
Waar gebreken en onvolkomenheden samenkomen, kan onmogelijk iets ontstaan dat een pretentie van juistheid heeft. En geschiedschrijving, ook het soort dat bedreven wordt door een journalist, heeft die pretentie. Het is immers precies om die reden dat Van Engelen voor zijn onderzoek naar de slavernij rondreist, mensen spreekt, boeken leest, documenten bekijkt en een en ander tegen elkaar afzet. Onder dat alles is inderdaad veel gebrekkig materiaal. Dat ervaart de onderzoeker telkens opnieuw. Maar hij ervaart ook wat Adrian Finn in Barnes’ roman nalaat te vermelden: dat we het verleden pas leren kennen nadat een historicus, journalist of andere persoon de onzekerheden van de bronnen, de onvolkomenheden van het geheugen en, niet te vergeten, de mythes van de overlevering tegen elkaar heeft afgezet en uit die afwegingen conclusies trekt.
Het verhaal van Van Engelen wordt gekenmerkt door iets wat aan de meeste historische verhalen ontbreekt: de schoonheid en het plezier van de vrijheid. Historici voelen zich over het algemeen gebonden aan de regels van het vak, aan theorie, methode, verantwoording. Van Engelen veel minder. Hij hopt door tijd en ruimte als een vogel door het bos. Hij combineert heden en verleden, interviewt even gemakkelijk als hij leest en behandelt eeuwenoude teksten met dezelfde flair als hedendaagse indrukken. Dat maakt zijn werk zeer leesbaar.
Het thema van dit boek is niet zomaar slavernij. Het is in eerste instantie de plek die eeuwenlang het centrum was van de Nederlandse slavenhandel: Fort Elmina aan wat vroeger Goudkust heette en tegenwoordig gewoon Zuid-Ghana is, even ten westen van de stad Kustkaap. Aanvankelijk was deze plek in handen van de Portugezen. Maar omdat dit land tussen 1580 en 1640 deel uitmaakte van het Spaanse rijk waren ook zij met de Nederlanders in oorlog. Aan het eind daarvan veroverde de West-Indische Compagnie zo goed als heel Portugees Afrika. Vanaf dat moment begon de bloeiperiode van de Nederlandse goud- en slavenhandel.
Over slavernij is in de laatste tien, vijftien jaren veel te doen. Niet dat dit voorheen niet het geval was, slavernij is al zo’n tweehonderd jaar een thema, maar de opwinding bleef beperkt. Dat is door dekolonisatie, globalisering, multiculturele samenleving en emancipatie van gekleurde bevolkingsgroepen veranderd. De hoeveelheid kritische literatuur over slavernij groeit met de dag en de Oscar voor 12 Years a Slave is meer dan een kwaliteitsoordeel. Hij is ook een statement.

Een statement maakt Van Engelen eveneens. Maar het is anders dan in de meeste slavernijliteratuur. Halverwege zijn boek zet hij twee houdingen tegenover elkaar: dramatiseren en relativeren. Van Engelen kiest ontegenzeglijk voor het laatste. Vanzelfsprekend herhaalt hij de verhalen over barre tochten, donkere krochten, honger, verkrachting en wreedheid, maar telkens zet hij vraagtekens bij de dramatiek. Slavenhandelaren waren toch niet gek. Slaven waren koopwaar. Daarmee moest je voorzichtig zijn. En is het met slavernij niet zoals op alle gebied: dat we met de tijd en de kennis beseffen dat de historische werkelijkheid (het staat er letterlijk) niet zwart-wit is maar grijs?
Het belangrijkste aspect van die grijze werkelijkheid is volgens Van Engelen de rol die de Afrikaanse bevolking zelf bij de slavernij speelde. Dat is verre van een nieuw gezichtspunt. We weten het al lang. Kolonisatie, koloniale uitbuiting en slavernij waren ondenkbaar zonder ‘collaborateurs’. Van Engelen maakt van deze collaboratie mooi werk door het binnenland van Ghana in te trekken en zijn observaties te vermengen met wat hij gelezen heeft. Regelmatig plaatst hij lokale gidsen en Afrikaanse historici tegenover westerse kenners van de materie. Het resultaat is steevast hetzelfde: dramatisering in plaats van relativering.
Een van de verklaringen van elke relativering is gebrek aan kennis. Heel veel weten we niet. Er zijn geen geschreven Afrikaanse bronnen. Alle informatie over wat er in het Afrikaanse binnenland gebeurde is slechts van horen zeggen. Dat is voor een historicus onvoldoende en conclusies zijn dan ook niet meer dan een educated guess. Dit maakt de methode van iemand die teruggaat naar de plek des onheils sterker dan die van iemand die dergelijke gissingen van achter het bureau maakt.
Een van de hoofdstukken van het boek gaat over de Ashanti, een stam die tot voor ruim een eeuw een groot deel van West-Afrika domineerde. Daarbij maakte ze talloze leden van andere stammen tot slaaf. Dat is een feit. Maar als Van Engelen door Ghana reist en Ashanti ontmoet die hiervan zouden moeten weten, stuit hij op zwijgzaamheid en ergernis. Terecht ziet hij dit ongemak als minstens zo informatief als documenten. Maar het is een type informatie dat historici nooit zullen gebruiken.
Er schuilt wel een gevaar in een verhaal dat de nadruk legt op de rol van de zwarte bevolking in de slavenhandel: dat het lijkt alsof blanken worden vrijgepleit. Zij zouden immers niets anders gedaan hebben dan ‘aansluiten bij’ bestaande praktijken. Een dergelijke erkenning is geen probleem als het om een waardenvrij thema gaat. Maar dat is slavernij niet. Het is een kernpunt in het publiek debat van de multiculturele samenleving en dus minstens zozeer politiek als geschiedschrijving. Dat zal het voorlopig nog wel even blijven ook. Zo ook een gevolg daarvan: dat feiten niet zozeer bekeken worden op hun juistheid als wel op hun bruikbaarheid. Ook dat blijkt in dit mooie boek keer op keer. Geschiedenis is politiek en het verleden is het heden – of andersom.
Marcel van Engelen - Het kasteel van Elmina: In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika. De Bezige Bij, 304 blz., € 19,95
Beeld: ‘The Door of No Return’ in Fort Elmina. Slaven liepen door deze deur naar de schepen die klaar lagen om hen naar hun ‘nieuwe land’ te brengen (Hans van Rhoon/HH).