
Er bestaat een imposante televisieserie uit 2017, getiteld Maximilian: Das Spiel von Macht und Liebe. Het is een kostuumspektakelstuk over de romance tussen Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië, twee piepjonge adellijke erfgenamen die in een woest onstuimige periode van de vijftiende eeuw met elkaar moeten trouwen en dan nog van elkaar gaan houden ook. Het is een Oostenrijks-Duits-Hongaarse coproductie, uitgezonden in een tiental landen, waaronder Finland, Rusland, Denemarken, Spanje en Italië, maar niet in Nederland. Dat is best raar, want volgens de herziene Canon van Nederland is het huwelijk van deze Maria van Bourgondië met haar Maximiliaan een van de vijftig meest bepalende gebeurtenissen uit onze lange geschiedenis.
De commissie schrijft: ‘Maria’s Habsburgse huwelijk bepaalde voor eeuwen de internationale positie van de Nederlanden.’ En verder: ‘Door haar persoonlijkheid en de inschikkelijkheid van haar regering’ werd ‘de eenheid van de kerngewesten van de Bourgondische Nederlanden bewaard.’ Ze is dus beter dan Beatrix, belangrijker dan Wilhelmina; zonder Max en Maria waren de Nederlanden uit elkaar gevallen en waren ‘wij’ waarschijnlijk een Franse provincie geworden. Je zou denken: dat moet onmiddellijk op de buis! Ik vermoed echter dat de aankopers bij de npo dachten: ‘Maria wie?’
Wie? Maria van Bourgondië, geboren in Brussel op 13 februari 1457. Dochter van Karel de Stoute, Hertog van Bourgondië, Brabant en Gelre, Graaf van Vlaanderen, Holland, Zeeland, enzovoort. Op 5 januari 1477 komt Karel op het slagveld om het leven. Maria is zijn enige erfgenaam. Ze is op slag de rijkste vrouw van Europa en bovendien formeel hoofd van de regering. Dat duurt tot 18 augustus 1477, want dan trouwt ze met Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519), die de teugels van haar overneemt. Vijf jaar later komt ze tijdens een reigerjacht bij Torhout met haar paard ten val en overlijdt een paar weken later, op 27 maart 1482, in de namiddag. Ze laat twee kinderen na en een prachtig getijdenboek.
Een bewind van zes maanden, meer is het niet, en toch is deze Maria van Bourgondië kennelijk belangrijker geweest dan haar vier Bourgondische voorvaderen, belangrijker dan haar echtgenoot, en belangrijker dan haar kleinzoon Karel V, koning van Spanje, keizer van het Heilige Roomse Rijk, een man in wiens rijk de zon niet onderging. Net als Marga Klompé en Anton de Kom is ze deel van een correctie op het beeld van een geschiedenis waarin vrouwen en mensen van kleur ondervertegenwoordigd zijn. Zo zijn Willem Drees en Floris V weggevallen, en is er een prehistorisch skelet toegevoegd dat aan een vrouw heeft toebehoord (telt ook mee).
De canon is duidelijk allesbehalve canoniek, want onderwerp van periodieke herwaardering, en dus gevoelig voor nieuwe inzichten, modes en straatrumoer, en dat hoort ook zo, lijkt mij. In de pakweg 750 jaar dat er zoiets als geschiedschrijving in en over de Nederlanden bestaat, is de aandacht immers telkens verschoven, van martiale middeleeuwers, ferme zeehelden en kranige kolonialen via heldhaftige verzetsstrijders tot een breed uitwaaierend paneel van multi-geschiedenissen – multi-seksueel, multi-cultureel, multi-raciaal, multi-gender. Geschiedenis is vandaag niet een Marmeren Bouwwerk van Feiten, maar meer een Spiegelpaleis met Knuffelmuur, waarin iedereen zich moet kunnen ‘herkennen’.
