geen zinnen maken of gesprekjes hebben. Wel kan hij lange stukken tekst dwangmatig hardop nazeggen (echolalie). Hij wil dingen steeds op dezelfde manier doen en begrijpt alles letterlijk, wat soms voor verwarring en misverstanden zorgt. Hij let niet goed op zijn omgeving en loopt regelmatig tegen mensen of voorwerpen aan. ‘Hij leeft in zijn eigen wereld’, zegt Padova.

Twee jaar volgde Philip speciaal onderwijs en in 2013 gingen Padova en haar man op zoek naar een plekje op een reguliere school. Hij was volgens zijn leraren ‘te goed’ geworden voor een speciale school en zou met begeleiding op een normale school goed kunnen functioneren.

Bij de meeste scholen werd Philip direct, zonder verdere uitleg, geweigerd. Op één school na. Daar werden ze uiteindelijk uitgenodigd voor een gesprek. Dolblij zaten Padova en haar man rond de tafel met de schooldirecteur, Philips ambulant begeleider en de intern begeleider van de school. De school nam kinderen met een beperking aan en het onderwijssysteem paste goed bij Philip. Er werden concrete afspraken gemaakt over de begeleiding van Philip in de klas door een schaduwbegeleider, die in de klas aanwezig zou zijn. Alles leek in kannen en kruiken.

De juf die Philip in de klas zou krijgen liet echter vlak voordat de school zou beginnen tijdens een kennismakingsgesprek met de ouders weten dat ze ‘helemaal geen zin had in zo’n kind met een rugzakje’. Zij had op dat moment Philip nog niet gezien. Hoewel de directeur verontwaardigd was en zei dat ze met de juf zou praten, hadden Padova en haar man er geen vertrouwen meer in. ‘Als iemand er met zo’n houding aan begint, dan kan het toch niet goed zijn voor jouw kind? Helemaal als het gaat om een kind dat extra zorg nodig heeft.’

Er volgden gesprekken met de schooldirecteur en de begeleiders. De directeur vond dat Padova en haar man moeilijk deden. Ze vond het niet nodig om Philip in een andere groep te plaatsen, terwijl juffen van andere groepen wel openstonden voor Philip.

Tijdens het laatste gesprek deelde de directeur de ouders mee dat, ondanks de gemaakte afspraken, Philip met zijn begeleiding ‘niet welkom’ was op de school. Dit was volgens haar geen weigering. Hij kon wel komen in de klas van de inmiddels niet meer weigerende juf, maar dan zonder begeleiding. De directeur vond de begeleiders ineens, ondanks de aanbevelingen van de speciale school, ‘niet meer nodig’.

Padova en haar man zaten met de handen in het haar. Zonder de begeleiding had Philip geen schijn van kans in de nieuwe omgeving. Hoe konden ze nog een school vinden in zo’n kort tijdsbestek? Het kwam harder aan dan gedacht. ‘Je voelt jezelf ook afgewezen als er zo negatief gereageerd wordt op jouw kind.’

‘Je voelt jezelf ook afgewezen als er zo negatief gereageerd wordt op jouw kind’

Gelukkig vond ze op de valreep toch nog een plek op een basisschool niet ver van hun huis. Philip en zijn begeleiders zijn daar met open armen ontvangen. Elke dag gaat een ‘schaduw’ met hem mee de klas in: een ambulant begeleider die extra ondersteuning biedt. Deze schaduw wordt voor een deel betaald uit Philips ‘rugzakje’, het geldbedrag dat de overheid beschikbaar stelt voor de nodige aanpassingen. Het andere deel betalen de ouders.

