«Hoezo bestaat het IJzeren Gordijn niet meer? Het is alleen maar een paar duizend kilometer naar het zuidwesten opgeschoven.» Polisario-strijder Mahmud Lkeihel zegt het met een droge glimlach. Met een elegant, bijna vrouwelijk gebaar wuift hij een zwerm vliegen van zich af. Ze doen hun uiterste best om zich in neus en mond te boren, kennelijk wanhopig op zoek naar vocht en etensresten. Water en voedsel zijn schaars in de Westelijke Sahara. Zelfs voor de vlieg.

Vanaf een heuveltje tuurt Mahmud (34) de verte in. Aan de overzijde van de woestijnvlakte, drie of vier kilometer verderop, ligt de verdedigingswal van de Marokkaanse vijand. Die heeft er zin in vandaag. De Marokkaanse vijand geeft namelijk thuis, en dat gebeurt niet elke dag. Als je heel goed kijkt, zie je een minuscuul soldaatje boven op de muur staan. Te bewijzen valt het op deze afstand niet, maar het soldaatje kijkt ongetwijfeld terug. Waar zou hij in deze eindeloze kale vlakte zijn blik anders naar moeten richten?

Al tien jaar lang bespieden ze elkaar aan weerszijden van deze tweeduizend kilometer lange wal, het Marokkaanse leger en het bevrijdingsfront van de Westelijke Sahara Polisario. Alleen maar een beetje kijken, meer niet. En dan ook nog op een flinke afstand, want de bestandslijn is bezaaid met mijnen. Vijf miljoen, wordt gezegd. Als dat aantal klopt, liggen er dertig landmijnen klaar voor elke Saharaanse vluchteling.

Mahmud heeft er de nodige opgeruimd, zegt hij. Dat was voordat het bestand in 1991 van kracht werd. Ondanks de mijnen en de elektronische waarnemingsapparatuur van de Marokkanen penetreerde hij met zijn verkennerspeloton ’s nachts in kleine groepjes de frontlinie. Het lijkt alsof Mahmud een zekere weemoed koestert naar die tijd. Hij nodigt de bezoeker uit om terug te komen als de oorlog opnieuw losbarst. Wanneer dat zal zijn hangt af van de leiding van Polisario. Maar lang zal het niet meer duren, verzekert hij.

Polisario beschikt over een vrijwilligers leger van ongeveer twintigduizend strijders. Als zij de wapens weer ter hand nemen, zullen zij vooral een oorlog voeren tegen de vergetelheid.

In de eerste jaren na de bezetting van hun land door Marokko konden de 150.000 Saharaanse vluchtelingen nog rekenen op brede internationale steun en sympathie voor hun streven naar onafhankelijkheid. Een kwart eeuw later is die steun afgekalfd tot humanitaire hulp in de vluchtelingenkampen van de Saharawi’s in Zuidwest-Algerije. Mooie grondbeginselen van het internationale recht — zelfbeschikking en de gedachte dat agressie bij voorkeur niet beloond dient te worden — hebben plaatsgemaakt voor Realpolitik.

De rol van de Verenigde Naties is verhelderend. In 1967 deden de VN een oproep aan Spanje om afstand te doen van de Westelijke Sahara. Dit stuk woestijn, ter grootte van bijna zeven keer Nederland, tussen Marokko, Algerije en Mauritanië stond sinds 1884 onder controle van de Spanjaarden. Eerst onder de naam Río de Oro, later als de Spaanse Sahara. Koning Hassan II van Marokko greep de dekolonisatiegolf van de jaren zestig aan om het gebied voor zich op te eisen. Hij beriep zich op vage historische banden tussen zijn land en de Spaanse Sahara.

Onzin, volgens een uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Het hof in Den Haag bepaalde dat de aanspraken van Rabat op niets gebaseerd waren. Twee weken later marcheerden de eerste eenheden van het Marokkaanse leger het gebied binnen. Spanje hield zich afzijdig. Het land werd volledig in beslag genomen door de doodsstrijd van generaal Franco en wenste geen oorlog te riskeren om een kolonie die het toch al op het punt stond te verlaten. Het referendum dat Madrid de Saharawi’s in het vooruitzicht had gesteld, werd nooit gehouden. In plaats daarvan verdeelden de Spanjaarden de Westelijke Sahara tussen Marokko en Mauritanië. Als tegenprestatie kreeg Spanje een voorkeursbehandeling bij de exploitatie van de fosfaatmijnen en de viswateren voor de Atlantische kust.