Achter het werk van de volstrekt onafhankelijke canoncommissie doemt bovendien een overheid op die ongetwijfeld blij was dat de lijst uitliep op een boodschap van eendracht en optimisme. Zo eindigt de herziene canon niet met een venster op ‘De Totale Verwarring van de Informatiemaatschappij’ of ‘De Dreiging van de Klimaatverandering’, wat heel goed zou kunnen, maar op de tribune bij het Nederlands Vrouwen Voetbalelftal. Europees kampioen, het Oranjegevoel, biertje erbij. Jongens toch.
Als er dan toch een canon moet zijn, dan hoort ‘Bourgondië’ daar natuurlijk wel in. De periode van iets meer dan een eeuw waarin Bourgondische hertogen de macht hadden tussen Duinkerken en de Dollard is bepalend voor de geleidelijke eenwording van het ratjetoe van steden, graafschappen, hertogdommen, bisdommen en rijksonmiddellijke gebieden dat we voor het gemak ‘de Nederlanden’ noemen. De Bourgondiërs hebben een paar handige instituten opgericht – de Staten-Generaal, bijvoorbeeld – en een serie bepalingen uitgevaardigd die met horten en stoten en frisse tegenzin de macht uit het feodale stelsel overhevelden naar de burgerij, de steden, de besturen van die verschillende provincies, de gewone man.
De aandacht voor die Bourgondiërs is wellicht bij de commissie aangewakkerd door het buitengewone succes van het boek De Bourgondiërs van de Vlaamse schrijver en conferencier Bart Van Loo. Dat is een formidabel stuk werk, waarin vooral de tomeloze daadkracht en de prachtlievendheid van die hertogen uit de doeken wordt gedaan, gemengd met een onmiskenbare Vlaams-nationale trots, en alles in een stijl die tegelijk bloemrijk, wervelend en doodvermoeiend is (legers worden standaard ‘in de pan gehakt’, veldheren gaan steevast ‘de pijp uit’).
Als je de plaats van Maria van Bourgondië in de canon wilt waarderen, ontkom je er niet aan die Bourgondische periode even na te lopen. Daar horen wat jaartallen bij. Het begint ermee dat de Franse koning Jan de Goede (1319-1364) het hertogdom Bourgogne, met de hoofdstad Dijon, in 1363 in leen geeft aan zijn vierde zoon, Filips de Stoute (1342-1404). Filips trouwt met de dochter van de graaf van Vlaanderen, erft het graafschap en breidt zijn invloed naar het noorden uit, want in Vlaanderen zit geld, en toekomst. Zijn zoon Jan zonder Vrees (1371-1419) zet die politiek voort, deels door handige huwelijken, deels door bruut geweld, en onder de lange regering van zijn zoon Filips de Goede (1396-1467) bereikt de Bourgondische campagne zijn hoogtepunt. Filips verwerft Brabant, Limburg, Holland, Zeeland en Henegouwen, hij zet een bastaard op de bisschopsstoel van Utrecht en hengelt naar het hertogdom Gelre en het bisdom Luik. Filips de Goede brengt in die heterogene gebieden een gecentraliseerd bestuurssysteem tot stand, met een Rekenkamer in Den Haag, Brussel en Lille, een Hoge Raad in Mechelen, en een uniform monetair systeem.
Een langere lijn in die geschiedenis is de groeiende economische en politieke macht van de Vlaamse en later de Nederlandse steden, Gent en Brugge voorop, waartoe de feodale hertogen zich allemaal moeten verhouden. Filips de Goede betoont zich daarin de meest behendige politicus, door af en toe met bruut geweld zijn macht te laten gelden, maar ook door een geleidelijke kanalisering van die drang naar zelfstandigheid in de vorm van ruimere privileges en een volksvertegenwoordiging, een Staten-Generaal, voor het eerst bijeengekomen in 1464. Dat is overigens in 1964 nog feestelijk herdacht, in de Haagse Ridderzaal, in aanwezigheid van de koningin en vertegenwoordigers van de Belgische en Luxemburgse parlementen.
