KABUL – ‘Nee, dat gaat echt niet’, antwoordde een militaire voorlichter in Tarin Kowt wat lacherig. Ik vroeg hem een tijdje geleden of het niet raadzaam was zijn minister eens mee te sturen op patrouille in Uruzgan. ‘Ministers en kamerleden zijn high value targets voor de Taliban.’ Ik was net terug van tien dagen patrouilleren in de Chora-vallei. Eerder reisde ik vijf dagen mee met een provinciaal reconstructieteam op de westelijke oever van de Dorafshan-rivier. Tijdens beide tochten hadden we ‘contact’, zoals militairen dat noemen. De Nederlanders werden aangevallen en schoten terug. Die tochten, en nog enkele andere trips buiten de relatief veilige Nederlandse kampen in Tarin Kowt en Deh Rawod, leerden mij veel over de missie in Uruzgan. Uitstekende bedoelingen heeft Nederland daar, maar die komen niet goed uit de verf. Buiten de bases is het gevaar zo groot dat van een grootschalige, gestructureerde opbouw van de provincie geen sprake kan zijn. Hoe graag we dat ook zouden willen.
Betekent dat het failliet van de missie? Het is maar hoe je het bekijkt. Het kabinet is helder en eerlijk geweest. Het stelde in zijn artikel-100-brief, waarmee het het parlement informeerde over de voorgenomen uitzending, dat het niet gemakkelijk zou worden: ‘Het is (…) niet realistisch te verwachten dat na de twee jaar in Uruzgan veiligheid, stabiliteit en voorspoedige economische ontwikkelingen zullen kunnen bestaan zonder hulp van buiten.’ Ook stelde de regering dat vechten en opbouwen samen zouden gaan. ‘Opbouwen waar het kan, vechten waar het moet’, werd het missiemotto. Het bleek een leuze die de werkelijkheid perfect omschreef. Opbouwprojecten beklijven niet als de bevolking ze niet beschermt. Dat geldt voor nieuwe waterputten net zo goed als voor irrigatiewerken en scholen. Als de Nederlanders terugkeren naar hun bases komen de Taliban om de put te dempen en leraren en leerlingen te intimideren. Pas als de bevolking zeker weet dat ze voldoende rugdekking heeft van Nederlandse militairen en betrouwbare Afghaanse politie- en legereenheden, die het uiteindelijk zonder Isaf moeten zien te stellen, zal ze het aandurven om op te staan tegen de Taliban en mee te werken aan de opbouw. Zo gaan veiligheid en hulp hand in hand.
Een van de komende maanden beslist de regering of de missie verlengd wordt. Dat mag ze zelfstandig doen. Een kamermeerderheid ter ondersteuning van het besluit is wel wenselijk, maar niet nodig. De steun voor de missie houdt niet over in de Kamer. En nu blijkt ook nog eens dat de bevolking zich tegen de missie aan het keren is. Bijna 55 procent vindt het wel genoeg geweest en wil geen verlenging. Dat blijkt uit onderzoek dat het Algemeen Dagblad liet uitvoeren. Overigens heeft de tegenstand minder te maken met het sneuvelen van militairen (Nederland verloor in Uruzgan tot nu toe tien man) dan met de onduidelijkheid rond de stabiliteit en opbouw die Nederlanders zouden gaan bieden, blijkt uit de enquête.
Het is voor journalisten erg moeilijk om opbouwprojecten te bezoeken. Zonder bescherming Uruzgan intrekken is uiterst gevaarlijk, wegens de aanwezigheid van groepen Taliban, zelfs in de nabijheid van Tarin Kowt. Dus geeft Defensie journalisten de kans zich in te bedden bij haar eenheden. De eerste vraag die elke journalist op Kamp Holland stelt is: ‘Doet u mij alstublieft de grand tour langs de projecten.’ Het antwoord is steevast: ‘Dat zal niet zomaar gaan, we zijn afhankelijk van de beschikbare capaciteit.’ Als er geen plekje over is in een pantserwagen kan de journalist niet naar een opbouwproject worden gebracht om te zien hoe het ervoor staat. Voor parlementariërs die zich komen informeren, is een tocht buiten het kamp simpelweg uitgesloten. Zelfs het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat via Ontwikkelingssamenwerking menig project financiert, heeft geen duidelijk beeld van hoe het ervoor staat. Buiten de veilige gebieden, waar Nederlanders regelmatig patrouilleren, waagt zich geen westerling. Militairen komen er niet, journalisten evenmin, ook niet de enkeling die los van Defensie reist. Zij komen niet verder dan het veilige centrum van Tarin Kowt.
Dus is Nederland afhankelijk van de rapportages van Afghaanse organisaties die ‘onder de radar’ werken. Voor hun eigen veiligheid willen zij niet geassocieerd worden met Nederlandse militairen. Ze werken op verzoek en onder bescherming van de lokale gemeenschap. De organisaties maken foto’s van hun activiteiten en keurige verantwoordingen van hun door Nederland gefinancierde uitgaven. Die worden bewaard in ordners op de ambassade in Kabul. Meer inzicht in de opbouw buiten de veilige gebieden is er niet.
