Ivan Gontsjarovs meesterwerk, de roman Oblomov, die in 1859 verscheen, is het klassiek geworden portret van despreekwoordelijke luiaard en nietsnut. De hoofdfiguur, Ilja Oblomov, is lui en doet niets, heet het, behalve af en toe ruzie maken met zijn al even luie knecht Zachar. De bekende film die Nikita Michalkov van het boek heeft gemaakt, is van deze visie op het boek wel de apotheose. En inderdaad, het hele eerste deel van het boek, bijna 150 bladzijden lang, verlaat Oblomov zijn bed niet en ook verder is de goede Ilja geen toonbeeld van dadendrang.
Toch is dit wel een erg beperkte interpretatie van het boek. Jaren geleden, bij het verschijnen van de paperbackeditie van de Russische bibliotheekvertaling, schreef Karel van het Reve al op de flap dat je eigenlijk niet kunt zeggen dat Oblomov lui is, maar dat hij zelfs een betrekkelijk druk leven leidt. Dat is niets te veel gezegd. Over een held die de hele dag alleen maar in bed ligt kan zelfs Gontsjarov geen dikke roman schrijven; in een boek moet iets gebeuren. En in het eerste deel, dat zich geheel in bed afspeelt, gebeurt desondanks van alles. Om te beginnen ontvangt Oblomov niet minder dan vijf bezoekers, die allemaal langskomen om hem mee naar buiten te krijgen, wat hun overigens niet gelukt. Met al die vijf bezoekers voert hij een vrij lang gesprek over van alles en nog wat. Voorts maakt hij inderdaad herhaaldelijk ruzie met Zachar. Geen wonder dat hij ’s middags uitgeput in slaap valt, maar ook dan heeft hij geen rust, want dan droomt hij zijn hele jeugd. Waarna, als klap op de vuurpijl van het eerste deel, in het laatste hoofdstuk zijn jeugdvriend Stolz, die na een lang verblijf in het buitenland weer is teruggekeerd, op bezoek komt.
Deel 2 is niet minder vol gebeurtenissen. Hier heeft Oblomov kennisgemaakt met de betoverende Olga, op wie hij verliefd wordt. Hij ruilt zijn stoffige appartement in de stad in voor een buitenhuisje vlakbij dat waar Olga en haar tante wonen en laat zich door Olga onder handen nemen. Boeken lezen, wandelingen maken, naar instanties gaan om dingen te regelen die hij al lang geregeld had moeten hebben. Als een strenge moeder ontfermt de jonge vrouw zich over haar willoze aanbidder.
In het derde deel wordt het nog erger. Na de zomer is Olga met haar tante weer teruggegaan naar hun appartement in de stad en heeft Oblomov, wie de huur van zijn oude flat inmiddels is opgezegd, zich een woning in een verre buitenwijk laten aansmeren. Om Olga te zien moet hij nu elke keer een enorme tocht per huurrijtuig maken.
Pas in het laatste deel, wanneer de relatie met Olga is verbroken, vindt hij eindelijk de rust waar hij altijd zo naar verlangde, bij zijn nieuwe hospita in de verre buitenwijk, bij wie hij, zo lui als hij is, toch nog kans ziet een kind te verwekken. Het zijn natuurlijk geen wereldschokkende gebeurtenissen, maar toch kan men spreken van een leven dat behoorlijk is gevuld. Oblomov heeft – niet altijd tot zijn genoegen – een sociaal leven dat er wezen mag.
Alsof deze activiteiten «aan de oppervlakte» hem nog niet genoeg bezighouden, is er nog een tweede categorie bezigheden die de arme Oblomov geen rust gunnen. Dat zijn de dingen die hij – van de buitenwereld, van Stolz, Olga, Zachar – moet doen maar niet doet. Oblomov is in de eerste plaats de roman van het uitstelgedrag. De brief die urgent beantwoord moet worden maar die je drie weken op de schoorsteen laat staan, al weet je zelf niet waarom, want het schrijven van een antwoord is eigenlijk een kleine moeite. Of het bezoek aan de ambtelijke instantie waar je hoognodig iets moet afhandelen. Kost je een uurtje, maar je doet het niet tot het bijna te laat is en je een flinke boete moet betalen. Bij Oblomov tref je het absolute tegendeel van de clean desk policy. Niets wordt meteen afgehandeld, alles wordt op de lange baan geschoven in de hoop dat uitstel ook nu weer afstel zal betekenen. Het is iets waar wel meer mensen last van hebben. Alleen de hyperactieven en hyperefficiënten onder ons zullen dit niet herkennen.
Wat Gontsjarov in Oblomov hierbij tot in de kleinste details laat zien – en dat is misschien het hoofdthema van het boek – is hoe veel dat voortdurende uitstellen van iemand vergt. Uitstel betekent namelijk maar zelden afstel, het betekent veeleer dat je er nooit definitief vanaf bent. Datgene wat je had moeten doen maar nog niet gedaan hebt, blijft je achtervolgen, door toedoen van anderen of door je eigen geweten. Nietsdoen is een dagtaak, zeker voor iemand die zo goedig en beïnvloedbaar is als Ilja Oblomov.