Dit grote Bourgondische Rijk is in de vijftiende eeuw hét economische powerhouse van Europa en een speler van formaat tussen de twee grote machtsblokken: Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk. Dat gaat gepaard met een fenomenale culturele politiek en een voorliefde voor uiterlijk vertoon dat zó fantastisch is dat het de schatkist soms volledig uitput. Maar dan komt in 1467 de vierde hertog aan het bewind, Filips’ zoon Karel de Stoute (1433-1477), en loopt alles binnen tien jaar in het honderd. Karel maakt de verstandige decentralisatie van het landsbestuur ongedaan, legt de steden hevige belastingen op, jaagt iedereen figuurlijk en letterlijk tegen zich in het harnas, en ziet het politieke spel vooral in termen van geweld. In 1477 komt hij op het slagveld aan zijn eind. Zes maanden later eindigt de Bourgondische heerschappij.

Dat zijn dus bij elkaar vier zeer prominente figuren in een zeer prominent tijdperk, en op Karel de Stoute na zijn het mannen van onbetwist grote politieke en staatkundige betekenis. Niet voor onze canoncommissie, echter: die geeft de voorkeur aan Karels dochter Maria, die nauwelijks zes maanden op de troon zit en moet toezien hoe de hele zaak uit elkaar dreigt te vallen.
Maria, enig kind, wordt opgevoed door Margaretha van York, de tweede vrouw van Karel, en ze is onmiddellijk onderwerp van huwelijkspolitiek. Het eerste aanzoek komt als ze vijf jaar oud is, van de latere koning Ferdinand van Aragon. Vervolgens komt de jongere broer van de Franse koning, de hertog van Berry, op de proppen, maar de koning, Lodewijk XI, werpt zijn zoon Karel (later koning Karel VIII) op als kandidaat, hoewel die dertien jaar jonger is dan Maria. Nog een pretendent is Nicolaas I van Lotharingen, maar die is zo dom om voortijdig te sneuvelen, in 1473.
Karel de Stoute zoekt het elders: hij heeft zijn zinnen gezet op een relatie met de keizer van het Heilige Roomse Rijk. De onderhandelingen beginnen al in 1473. Deel van de deal zou moeten zijn dat Karel door keizer Frederik III tot koning van Bourgondië wordt verheven, maar daar komt het niet van, de onderhandelingen lijken vergeefs, doch op 6 mei 1476 wordt toch de verloving getekend met Frederiks zoon, Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519), dan zestien jaar oud. Het zal duidelijk zijn dat Maria niets gevraagd werd. Het is spijtig, voor de hedendaagse gevoeligheden, maar adellijke meisjes als Maria waren in die jaren toch vooral geduldige fokschapen, gehoorzaam aan de belangen van hun dynastie.
Als Karel de Stoute sneuvelt en Maria, ongetwijfeld tot haar schrik, hoofd van de regering wordt, breken overal in het land opstanden uit. De Franse koning, Lodewijk XI, verklaart Bourgondië weer vervallen aan de kroon (in Frankrijk, waar het Salisch recht geldt, kan een vrouw geen leenman zijn) en hij neemt Bourgondië en de bezittingen Picardië, Artois, Henegouwen en de Franche-Comté gewapenderhand in bezit. Gebieden die Karel de Stoute net had veroverd, Gelre en Luik, verklaren zich weer onafhankelijk. Kortom: het hele Bourgondische Rijk lijkt in een mum van tijd volledig te desintegreren.
Als Maria daar gewapenderhand tegen wil optreden heeft zij geld van de steden nodig. Die dwingen haar op 11 februari 1477, koud een maand na de dood van haar vader, haar handtekening te zetten onder een ‘Groot Privilege’. Alle maatregelen van Karel de Stoute worden daarin teruggedraaid. Het hooggerechtshof, het parlement van Mechelen en de centrale rekenkamers worden afgeschaft. De hertogin mag voortaan geen belasting heffen, geen oorlog beginnen en geen vrede sluiten zonder toestemming van de gewesten, en op alle officiële posten moeten lokale bewoners worden benoemd. Het is een wurgcontract. Maria heeft geen keus.