Philip heeft een fantastische juf, hij heeft het naar zijn zin en het gaat redelijk goed. De vraag is echter voor hoe lang nog. Padova: ‘Niemand weet wat er precies gaat veranderen en wat die nieuwe wet voor ons gaat betekenen. Kan Philip op deze school blijven? Wie gaat zo meteen de schaduw betalen? Het bedrag in het rugzakje gaat waarschijnlijk van zesduizend naar tweeduizend euro per jaar. Maar ook andere bedragen worden door verschillende bronnen genoemd. Het is allemaal erg onzeker.’ Padova heeft er slapeloze nachten van. Ook het pgb (persoonsgebonden budget) van Philip, waarmee de zorg en begeleiding buiten school worden betaald, is namelijk kleiner geworden. Padova en haar man werkten beiden fulltime; inmiddels werkt zij vier dagen per week om zelf een deel van de zorgtaken op zich te nemen. Zeker de helft van hun salaris gaat op aan alle extra zorg voor Philip.

De nieuwe wet waar Padova op doelt is de Wet Passend Onderwijs die deze zomer wordt ingevoerd. Volgens het ministerie van ocw is Padova’s onzekerheid volledig onterecht. Staatssecretaris Dekker hamert er juist op dat de wet geen bezuiniging is en vooral in het voordeel is van kinderen met een beperking.

Reguliere scholen zijn na de zomer verplicht kinderen als Philip toe te laten. Te veel kinderen worden nu doorverwezen naar het speciaal onderwijs dat zeventienduizend euro per kind per jaar kost. Dat is te kostbaar geworden en bovendien is diversiteit op scholen belangrijk, zo luidt de redenering. Het geld dat nu nog naar de rugzakjes gaat, zal onder de nieuwe wet worden toegekend aan van tevoren vastgestelde samenwerkingsverbanden van scholen die met elkaar specialisaties afspreken voor kinderen met een beperking. Zo kan school A in een willekeurig samenwerkingsverband als specialisme autisme hebben en school B bijvoorbeeld speciale voorzieningen voor blinde kinderen. Elke school kiest een ‘ondersteuningsprofiel’. Scholen moeten ofwel zelf het kind met de beperking aannemen ofwel doorverwijzen naar een school in het samenwerkingsverband met het juiste ondersteuningsprofiel. Op het eerste gezicht een waterdicht systeem.

Saskia Buma, voorzitter van Mama Vita, een stichting die zich inzet voor moeders van kinderen met autisme, heeft er echter een hard hoofd in. ‘Als een school je wil weigeren, dan doen ze dat. Ze kunnen gewoon zeggen dat ze vol zitten.’ Buma heeft twee kinderen met autisme. De oudste Fabian (17) zit op de reguliere havo en dat gaat goed. Maar met het onderwijs van haar jongste Merlijn (12) gaat het een stuk minder. In totaal heeft hij, alles bij elkaar, ongeveer tweeënhalf jaar op school gezeten. Buma: ‘Het is een jongen met hersens die niet in het schoolsysteem past. Merlijn heeft verschillende mentale leeftijden en is op bepaalde gebieden veel verder dan leeftijdgenoten en op andere gebieden juist weer jonger. Door zijn verschillende mentale leeftijden begrijpen leeftijdgenoten hem niet goed en wordt hij zelf bang voor leeftijdgenoten. Hij is daardoor regelmatig depressief en heeft inmiddels een laag zelfbeeld.’

Volgens Buma zou er ruimte moeten komen voor maatwerk. Merlijn is nu op het punt dat hij graag naar school wil, maar dat lukt nog niet vijf dagen per week. ‘Hij zou een paar ochtenden naar school kunnen en dan ’s middags thuis verder kunnen werken met een webcam in de klas.’ Binnen de Leerplichtwet zijn er mogelijkheden voor een dergelijke constructie, maar in de praktijk staan niet alle scholen ervoor open.

‘Als je er met de school niet uitkomt en je houdt je kind thuis, dan ben je als ouder strafbaar en krijg je een amk-melding (Aanmelding Mishandeling Kinderen – sb) aan je broek’, weet Buma. Ze kent veel ouders in dergelijke situaties: ‘Ze doen allemaal dingen die niet mogen, gebruiken bijvoorbeeld zorgbudgetten vanuit de awbz om onderwijs te regelen voor hun kinderen. Ouders willen dat hun kinderen zich verder kunnen ontwikkelen en wringen zich in allerlei bochten.’