Neem een korte passage uit het tweede deel. Oblomov heeft net zijn stoffige stadswoning verruild voor een huisje buiten de stad, waar Olga probeert een ander mens van hem te maken. Oblomov durft niet meer zo veel te eten en geen middagdutjes te doen, in plaats daarvan leest hij een boek. Maar helemaal van harte gaat het nog niet.
«Toen stak hij een sigaar op en ging aan tafel zitten, sloeg een boek open, las een paar bladzijden, wilde omslaan, maar het boek bleek niet opengesneden.
Oblomov scheurde de bladzijden met zijn vinger open: daardoor ging het papier aan de randen rafelen, en het boek had hij van Stolz geleend, die altijd zo pijnlijk netjes op zijn spullen was, in het bijzonder op zijn boeken! (…)
Hij moest een briefopener pakken, maar die was er niet; hij kon natuurlijk ook om een gewoon mes vragen, maar Oblomov gaf er de voorkeur aan om het boek weer terug te leggen en richting divan te gaan.»
Deze op het eerste gezicht onbeduidende passage laat precies zien waarom Oblomov zo’n onovertroffen boek is. Wie verzint zoiets: het omslaan van een bladzijde van een boek als existentieel probleem! Zelfs hier treedt het uitstelmechanisme in werking. Maar zelfs hier is uitstel geen afstel en blijft het hem achtervolgen. Olga ziet later in een oogopslag dat er van het boek maar enkele bladzijden zijn gelezen en steekt haar afkeuring niet onder stoelen of banken. Niets doen is om de drommel geen sinecure als je voortdurend in de verdediging wordt gedrongen.
Vanaf de eerste bladzijden vormen de dingen die Oblomov niet doet een belangrijk thema, ook voor de held zelf. In het eerste deel brengt hij bij elke bezoeker «twee rampen» die hem getroffen hebben ter sprake. Zijn huisbaas heeft de huur opgezegd en hij heeft van de rentmeester van zijn landgoed slechte tijding ontvangen. Zijn vrienden zien het probleem niet. Een nieuwe woning vinden was in het Petersburg van die jaren kennelijk geen groot probleem en dat landgoed, daar moest hij maar een keer naartoe om orde op zaken te stellen. In het tweede deel, wanneer hij trouwplannen met Olga krijgt, moet hij allerlei instanties af om bepaalde formaliteiten te regelen en hij moet zijn financiën op orde brengen, waarbij alweer dat landgoed een belangrijke rol speelt.
Uiteraard doet Oblomov wat hij altijd doet: hij stelt uit. De ambtenaar was net lunchen, op maandag wordt er niet ontvangen, er was geen huurrijtuig te krijgen. Het aantal smoezen is eindeloos. Tot de verloving in deel 3 door Olga wordt verbroken. Nog pijnlijker wordt het in deel 4. Wanneer Oblomov een verhouding met zijn hospita krijgt, wordt hij daarmee gechanteerd door de broer van de vrouw. Ook nu weer kiest hij de gemakkelijkste weg, namelijk betalen, zodat hij bijna aan de bedelstaf raakt en hij door Stolz uit de puree moet worden geholpen. Het is de onbetwistbare climax in de steeds dramatischer wordende gevolgen van Oblomovs escapisme. Van een vermakelijke zwakte, in deel 1 en 2, via een al heel wat ingrijpender verbroken verloving in deel 3 tot het absolute dieptepunt in het laatste deel, waar Oblomov niet in staat is tot de meest natuurlijke reflexen tot zelfbehoud en met zich laat sollen door twee kleine oplichters waarna hij door een ander moet worden gered.
Het is gewoonte om Oblomov zelf als schuldige aan te wijzen voor zijn bijna-ondergang, maar is dat wel rechtvaardig? Is het niet eerder omgekeerd? Is het niet eigenlijk de maatschappij die schuldig is, die altijd maar weer dingen van je eist, die je nooit wil nemen zoals je bent, je in je waarde wil laten, die regels oplegt en afdwingt? «De ander» zoals het in een gesprek tussen Zachar en Oblomov wordt geformuleerd, «de ander», die doet dat allemaal als vanzelf, maar iemand die uit fijner hout is gesneden, een «heer», een «gentleman» zoals Oblomov, die als kind zelfs nooit heeft geleerd om zijn eigen kousen en schoenen aan te trekken, nee voor zo iemand is de moderne maatschappij met haar prestatiedrang – en in Oblomov komt deze, hoewel zij toentertijd in Rusland nog maar in de kinderschoenen stond, al vervaarlijk om de hoek kijken – bepaald geen geschikte habitat.
Arthur Langeveld is slavist. Recent verscheen zijn nieuwe vertaling van De broers Karamazov van Fjodor Dostojevski (Van Oorschot, 968 blz., 45,-)