De rollen zijn omgekeerd. Wat ooit politiek correct was, is nu incorrect. Wat eens niet mocht, is thans de norm. Die tournure is behoorlijk snel gegaan. Een decennium geleden was de spreekwoordelijke tolerantie vooral een vorm van onverschilligheid. Nu is ze een kop van Jut. De roep op wraak weerklinkt. Het is daarom nuttig even het geheugen op te frissen.
In het najaar van 1992 stond Nederland op zijn kop. In de Bijlmermeer was op 4 oktober een Boeing van El Al als een bom neergestort. Hoeveel doden waren er gevallen? Het was een raadsel, omdat niemand met zekerheid kon vaststellen of en hoeveel «illegalen» er in de getroffen flats hadden gewoond. Toen hoofdcommissaris Erik Nordholt van de Amsterdamse politie daarover begon, was het hek van de dam. Moesten de illegalen uit de getroffen Bijlmer flat uit mededogen worden gelegaliseerd of, uit angst voor precedentwerking, juist niet?
De sociaal-democraat Aad Kosto, staatssecretaris van Justitie in het derde kabinet Lubbers, vond die eerste variant geen wet van Meden en Perzen. In het algemeen, aldus de pvdaer Kosto, dienden illegalen te «verdwijnen». Nogal wiedes, zou menigeen nu zeggen. Maar toen kraaide het oproer. De VPRO nodigde partijvoorzitter Felix Rottenberg vrijdag 30 oktober uit voor nadere toelichting. Rottenberg onderstreepte eerst de onmiskenbare logica «illegaal is illegaal» en voegde onder meer toe: «In de grote steden hebben de burgers het idee dat iedereen de wet aan de laars lapt, dat iedereen maar wat aan kan rotzooien.» Anno 2003 klinkt dit als een slappe formulering. In 1992 was het land echter te klein. Dit was incorrect.
Het zogeheten «illegalendebat» begon; een debat dat niet alleen ging over de formele en dus juridische kwestie van illegale vreemdelingen op vaderlandse bodem, maar uitwaaierde naar de sociaal-culturele kwestie van en tussen autochtonen en allochtonen. Vooral de PvdA dreigde erdoor verscheurd te raken. CDA en VVD lieten zich niet onbetuigd. Ze steunden Kosto en Rottenberg op hoofdlijnen maar hadden geen bezwaar tegen een onsje meer. Aan gene zijde werd de partijtop juist onder vuur genomen. Bezwaarden van allerlei soorten en maten maakten zich op voor een figuurlijke stormloop op de sociaal-democratie.
Om de meningsvorming enigszins te kanaliseren, organiseerde de PvdA op zaterdag 14 november 1992 een openbaar debat. Aangezien de stormloop een letterlijk karakter dreigde aan te nemen, zag de partij ervan af de bijeenkomst in Amsterdam te houden en week ze uit naar de Nieuwe Kerk in Den Haag.
Aan de vooravond van deze publieke discussie stond in de Volkskrant een advertentie, indertijd nog een veel gebruikte methode van bezorgde burgers om voor of tegen iets in het krijt te treden. De tekst luidde: «Ondergetekenden vragen CDA, PvdA en VVD hun wedloop in dreigementen aan het adres van illegale buitenlanders te staken.» De lijst adherenten was indrukwekkend. Het appèl was ondertekend door professionele bestuurders en (ex-)politici (zoals oud-eurocommissaris Sicco Mansholt, vakbondsleider Johan Stekelenburg, commissaris der koningin in Flevoland Han Lammers, die helaas niet meer kunnen uitleggen wat ze toen bedoelden), wetenschappers en cultuurdragers (onder wie directeur Rudi Fuchs van het Stedelijk Museum en zijn huidige opvolger Hans van Beers) plus een trits journalisten en publicisten (van Jan Haasbroek en Paul Scheffer tot John Jansen van Galen).
De laatste zou tien jaar later in Het Parool eerlijk en openhartig onthullen dat hij en twee andere initiatief nemers eigenlijk een scherpere aanval in petto hadden. Enkele ondertekenaars vonden het echter nodig de oproep zo bij te vijlen dat hij volgens Jansen van Galen «pointeloos» werd. Een nuchter mens zou denken dat het uiteindelijke compromis bol genoeg stond. «Wedloop», «dreigementen», «illegale» en «staken»: vier woorden die de schrik om het hart doen slaan.
Maar ook dit was sommigen nog niet correct genoeg. Precies een week na de meeting in Den Haag verscheen in Trouw een tweede advertentie. GroenLinks deed nu een duit in het zakje. Met een tekst die, om de ernst van de toestand met een overigens toen al uitgesleten cliché te onderstrepen, varieerde op het beroemde gedicht van H.M. van Randwijk: «Inderdaad Aad, Thijs en Felix. Wie voor opportunisme zwicht, heeft meer dan lijf en goed te verliezen.»