Op dit moment zitten er zestienduizend kinderen thuis. Ze staan niet op een school ingeschreven, vaak omdat scholen de leerling hebben verwijderd en er geen andere school is die het kind wil hebben. Of ze staan nog wel ingeschreven maar mogen de lessen niet meer volgen. Scholen melden deze kinderen niet altijd, omdat er bijvoorbeeld een schorsing loopt of een procedure voor verwijdering.

‘Klassen zitten bomvol en als je vol zit, vervalt de zorgplicht ten aanzien van kinderen met een beperking’

In ernstige gevallen kunnen ouders een tijdelijke leerplichtontheffing aanvragen. De groep kinderen die is vrijgesteld van de verplichting tot inschrijven groeit sterk. Inmiddels zijn het er 4600. Het gaat dan om kinderen die gepest zijn of een beperking hebben waardoor ze een angststoornis ontwikkelen of depressief worden van school.

Buma raadt ouders meestal af om een dergelijke leerplichtontheffing aan te vragen. ‘Dan krijg je namelijk geen geld meer, maar je bent wel verplicht om onderwijs te regelen voor je kind.’ Ze ziet om zich heen hoe ouders gebukt gaan onder de stress over het onderwijs van hun kind. Ze verliezen hun baan, het huwelijk loopt stuk. ‘Ik ben een alleenstaande moeder met twee zorgkinderen. De pgb’s zijn keihard achteruit gegaan. Ik heb nu minder dan de helft van wat ik twee tot drie jaar geleden had. Dat betekent dat ik niet meer alle zorg en onderwijs kan inkopen voor mijn zoon en daarmee doe ik hem te kort.’

Katinka Slump is onderwijsjurist en staat als een van de weinigen alleen ouders en studenten bij in plaats van schoolbesturen. Geen lucratieve business. ‘Ik heb me de rambam gewerkt. Ben ver over mijn grenzen gegaan. Maar het enige wat mij in beweging houdt zijn moeders als Saskia Buma. Die kan ik toch niet aan hun lot overlaten?’

Volgens Slump zit er een grote angel in de Wet Passend Onderwijs en dat is het capaciteitsprobleem: ‘Klassen zitten bomvol en als je vol zit, vervalt de zorgplicht ten aanzien van kinderen met een beperking.’ Ze heeft regelmatig ervaren dat scholen, vaak zogenaamde ‘excellente scholen’, leerlingen selecteren aan de poort of tijdens de schoolloopbaan bij onvoldoende prestaties laten ‘afstromen’ of ‘uitstromen’. ‘De Onderwijsinspectie komt alleen kijken als de resultaten onder een bepaald niveau komen en dat is hier niet het geval. Dat heet risicogestuurde inspectie. Die scholen kunnen dus ongestraft leerlingen weigeren. Niemand die er wat aan zal doen.’

Maar dan moet zo’n school toch onder de nieuwe wet kijken naar andere oplossingen binnen het samenwerkingsverband? Slump heeft daar geen fiducie in. ‘Er zit veel onevenwichtigheid in die samenwerkingsverbanden: machtige schoolbestuurders naast kleinere besturen die soms te weinig mogelijkheden hebben. En wat doe je als scholen zich niet houden aan afspraken? Deze kinderen vragen betrokkenheid van onze beste docenten. Maar als het ondersteuningsprofiel niet goed wordt ingevuld, dan worden ze weggezet met een niet-plaatsbare docent in een noodgebouwtje.’

‘Door dat publiceren van de Cito-scores hebben deze kinderen het moeilijker gekregen.’ Sylvia Jellese begeleidt kinderen met gedragsproblemen, ‘cluster 4-kinderen’ in het jargon. Ook coacht ze docenten en is ze specialist in co-teaching en remedial teaching. Ze zit al jaren in het vak. Scholen worden zowel door ouders als de Onderwijsinspectie op hun scores beoordeeld, weet ze, en de ‘cluster-4-kinderen’ halen deze resultaten meestal niet omhoog.