Halima Abeidi was vijf jaar toen ze het Marokkaanse leger haar stad El Aaiún zag binnenvallen. Ze heeft er een hartgrondige hekel aan alles wat Marokkaans is aan overgehouden. Halima is nu dertig en geeft Spaanse les op een basisschool in Smara, een van de vier grote vluchtelingenkampen bij de Algerijnse woestijnstad Tindouf. Smara is een onherbergzaam oord. In de zomer wordt het met gemak vijftig graden, op heldere winternachten daalt de temperatuur tot rond het vriespunt. Er groeit niets. Er is geen stromend water, geen elektriciteitsvoorziening, geen vertier en geen werk. De enige werkgevers zijn het onderwijs, de gezondheidszorg, het leger en het overheidsapparaat van Polisario. De vluchtelingen overleven dankzij de buitenlandse hulporganisaties en de hoop op terugkeer naar hun vaderland.

«Het voornaamste doel in mijn leven is de onafhankelijkheid van het Saharaanse volk», zegt Halima in haar haima, de traditionele tent van de bedoeïenen. «Niets zal ons daarvan weerhouden», verzekert de onderwijzeres strijdlustig. Ook niet het feit dat de Saharawi’s nu al 25 jaar in ballingschap leven en de Marokkaanse bezetting van de Westelijke Sahara een steeds permanenter karakter krijgt.

Zestig procent van de vluchtelingen is onder de achttien. Dat betekent dat de strijd voor terugkeer nu al zo lang duurt dat de meeste kampbewoners hun eigen land nooit hebben gezien.

Spanje bewaart het stilzwijgen over zijn vroegere kolonie. Die houding wordt mede ingegeven door het feit dat Spanje nog steeds twee enclaves op de Marokkaanse noordkust bezit, Ceuta en Melilla. Bovendien zijn de Marokkaanse viswateren van levensbelang voor de Spaanse visserijvloot.

De passieve opstelling van de regering in Madrid wordt niet gedeeld door lagere Spaanse overheden en de bevolking. Zij sturen massaal bussen, vrachtwagens, voedsel, medicijnen en zelfs complete operatieteams. In de vluchtelingenkampen is bijna geen kind te vinden dat niet in Spanje op vakantie is geweest. Elke zomer vertrekken duizenden Saharaanse kinderen naar een Spaans gastgezin. Vaak ontstaat er een hechte band. Zo beschikken vrijwel alle Saharawi’s toch over elektriciteit: de auto-accu en het zonnepaneel zijn de standaardcadeau tjes waarmee hun kinderen uit Spanje terugkomen.

Ook voor de Spaanse lessen van Halima is het zomerverblijf van haar kinderen in Spanje een uitkomst. «Ze snappen beter wat de zee is, of wat een koe of een bos is. Dingen die ze hier nooit gezien hebben», zegt ze. Na hun vakantie lijken haar kinderen niet gebukt te gaan onder het grote verschil in levensomstandigheden. Maar mocht dat het geval zijn, dan heeft Halima haar antwoord klaar. «Spanje is rijk omdat de Spanjaarden hun eigen land hebben», houdt ze de kinderen voor.

Ondanks de ogenschijnlijke rust in de vluchtelingenkampen broeit het. Overal valt te beluisteren dat de maat vol is. De Saharawi’s zijn het wachten moe. Ze hebben het gevoel dat ze in de maling worden genomen, dat de internationale gemeenschap het wel best vindt dat Marokko hun land inlijft. In die situatie blijft er voor veel vluchtelingen maar één weg over: de wapens weer ter hand nemen.