Wat weet de regering eigenlijk? En wat weet de Tweede Kamer, onze volksvertegenwoordiging, waar het afkalvende draagvlak voor de missie hersteld zou moeten worden? Afgelopen week kwam een delegatie kamerleden terug uit Afghanistan. Ze zouden hun licht opsteken over de missie in Uruzgan. En dat deden ze. Maar ze zagen niets. Daags voor hun aankomst in Kabul liet de mivd weten dat ze niet van het militaire vliegveld af mochten. Het was de bedoeling dat ze Afghaanse hoge militairen en ministers zouden ontmoeten op de Nederlandse ambassade, maar daar kwam niets van terecht. Te gevaarlijk. Dus verplaatsten de Afghaanse hoogwaardigheidsbekleders zich naar het militaire vliegveld. Ook zij lopen risico als ze de weg op gaan. Misschien wel meer dan de kamerleden. Hun voertuigen zijn bekend bij de zelfmoordcommando’s in Kabul. Afgelopen donderdag, toen de kamerdelegatie al weer thuis was, vond een zelfmoordaanslag plaats bij een van de poorten van het vliegveld. Volgens militairen op de luchthaven was de bomauto een zwarte Suzuki-jeep die al een tijdje stond te wachten op zoek naar een prooi. Toen er een konvooi burgerauto’s langskwam, trok hij op, maar miste en boorde zich in een Belgische pantserwagen. Daardoor bleef het aantal dodelijke slachtoffers beperkt tot één: een Afghaanse militair.
Ook in Tarin Kowt kregen de kamerleden te horen dat het buiten de basis te onveilig was. Diplomatieke kringen hier in Kabul maakten zich zorgen om de restricties die Defensie stelde. Het betrof niet zomaar parlementariërs, maar de leden van de vaste kamercommissie voor Defensie, degenen die door hun fractiegenoten beschouwd worden als experts op het gebied van de Uruzgan-missie. Wat als zij tot de conclusie zouden komen dat één jaar Nederlandse aanwezigheid de provincie niet veiliger had gemaakt? Zouden ze dan nog wel een verlenging willen steunen? Hun vrees was ongegrond. Want zonder ook maar iets gezien te hebben, concludeerden de meeste delegatieleden dat Nederland uitstekend werk verrichtte, dat vooral voortgezet moest worden. Zo ook Martijn van Dam van regeringspartij pvda, de partij die na veel twijfel had besloten de missie te steunen, maar die dan wel resultaten wilde zien op straffe van het intrekken van haar steun. Femke Halsema van GroenLinks, die vanaf het begin tegen de missie was, kwam juist ‘somberder’ terug. Dat was evenmin gebaseerd op informatie uit de eerste hand.
Het wachten is op Nederlandse parlementariërs én bewindslieden die pas willen oordelen over de missie als ze die ook echt gezien hebben. Waarom zou een minister van Defensie niet mee kunnen op patrouille? Laat hem in het diepste geheim naar Uruzgan vertrekken, wijs hem twee persoonlijke bewakers toe, hijs hem in een militair tenue en laat hem meereizen met een provinciaal reconstructieteam. Dan kan hij de angst zien in de ogen van de Afghaan die door militairen wordt aangesproken en klem zit tussen hen en de Taliban. Dan kan hij horen hoe dorpelingen vertellen over de corrupte politie. Dan kan hij de spanning voelen als een groep militairen zonder helm, de geweerloop naar beneden, van een heuvel afdaalt om opnieuw het dorp in te gaan waar ze eerder in een hinderlaag liep. Misschien kan hij dan ook voelen hoe het is om handen te schudden met vriendelijke Afghanen die je op de thee noden, en vijf minuten na vertrek vanuit hetzelfde huis beschoten te worden. Dan zou hij waarschijnlijk beter de opmerking kunnen plaatsen die hij hoort van een jonge machinegeweerschutter die zegt: ‘Ik ben nu al vier keer in een hinderlaag terechtgekomen, maar ik zie nooit wie er op me schiet. Ik zie alleen maar mondingsvlammetjes. Ik zou zo’n gast die het op ons heeft gemunt wel eens goed willen raken, en zien dat-ie dood is. Dan slaap ik een stuk beter, zeker weten.’
Misschien komt de minister dan tot dezelfde conclusie: doorgaan met de missie. In elk geval berust die beslissing dan op informatie uit eigen hand. Niet op die van hoge militairen die uiteraard willen doorgaan. Vredesmissies zijn core business voor de hedendaagse militairen, dus waarom zouden ze willen stoppen? Ook zou hij dan minder zwaar hoeven leunen op de informatie van Afghaanse functionarissen, die niet zelden flink verdienen aan de internationale gemeenschap. Met name de Amerikanen blinken uit in het vergeven van veel te dure contracten aan stromannen van corrupte bestuurders, zoals het recent vertaalde boek van Sarah Chayes, De terugkeer van de chaos, laat zien.
De Amerikaanse Chayes werkte sinds eind 2001 als journalist voor National Public Radio vanuit Kandahar. Later keerde ze terug als hulpverleenster. In haar boek beschrijft ze een grenzeloos naïeve internationale gemeenschap die zich in Kandahar, vlak bij Uruzgan, laat gijzelen door dezelfde warlords waarvan de Taliban nu juist – het was het enige goede wat ze deden – de bevolking hadden verlost.
Als regerings- en parlementsleden dan niet de moeite en het risico nemen om te eisen dat ze Uruzgan zélf kunnen zien, ingebed in een Nederlands peloton, laat ze dan op z’n minst het boek van Sarah Chayes lezen voordat ze een zwaarwegende beslissing nemen over blijven of gaan.