Jellese gebruikt vaak de vergelijking van diamanten en bakstenen. ‘Er zijn kinderen die voor leraren als diamantjes zijn. Ze kunnen goed leren, hebben alles in huis om eruit te halen wat erin zit. Die diamantjes hoef je alleen maar een beetje op te poetsen en ze blinken al. Eigenlijk heel makkelijk dus. De grote uitdaging ligt echter bij de bakstenen. Daar moet je heel lang op schuren en hard bikken. En als je te hard slaat, dan breken ze doormidden. Het werken met bakstenen vraagt om echt meesterschap en daarin schuilt veel voldoening.’

‘Scholen zijn een afspiegeling van de samenleving en dat is op dit moment de prestatiemaatschappij’

Leerkrachten kiezen vaak noodgedwongen voor overleven. Het oppoetsen van diamantjes levert meer resultaat in minder tijd en verlaagt de werkdruk. Er zijn echter volgens Jellese ook nog genoeg leerkrachten die voldoening uit hun werk halen in het verfijnen van hun meesterschap. Zij willen wel met de bakstenen aan de slag. ‘Helaas komt de overheid hun te weinig tegemoet in middelen en vooral tijd om hun meesterschap daadwerkelijk uit te oefenen. Sterker nog, deze leerkrachten moeten, naast de extra energie die ze aan dit kind besteden, aan verschillende partijen uitleggen waarom deze kinderen de gemiddelde scores naar beneden halen en alles liefst in drievoud gedocumenteerd.’ De keuze voor minder bakstenen is ook wel te begrijpen.

Jellese: ‘Tja, scholen zijn een afspiegeling van de samenleving en dat is op dit moment de prestatiemaatschappij.’

De grote vraag is ook na de zomer of docenten wel goed met de extra kinderen met stoornissen in hun klas kunnen omgaan. Er moet zeker bijscholing plaatsvinden, vinden deskundigen, onderwijzers moeten meer weten over stoornissen en de basisbeginselen van de psychologie. De Wet Passend Onderwijs voorziet ook in dat soort bijscholing, maar de vraag is of daar gebruik van gemaakt gaat worden.

Marloes Lambriex, onderwijzeres op een basisschool in Haarlem, zou bijvoorbeeld graag meer willen leren over autisme en adhd. Ze vraagt zich alleen af wanneer ze dit moet gaan doen. ‘Nu doe ik al de cursus digibord en didactiek in de avonduren, moet ik dan zo meteen ook nog eens een autisme-cursus gaan doen?’ Ze vindt het niet slecht dat alle kinderen naar dezelfde school gaan, maar dan wel met ‘meer begeleiding en kleinere klassen. En in ieder geval in de ochtend, gedurende de leerbare momenten, bijvoorbeeld met z’n tweeën op de groep.’ Er hoeft maar één stoorzender in de klas te zitten om de leersituatie voor al die andere kinderen aan te tasten. Alle aandacht gaat dan naar het problematische gedrag van dat ene kind en de rest komt in de verdrukking te zitten.

Lerarencoach Jellese ziet hetzelfde. ‘Het gaat om een bepaalde chemie in zo’n klas. Dan begint het kindje met een autistische stoornis iets te roepen. En het kindje met adhd reageert daar telkens op een bepaalde manier op. Het hoogbegaafde kindje ergert zich daar vervolgens weer aan. Dat is ingewikkeld. Het autistische kind heeft rust en structuur nodig, het kind met adhd wat bewegingsvrijheid, en het hoogbegaafde kind juist weer uitdaging en afwisseling.’

Hoe gaan onderwijzers dat allemaal doen in hun eentje? Jellese weet wel een oplossing: ‘In Engeland zie je veel co-teaching. Twee leskrachten voor een klas. Dat is duur, maar het werkt wel.’ Saskia Buma ziet bovendien veel in maatwerk: ‘Minder strenge regels voor kinderen met een beperking, waardoor ze op hun manier toch mee kunnen doen aan het onderwijs.’