Na vijftien jaar guerrillaoorlog tegen Marokko en aanvankelijk ook Mauritanië kwam het in 1991 tot een moeizaam staakt-het-vuren. Rabat ging akkoord met een referendum dat de Verenigde Naties zouden organiseren en waarin de Saharawi’s zich zouden kunnen uitspreken over de vraag of zij onafhankelijk wilden zijn of aansluiting bij Marokko wensten. Het bleek niet meer dan een tactische zet. Zich bewust van het feit dat een grote meerderheid van de Saharawi’s voor de onafhankelijkheid zou kiezen, wijdde Marokko zich aan het torpederen van het referendum. Rabat maakte daarbij handig gebruik van de juridische moeilijkheid om te bepalen wie de echte bewoners van de Westelijke Sahara — nomaden! — waren en dus stemrecht hadden. Tegen de beslissingen van de identificatiecommissie van de VN over de samenstelling van de kieslijsten diende de Marokkaanse regering 140.000 bezwaarschriften in. Intussen moedigde zij de migratie van kolonisten naar de bezette Westelijke Sahara aan.

Het referendum, voor het eerst vastgesteld voor 1992, is zo keer op keer uitgesteld. Maar dat vormt niet eens het grootste succes van de Marokkaanse diplomatie. Secretaris-generaal Kofi Annan van de VN nodigde Rabat onlangs uit om een plan op te stellen voor autonomie van de Saharawi’s binnen de Marokkaanse staat. Daarmee gooide hij het principe van zelfbeschikking overboord, tot woede en teleurstelling van het Saharaanse volk.

Polisario-leider en president van de Arabische Saharaanse Democratische Republiek in ballingschap Mohamed Abdelaziz is diplomatiek, en duidelijk: «Wij zijn tegen elke andere oplossing van het geschil dan een referendum. Als de Verenigde Naties daarvan afzien, hollen zij hun eigen principes uit. De naam van de VN-missie, Minurso, zegt voldoende: VN-missie voor een Referendum in de Westelijke Sahara. (Minurso staat voor Misión de las Naciones Unidas para el Referendum en el Sáhara Occidental — lr.) Ik denk dat de VN niet genoeg gedaan hebben om beide partijen aan hun beloften te houden.»

Abdelaziz zit in het Algerijnse hoofdkwartier Rabouni nabij de vluchtelingenkampen. Al 25 jaar is hij leider van de Saharaanse ballingen. Hij maakt een bescheiden indruk. Maar toch: sinds 7 januari dit jaar zijn alle Polisario-strijders gemobiliseerd. Aanleiding was de rally Parijs-Dakar die toen door de Westelijke Sahara trok. De verontwaardiging van het Saharaanse bevrijdingsfront was gewekt doordat de leiding van de rally alleen met de Marokkanen had onderhandeld over de doortocht. Het Polisario-dreigement van aanslagen tegen de rally haalde de wereldpers. Abdelaziz: «Wij hebben niets tegen deze sportmensen. Maar het is waar dat sinds januari het bestand voor ons niet meer bestaat.»

Van Rabouni naar Tifariti is een fascinerende reis van driehonderd kilometer. Tifariti ligt in de strook van de Westelijke Sahara ten oosten van de Marokkaanse verdedigingswal, in het gebied dat onder controle staat van Polisario. Verharde wegen zijn er niet. Wie niet over een landrover en een ervaren chauffeur beschikt, komt nooit in Tifariti.

Acht uren horten en stoten rekenen af met het cliché dat de woestijn een zandbak is. Zand is er natuurlijk, heel veel zand. Maar de variatie en de schoonheid van het landschap zijn verbluffend. Vlaktes met een keiharde ondergrond waar je met honderd kilometer per uur overheen raast en waar niets groeit, worden afgewisseld door rulle zandbergen waarover de land rover zich stapvoets, tussen struiken en bomen, voortbeweegt. De kleuren tarten iedere beschrijving; ontelbare tinten bruin, genuanceerd door de stand van de zon. Na een bescheiden zandstorm, diverse fata morgana’s en talloze dromedarissen doemt Tifariti op.

Het plaatsje dient als militaire basis. Burgers wonen hier niet meer sinds de zware gevechten van de jaren ’75-’78. Tifariti is weinig meer dan een verzameling kapotgeschoten woningen, een paar gebouwtjes op een heuvel waar de regionale Polisario-commandant kantoor houdt en een waterput.

