Janet Malcolm en haar ouders vertrekken uit Praag, juli 1939 © privéarchief Janet Malcolm / Granta

Het is zo’n zin waar je frontaal op botst. Als een onoplettende automobilist tegen een van de pijlers van een viaduct, zeg maar. Hij staat ergens aan het begin van Janet Malcolms Still Pictures, een postume bundeling korte essays van de beroemde, in 2021 overleden New Yorker-journaliste, wanneer ze schrijft over de vluchtgeschiedenis van haar joodse familie. Ze vertelt hoe haar ouders met haar en haar zusje op het allerlaatste moment vanuit Tsjechoslowakije weten te ontkomen naar Amerika. Er moesten meerdere nazi-bureaucraten worden omgekocht. Een van hen zou in ruil voor het dichtgeknepen oogje zelfs een heus racepaard hebben ontvangen. Maar dan schrijft ze: ‘We were among a small number of Jews who escaped the fate of the rest by sheer dumb luck, as a few random insects escape a poison spray.’

Hoe vreemd, denk je, nee hoe absurd, om de geschiedenis van slachtoffers in de taal van daders beschreven te zien worden. Toch werkt het. Want de ontmenselijkende metafoor weet iets voor elkaar te krijgen wat ernstigere, oprechtere woorden niet hadden kunnen bewerkstelligen. Hij maakt iets onomwonden duidelijk: ja, we hebben het hier over een onbeschrijflijk kwaad, maar dat is geen excuus voor sentimentaliteit. Want als Janet Malcolm iets was, dan was dat onsentimenteel.

De in Still Pictures bijeengebrachte essays zijn autobiografisch in de zin dat ze voortvloeien uit foto’s uit haar eigen archief – het zijn foto’s van haar ouders en grootouders, van vrienden van haar vader en moeder die net als zij in een nieuwe wereld een nieuw bestaan probeerden op te bouwen, van kinderen met wie Malcolm zelf omging, en van haarzelf – en in de zin dat ze soms gaan over Malcolms eigen leven en vaker over levens die aan het hare hebben geraakt. Maar ze tellen op geen enkele manier op tot een autobiografie.

Een paar jaar voor Malcolms dood verscheen er een stukje in The New York Review of Books waarvan de titel bijna net zo lang was als de vier korte alinea’s tellende tekst zelf: Thoughts on Autobiography from an Abandoned Autobiography. Haar poging een autobiografie te schrijven, bekende ze, was al snel gaan vervelen. Het lukte haar niet over zichzelf te schrijven zoals ze over anderen schreef: ze had iets nodig om te kunnen beschrijven. Iets wat ze in zichzelf niet kon vinden zoals ze dat in anderen wel kon vinden. ‘Het geheugen is geen journalistiek gereedschap’, schreef ze: ‘De herinnering glinstert en hint, maar toont niets scherp of helder.’

Sommige dingen houdt Malcolm toch liever voor zich
Met haar tweede echtgenoot, Gardner Botsford. © privéarchief Janet Malcolm / Granta

Dat mag zo zijn, haar herinneringen in Still Pictures hebben toch dikwijls die vreemde, concrete kwaliteit die herinneringen soms ook plotseling kunnen hebben. Wanneer de wereld, in al zijn vluchtigheid, een blijvende indruk blijkt te hebben achtergelaten. Maar instinctief snap je wel wat ze bedoelt. Malcolm deed niets liever dan de verhalen optekenen die mensen over zichzelf vertelden. Maar als het verhaal dat je moet optekenen je eigen verhaal is, is het plots onmogelijk om dat met dezelfde koele, ironische distantie te doen.

Malcolm is altijd bovenmatig geïnteresseerd geweest in de beperkingen van haar genre, de grenzen waar je, als je tenminste eerlijk tegenover jezelf bent, als journalist onvermijdelijk tegenaan loopt. Nu haar eigen leven het uitgangspunt vormt, concludeert ze: ‘Autobiography is a misnamed genre; memory speaks only some of its lines. Like biography, it enlists letters and the testimony of contemporaries in its novelistic enterprise.’

Wat die ‘novelistic enterprise’ betreft: in een van de laatste essays blikt Malcolm terug op de rechtszaak die van haar ooit een kleine beroemdheid maakte. Jeffrey Moussaieff Masson, golden boy in de wereld van de psychoanalyse, spande de zaak aan omdat hij vond dat Malcolm hem, door haar gebruik van literaire stijlmiddelen, incorrect had geciteerd. Malcolm verloor, maar omdat de jury het niet eens kon worden over de schadevergoeding die ze Masson moest betalen, kreeg ze een herkansing die ze met beide handen aangreep en die, toen ze eenmaal wist welk verhaal ze de nieuwe jury moest vertellen, tot vrijspraak leidde.

Tegen het einde schrijft Malcolm over de affaire die ze had met de man die haar tweede echtgenoot zou worden. G, die elders in het boek gewoon Gardner Botsford heet, was haar redacteur bij de New Yorker. Ze vertelt over hun geheime afspraakjes, eerst in een hotel, later in een speciaal voor de gelegenheid gehuurd appartement. Haar openhartigheid lijkt totaal te zijn. Je voelt hoe de schaamte die ze ooit zal hebben gevoeld is vervlogen. Dat is wie ze waren. Dat is wat ze deden. Ze kan erover schrijven alsof het andere mensen waren. Tot ze opeens zegt: ik vertelde net wat over het servies in dat appartement en ik weet waarom ik na al die jaren nog aan dat servies terugdenk, ik zou kunnen vertellen waarom, maar ik houd dat liever voor mezelf. ‘I would rather flunk a writing test than expose the pathetic secrets of my heart.’

Zeggen dat je iets niet vertelt, het achterste van je tong zo opzichtig niet laten zien, is natuurlijk alsnog een manier om de lezer iets te vertellen: ook nu weer schrijft ze over de grenzen waar mensen tegen aanlopen wanneer ze anderen over zichzelf vertellen.