Maaike van Dam werkte lange tijd in het speciaal onderwijs. Ze had toen een klasje met zeven leerlingen en stond op deze klas samen met iemand vanuit de zorg. ‘Leerlingen die niet in een grote groep kunnen, maar wel de hersens hebben.’ Hoewel ze ook letterlijk ‘klappen heeft gehad’ vond ze het een mooie tijd: ‘Je weet dat het niet hun schuld is en je neemt het jezelf kwalijk dat je die agressie niet hebt weten te voorkomen.’ In Amsterdam zijn er maar twee of drie van deze klassen en die zitten vol. Er zijn lange wachtlijsten.

Van Dam vindt het eng dat er zoveel verantwoordelijkheid bij de scholen komt te liggen en dat de financiering voor ouders nog ondoorzichtiger wordt. Nu is het nog zo dat de ouders het rugzakje voor hun kind aanvragen en dat de scholen het krijgen. Er is weinig controle op, maar bepaalde geldbedragen worden in ieder geval toegewezen aan een bepaald kind.

Amsterdam-Zuid heeft in het voortgezet onderwijs het grootste deel van de rugzakjes van heel Amsterdam

Die macht van ouders heeft echter ook nadelen, erkent ze. Ze ziet dat mondige ouders eerder opkomen voor hun kinderen en dus eerder zorg afdwingen. Zo heeft het chique Amsterdam-Zuid in het voortgezet onderwijs het grootste deel van de rugzakjes van heel Amsterdam. Terwijl daar de minste gedragsproblemen zijn.

Met de samenwerkingsverbanden moet de Wet Passend Onderwijs een gelijkere verdeling bewerkstelligen. Het is echter de vraag of dat lukt. In Amsterdam bijvoorbeeld was de voorbereiding op de nieuwe wet nog niet op orde en daarom is besloten dat de rugzakjes nog twee jaar blijven bestaan in het primair onderwijs. ‘Je ziet nu bij scholen de paniek ontstaan’, zegt Maaike. Het verlengen van de rugzakjes met twee jaar vindt ze ‘heel erg’. De ambulant begeleiders stromen namelijk uit de organisaties weg die op basis van de rugzakjes werken. ‘Mensen weten dat ze over twee jaar op straat komen te staan. Ze gaan nu al weg en worden vervangen door jongere mensen uit de jeugdzorg. Het niveau van de ambulante begeleiding wordt steeds lager.’

In de toekomst is het voor ouders volstrekt ondoorzichtig hoeveel geld een school krijgt voor kinderen met een beperking en hoeveel daarvan naar hun eigen kind stroomt. Katinka Slump denkt dat dit allemaal raakt aan de diepere problemen in het Nederlandse onderwijs. Het is volgens haar allemaal begonnen in de jaren negentig. Voor die tijd waren ouders vaak als vrijwilliger bij het bestuur van scholen betrokken. Ze konden toen ook nog zelf scholen oprichten. Het onderwijs was meer een verlengstuk van de opvoeding. ‘De variëteit in ons onderwijs met Montessorischolen, Dalton scholen, Vrije scholen et cetera: dat hebben we aan ouders te danken. Ouders regelden destijds zelf het onderwijs dat zij voor hun kind passend vonden. Nu is het oprichten van een school door ouders eigenlijk niet meer mogelijk.’

Twintig jaar geleden werden veel schoolbesturen samengevoegd in grote stichtingen die ook nog eens veel meer organisatorische taken kregen. Voor ouders werden dit veel te veel verantwoordelijkheden om als vrijwilliger op de vrije avond ‘erbij’ te doen. Ze werden vervangen door professionals. Slump: ‘En daarmee verdwenen de ouders uit het onderwijs.’