Het is niet zo dat iedereen meteen van het Bourgondische hof af wil. Het zal nog een goeie eeuw duren voor de provincies zich volledig onafhankelijk van hun vorst verklaren. Het is echter volstrekt duidelijk dat Maria en haar stiefmoeder in die chaotische periode niets in te brengen hebben en het is dan ook een ruimhartige interpretatie, door de canoncommissie, te stellen dat ‘de eenheid van de Bourgondische Nederlanden’ werd bewaard ‘door haar persoonlijkheid en de inschikkelijkheid van haar regering’.
Het Groot Privilege is zeker niet een product van Maria’s verlichte politiek, zo zij die al had. De veranderingen werden afgedwongen, met het mes op de keel. Het is bijltjesdag. De regering wordt letterlijk onthoofd: in Gent worden de ministers Guillaume Hugonet en Guy de Brimeu, vertrouwelingen van Karel de Stoute, die door Maria en Margaretha van York als onderhandelaars naar de Franse koning waren gezonden, van hoogverraad beschuldigd, gemarteld en op Witte Donderdag 3 april 1477 op de Vrijdagmarkt terechtgesteld.
Maria rest maar één troef: haar verloving met Maximiliaan, de jonge aartshertog van Oostenrijk. Met goedkeuring van de Staten van Vlaanderen trouwen ze op 18 augustus 1477 in Gent. Met dat huwelijk eindigt haar regering. Maximiliaan herstelt de orde. Hij verslaat de Fransen bij Guinegatte, in 1479.
De enige aanwijsbare betekenis van Maria van Bourgondië in die Bourgondisch-Habsburgse geschiedenis is dus het feit dat zij zich gezeglijk door haar vader liet uithuwelijken aan een Oostenrijker. Daardoor ging het Bourgondische Rijk op in het Habsburgse en werd en passant de basis gelegd voor een eeuwenlange concurrentie tussen Frankrijk enerzijds en Duitsland, Spanje, Oostenrijk en de Nederlanden anderzijds. Het voortwoekerende conflict tussen de steeds zelfstandiger wordende burgerij en het steeds verder afkalvende feodale systeem zal in de Nederlanden leiden tot de opstand van 1568, de Tachtigjarige Oorlog, de splitsing van noord en zuid, en de totstandkoming van de Republiek.
Het Groot Privilege was zeker een belangrijke mijlpaal in die ontwikkeling, maar het lijkt mij een heel sterk staaltje om de totstandkoming ervan te zien als een bewuste politieke daad, zelfs als teken van een staatkundige positie die haar belangrijker maakt dan Filips, Jan, Filips en Karel – om van Maximiliaan en Karel V nog maar te zwijgen. Als je wilt, kun je in die Bourgondisch-Habsburgse geschiedenis twee vrouwen aanwijzen die anders dan Maria wél bewijsbare politieke invloed hebben gehad. De eerste is haar stiefmoeder, Margaretha van York; de andere is haar dochter, Margaretha van Oostenrijk (1480-1530), die tussen 1507 en 1530 met succes als landvoogdes over de Nederlanden regeerde.
Een vrouw uit Engeland en een uit Oostenrijk passen natuurlijk minder goed in onze drang naar een founding myth, een spiegelpaleis van ‘Nederlanderschap’ waarin iedereen zich kan spiegelen. En zo is Maria van Bourgondië tot haar eigen stomme verbazing tevoorschijn gehaald als iemand die ‘onze’ geschiedenis bepalend zou hebben beïnvloed en daarmee ‘ons’ heeft gemaakt tot wat ‘wij’ zijn. Dat zeg ik niet, dat zegt de premier, die ook historicus is. In de volgende editie van de canon kunnen wij de glorieuze geschiedenis van het Nederlandse Voetbal in de 20ste en 21ste eeuw ophangen aan Petronella Bernarda Draaijer, de moeder van Johan Cruijff. Die kon zelf niet voetballen, maar zonder haar was… et cetera.