Ergens aan de Middellandse Zee ligt een klein koninkrijk vol rijke émigrés die van gekkigheid niet weten wat te doen met hun tijd en hun poen. In Hanco Kolks stripuniversum heet dat land Meccano, een brandpunt van hedonisme, opportunisme en verveling. Hij maakte er drie albums over, die gerekend mogen worden tot de absolute hoogtepunten van het vaderlandse beeldverhaal. Deze week verschijnt dan eindelijk het slotdeel, De ruwe gids, een vuistdik album dat zelfs de voorgangers in de schaduw stelt.

Acht jaar moesten we wachten op Kolks meesterproef, maar de ambities van de tekenaar liegen er dan ook niet om. Waar het eerste deel, Beauregard, nog een verzameling humoristische korte verhalen over de gelijknamige roddeljournalist was, liet Kolk met deel 2, Gilette, zien waar hij naartoe wilde. Een meisje uit een achterbuurt stort zich rücksichtslos in de beauty-bizz en schopt het tot ultra-geile update van Maria. Tegelijk stort de hype rond haar figuur Meccano in bloederige wanorde. Dat album zocht stilistisch het midden tussen de klare lijn van Hergé en de dwarse lijnvoering van Picasso. Deel 3, Schlager, diepte de burgeroorlog in Meccano verder uit, in grafische tableaus in roze en bloedrood. Stripprijzen, waaronder verschillende stripschapspenningen, vlogen Kolk tegemoet, en vooral in Frankrijk, het land van de stripfijnproever, vond Meccano een aanzienlijk publiek.

De ruwe gids perfectioneert Kolks swingende klare lijn, maar doet er vooral inhoudelijk een fikse schep bovenop – qua omvang (160 pagina’s!), diepgang en filmische structuur. Het verhaal gaat over het kind van een te zwaar gedrogeerde wielrenner, die de rondemiss en plein public verkracht. De carrière van de miss is voorbij, maar ze wil het beste van het beste voor het kind dat ze maar niet los kan laten. Dat beste is: rijkdom en een succesvolle, aantrekkelijke man. Daartoe zet moederlief een uitvoerige zwendel op, die een rijke Russische diplomaat het huwelijksbootje in moet lokken. Werkelijk niets gaat haar te ver. Door flashbacks vanuit andere perspectieven leren we echter langzaam dat ze niet de enige is die de boel – ten behoeve van maatschappelijk succes – belazert.

De ruwe gids is een boek over zelfverraad. Steeds weer gaapt er een gat tussen wat de personages zijn en pretenderen te zijn. Iedereen is fake, maar erger is dat het tijdsgewricht van materialisme en uiterlijkheden hen daartoe dwingt. Zelfverzekerd leidt Kolk ons door de welvaarts-Apocalyps. Het maakt De ruwe gids tot een briljante apotheose: een frontale aanval op decadentie en verplatting, juist door ze te omarmen en tot schokkende uitersten door te trekken.