De huidige schoolbestuurders zijn volgens Slump de ‘machtigste bestuurders van ons land’. De grote onderwijsstichtingen hebben geen leden of aandeelhouders, ze krijgen geld van de overheid, maar diezelfde overheid heeft inhoudelijk weinig over het bestuur te zeggen omdat in de grondwet de vrijheid van onderwijs is vastgelegd. En daarom is volgens haar ook de Wet Passend Onderwijs met bijbehorende zorgplicht te voorschijn getoverd. ‘Die schoolbesturen zijn doorgeschoten. Kansrijkheid bepaalt nu de selectie en kansarmen wil men liever niet. De minister moest wel ingrijpen.’

Maar ook met de nieuwe wet is de invloed van ouders met zorgleerlingen niet gegarandeerd. Slump: ‘Terwijl zij vaak veel beter weten wat hun kind nodig heeft. Ze zeggen: “Als mijn zoontje overprikkeld raakt, dan gaat hij met stoelen gooien.” En ze hebben bijna altijd gelijk. Ouders kennen hun kind al veel langer. Maar hun positie is slecht. Ze hebben geen enkele rechtsbescherming. Voor hen geldt wel de Leerplichtwet, maar de tijd dat ze zelf een school konden oprichten is voorbij.’

De ouderadvocaat denkt bovendien dat de afstand van de bestuurders tot de werkvloer soms te groot is: ‘Een schoolbestuur op afstand is geen goed signaal, zo’n bestuur hoort thuis op school. Bestuurders die ’s morgens door de hal lopen tussen leerlingen, zo hoort het te zijn. En niet: bestuurders die ergens ver weg zitten in een kantoor met steriele gangen en die zo nu en dan op werkbezoek komen. Het gevoel van “samen bij het koffiezetapparaat” is voor een schoolgemeenschap heel belangrijk.’

Scholen hebben nu een zorgplicht voor de leerlingen die bij hen staan ingeschreven. De Wet Passend Onderwijs wil dat scholen ook een zorgplicht krijgen voor kinderen die thuis zitten of ten onrechte zijn verwezen naar het speciaal onderwijs. Volgens Slump moet er een duidelijk plan komen: ‘De achterstanden van de thuiszitters moeten we eerst repareren, zodat ze weer aansluiting kunnen vinden bij scholen. Daarvoor is nodig dat de kinderen toegang krijgen tot hun onderwijsbudget, ook als zij niet op een school kunnen worden ingeschreven of niet tot de lessen worden toegelaten. Verder moet het geld het kind volgen bij schoolwisselingen. Nu blijft het geld op een school achter en wordt de school dubbel beloond. De bewerkelijke leerling is weg en de school heeft extra middelen voor het onderwijs aan de andere leerlingen. De leerling zelf is onaantrekkelijk want kost een nieuwe school extra geld. Voor de reparatietrajecten is maatwerk in het onderwijs nodig. Dat kan vaak niet klassikaal. De overheid moet officieel erkennen dat schoolonderwijs voor sommige kinderen tekortschiet en ze moet zorgen voor ruimte in de wet- en regelgeving en daarmee de verantwoordelijkheid voor het onderwijs in Nederland weer naar zich toe halen. Want zo kan het niet meer.’

Slump vertelt gepassioneerd over haar plan: ‘Op het ministerie lijkt maar niet door te dringen wat een verschrikkelijk drama het is voor een kind en het gezin als er geen onderwijs of school beschikbaar is.’ De vraag is echter of de invoering van de door Slump voorgestelde reparatiewetgeving de schade ongedaan kan maken. Want de grote vraag is of er wel echt draagvlak voor passend onderwijs is in de maatschappij. Als leraren uit lijfsbehoud blijven kiezen voor diamanten in plaats van bakstenen, als de Onderwijsinspectie slechts komt kijken als de resultaten op een school laag zijn, als ouders een moord blijven doen voor een school met hoge Cito-scores en de overheid schoolbesturen de vrije hand laat, dan blijven zorgleerlingen het kind van de rekening.