Tifariti is de Grebbeberg van de Saharawi. Met dit verschil dat het invasieleger hier geen vijf dagen maar twee jaar werd tegengehouden. En dat de aanvallers al na vijf maanden in plaats van vijf jaar hun bezetting moesten prijsgeven. Compagniechef Mohamed Mbarek Bita vertelt het met trots. «De Marokkaanse troepen hadden een meerderheid van tien tegen een. Behalve grondtroepen zetten ze pantserwagens en de luchtmacht in. Frankrijk hielp de Marokkanen met luchtsteun. Maar wij kenden het terrein. Sinds maart 1978 is Tifariti bevrijd gebied.»

Samen met een in Cuba opgeleide arts laat Bita het splinternieuwe ziekenhuis van Tifariti zien. Volgens het bord boven de ingang betreft het een presentje van de vrienden van de Saharawi uit de Spaanse regio Navarra. Een ziekenhuis in dit volstrekt verlaten gebied? «Sinds de opening in april 1999 hebben we drieduizend patiënten behandeld», zegt de arts. Kennelijk met succes, want het ziekenhuis is net zo leeg en verlaten als het landschap. Het blijkt toch iets anders in elkaar te steken. «De patiënten waren militairen die hier in de omgeving gelegerd zijn», legt Bita uit. «En verder klopten af en toe nomaden aan, de weinigen die niet gevlucht zijn naar de kampen in Algerije. Maar het ziekenhuis is eigenlijk gebouwd met het oog op de terugkeer van de vluchtelingen.»

In 1999 leefden de Saharawi’s nog met de hoop op een spoedige terugkeer. Het referendum leek binnen afzienbare tijd gehouden te kunnen worden. In de twee jaar die sindsdien verstreken zijn, is de kans op terugkeer alleen maar afgenomen. Onlangs gaf de Polisario-leiding opdracht het ziekenhuis te evacueren. «Als voorzorgsmaatregel», zegt compagniechef Bita dreigend.

De frustratie onder de Polisario-troepen is groot. «We zien geen enkele voortgang in het vredesplan van de VN», zegt Mhamed Brahim Salem. Hij is commandant van een kleine eenheid op twintig kilometer van Tifariti. «Er zit niets anders op dan de strijd weer aan te binden.» Volgens Salem is dat onder de strijders een algemeen heersend gevoel.

De 65 mannen van Salems eenheid wekken niet meteen de indruk van een angstaanjagende vechtmachine. Het zijn vriendelijk ogende mannen, in leeftijd variërend van achttien tot in de vijftig. Ze lijken zich vooral te wijden aan het drinken van thee en het wegwuiven van vliegen. Als de monotonie doorbroken wordt door een buitenlandse televisieploeg, vermaken zij zich kostelijk. Ze draaien rondjes met hun op een jeep gemonteerde mortieren alsof het een kermisattractie was.

Maar de schijn van bijna kinderlijke onschuld bedriegt, verzekert commandant Salem. «De Polisario-strijders willen maar een ding: zo snel mogelijk de oorlog hervatten», zegt hij. Salem denkt dat de Polisario-leiding op korte termijn zal beslissen om de wapens weer op te nemen. «Dit jaar nog», denkt hij. Angst voor de veel sterkere tegenstander — Marokko heeft honderdduizend man en superieure bewapening — heeft hij niet. «Tijdens de gevechten van de jaren zeventig waren wij ook in de minderheid. Toch hielden wij de Marokkanen tegen, terwijl hun koning Hassan had gezegd dat dit een toeristisch tripje voor zijn leger zou zijn.» De motivatie van de Polisario-strijders geeft voor Salem de doorslag: «Wij vechten voor ons recht.»

De Saharaanse president Abdelaziz geeft toe dat de leiding van Polisario onder grote druk van zowel de bevolking als het leger staat om de oorlog te hervatten. «De situatie is kritiek. Het volk is wanhopig na tien jaar vruchteloos wachten op een referendum, ver van huis en in veel gevallen gescheiden van familieleden», waarschuwt hij. Abdelaziz formuleert rustig, bijna vermoeid. «Het kan elk moment tot een uitbarsting komen. Niet alleen door de houding van Marokko, maar ook door die van de VN en de grootmachten. Zij hebben hun verantwoordelijkheid niet genomen om het internationale recht te laten gelden. De Saharaanse kwestie moet opgelost worden. Op wat voor manier dan ook. Als het in Oost-Timor kan, waarom dan niet in de Westelijke Sahara?»