Het was alsof ik in een achtbaan zat. Ik maakte een duizelingwekkende rit met wisselende snelheden, met loops en uitzichten op z’n kop. En met een stilstand die de adem benam. Helemaal bijgekomen ben ik nog niet van Zwarte gaten, de nieuwe bundel van Hans Verhagen. De hersens zijn danig door elkaar geschud.
Mijn ervaring heeft iets van wat de Dromer overkomt, een van de gedichten uit de cyclus 1000 jaar be-vlogenheid:

Het bestel eist je volledige begrip te moeten leven
in een wereld vol kromming als deze
om niet door averechtse krachten
te worden opgespleten en uiteengereten

Die cyclus is opgedragen aan Bert Quite en Huib Pouwer. Ik vond dat zulke bijzondere namen dat ik ging opzoeken wie dat waren. Zo kwam ik terecht bij de popgroep Dragonfly, die ik niet kende. Verha-gen geldt als ontdekker van deze Zeeuwse band, die in de jaren zestig korte tijd bestond en die in het voorprogramma van Pink Floyd speelde. Het had niet veel gescheeld of ik had door het lezen van deze drie gedichten ook maar meteen het boek aangeschaft dat recent over Dragonfly verscheen.
Tegelijkertijd intrigeerden mij de verwijzingen naar de zwarte gaten in deze gedichten. En hoewel Hans Verhagen de term duidelijk op verschillende manieren gebruikt, kun je er bij het lezen van deze cyclus niet omheen dat hij zich ook in de natuurkundige theorie rond de kosmische zwarte gaten heeft verdiept: het zwarte gat als een plaats waar de zwaartekracht zó sterk is dat zelfs licht niet kan ontsnappen.
Zo ging ik van deze psychedelische groep, waarvan de leden zich beschilderden zoals later Kiss dat deed, via de Westerschelde, naar de theoretische natuurkunde, las ik en passant leuzen als ‘Joden blij met Palestijnen’ en kwam ik terug bij die inmiddels ‘ridicule dromer/ die zijn leven weggooit voor één hartveroverende melodie,/ harthorend bovendien’.
Zo schiet Verhagen alle kanten op. Maar, en dat zorgt voor de aantrekkingskracht, het is geen los zand, of onsamenhangend geraaskal, deze poëzie. Al moest ik soms even denken aan een geesteszieke die een monoloog staat af te steken waar zo af en toe een scherpe regel of helder inzicht in opflitst, zoiets als: ‘Flarden in visioen gedrenkte wolk reizen in cyclonen rond’. Maar voor ik verkeerd begrepen word: dit is geen poëzie van een gek.
Hans Verhagen heeft duidelijk iets te zeggen, hij heeft veel te zeggen zelfs. Hij is boos op de wereld: ‘Inmiddels is het op de grond een rotzooitje
geworden’. Zakkenvullers krijgen er van langs,
terroristen, critici die hem links lieten liggen
(Verhagen maakte naam als dichter van ‘totale
poëzie’ in de jaren zestig van de vorige eeuw,
publiceerde weinig in de jaren zeventig en tachtig en is sinds begin deze eeuw aan een tweede leven als dichter bezig). Hij treurt, om verloren liefdes en overleden helden.

De meeste helden van mijn tijd zijn wegens (eigen) sterfgeval
permanent verhinderd

De kans dat die boosheid drammerige gedichten oplevert is levensgroot, maar dat is het laatste wat hier gebeurt, want het komt uit de tenen. Vaak in horten en stoten, nu eens vlot, dan weer bedachtzaam, met soms onnavolgbare verbanden die voor de spreker ongetwijfeld volstrekt duidelijk zijn.
Zo af en toe klinkt de vraag waarom er zo weinig straatrumoer in de Nederlandse literatuur te vinden is – ik vraag mij dan vaak af of degenen die dat roepen ook poëzie lezen. Wat te denken van dit straatru-moer:

De wereldzetel van de vrede,
gevestigd in dezelfde kerk
als het terroristennetwerk

Of van:

Politiek en religie maken zich niet schuldig aan muziek

Hans Verhagen is wel degelijk muzikaal: hij lijkt er genoegen in te scheppen om het rijm lekker vet aan te zetten en zijn ritmes zijn opzwepend, al kan-ie ook met grote passen ineens buiten de maat gaan lo-pen. Of een ingetogen lied zingen zoals in de cyclus Toen Louise, een lyrische serie gedichten waarin menig cliché te bespeuren is, maar die juist door de verhaspeling van syntaxis aangrijpend wordt.
Wat Verhagens werk daarnaast nog onderscheidt van eenduidige activistenpoëzie is zijn humor. Wordt het allemaal te zwaar, zegt een stem: ‘Niet zo somber, hombre’. En wiens hart breekt niet bij het lezen van een gedicht over een ‘Alleenstaande graafmachine’.
De tekeningen in deze bundel zijn van Verhagen zelf, het zijn allemaal uitvergrote gezichten met ogen als zwarte gaten. Het slot van de bundel is als die ogen, zwart, het laat nauwelijks ruimte voor een spa-tje licht:

Wilden we alsnog een zucht van satisfactie kunnen slaken, later,
konden we niet anders dan hardnekkig blijven hameren
op onze hardnekkigheden

Vaste massa’s hebben ons klem gezet;
er is geen eind in zicht aan de mensachtigheden
Ik heb m’n gasmaker vast opgezet

Vrolijk is Verhagens boodschap misschien niet, ze is in Zwarte gaten op z’n urgentst verwoord. Er zijn mensen die nog nooit in een achtbaan zijn geweest. Toch eens doen.