De schermutselingen heb ik indertijd niet van dichtbij kunnen waarnemen. Ik woonde in 1992 in de voormalige Sovjet-Unie, een «veelvolkerenstaat» waar 250 miljoen mensen in de eerste herfst van hun nieuwe democratische leven moesten woekeren met een inflatiepercentage dat de tweeduizend procent begon te naderen. De ex-sovjetburgers waren van hun spaargeld beroofd en slechts voor één ding bang: voor een nieuw Weimar.
Bij thuiskomst een paar jaar later merkte ik wel dat de stemming was gekanteld. De correctheid van 1992 werd stukje bij beetje incorrect en omgekeerd. Verhit door persoonlijke beslommeringen om een particuliere bijdrage aan de inburgering van legale migranten te leveren en in de loop daarvan verbitterd over de dubbelhartige systematiek van het Koninkrijk der Nederlanden had ik echter meer belangstelling voor het bureaucratische detail dan voor de ideologische rode draad. Dat had ik niet mogen doen. Het spijt me.
Het is ook stom geweest. Want elf jaar na de Bijlmerramp is de betrokkenheid zo intens gedraaid, dat niemand me zou geloven als ik zou beweren dat ik die advertentie toen niet heb ondertekend.
Wat heet: het engagement galoppeert. Vorige week zondag 21 september bijvoorbeeld, hield Sylvain Ephimenco in de Rode Hoed te Amsterdam voor Trouw de jaarlijkse Abel Herzberglezing.
Ephimenco verhaalde daarin over zijn eigen geschiedenis. Hoe hij als kind van Franse ouders na de onafhankelijkheidsoorlog in Algerije de wijk moest nemen naar Frankrijk toen Sylvain nog een jongetje was. Hoe hij zich voor het koloniale verleden schaamde en daarom het «universele antiracisme» van links en het humanisme «omarmde». Hoe hij door liefde gedreven naar Nederland verhuisde, een land dat hij weliswaar raar vond maar dat als «anti-autoritaire vrijplaats» toch een openbaring was. Hoe de antiracistische «moraalridders» hier een sentimenteel gevoel opriepen omdat er, anders dan in Frankrijk, tenminste geen gastarbeiders «uit rijdende treinen werden gegooid». En hoe zich in zijn persoonlijke sonnet intussen een chûte heeft voorgedaan. Als republikein ziet Ephimenco in de «multiculturalisten» tegenwoordig namelijk een groot gevaar voor zijn «droom»: een «eenheidsmodel dat geen ruimte biedt voor multiculturele desintegratie».
Ik begrijp de redenering. Ik kan hem ten dele onderschrijven. Ik zal de verleiding weerstaan uit eigen werk te citeren. Al is het maar omdat in de persdatabanken tegenover de ene zelfbevestigende alinea ongetwijfeld ook omgekeerde passages zijn te vinden.
Het gaat me om iets anders. Om zijn betoog te illustreren had Ephimenco een boek uit 1984, een jaar na de moord op Kerwin Duinmeijer, uit de kast gehaald: de bundel Nederlands racisme. «Inhoudelijk niets concreets, niets tastbaars over dit verfoeide polderracisme, maar wel veel ideologische pathos van een kluwen innig verstrengelde geesten die met veel bombarie samenklonterden rond de alarmbel», aldus Ephimenco na herlezing. Ter illustratie citeert hij het slotwoord van Peter Schumacher, destijds journalist bij NRC Handelsblad: «Niemand weet nog waar het met het Nederlands racisme heen zal gaan. Komen er grote rassenrellen zoals in de VS en Engeland of blijft het voorlopig bij kwalijke incidenten?»
Op het eerste gezicht denk je: wiens stijl is nu eigenlijk pathetisch en bombastisch? Op het tweede gezicht blijkt er iets anders aan de hand. Ephimenco concludeert namelijk: «Het is niet mijn bedoeling om de strijd tegen het racisme te bagatelliseren. Maar vanaf eind jaren zeventig creëerden progressieve krachten een alarmistisch beeld van Nederland, dat een kwart eeuw na dato tot verbijstering stemt, omdat het niets met de realiteit van doen had. ( .) Zoals blijkt pleit ik mezelf niet vrij van een zekere blindheid, van mijn onvermogen om tijdig in te zien dat het romantische multiculturalisme de eenheid van de homogene samenleving hoe pluriform en multi-etnisch die ook mag zijn dreigde te ondermijnen. Maar zoals men in Frankrijk placht te zeggen: Il ny a que les imbéciles qui ne changent pas davis alleen imbecielen veranderen niet van mening.»
Dat laatste klopt als een bus. Feyenoord-voorzitter Cor Kieboom wist dat reeds in de jaren zestig toen hij zich retorisch afvroeg: «Waar staat dat ik consequent moet zijn?» Het zou dus mooi zijn geweest als Ephimenco in zijn lezing ook had onthuld wanneer hij van mening ging veranderen. In 1993 beschreef hij de verdrinkingsdood van een negen jarig Marokkaans meisje in een Rotterdamse recreatieplas, terwijl omstanders werkloos toekeken, immers als «een doodgewone Nederlandse racistische moord», zij het «gecamoufleerd». Was Ephimenco toen nog blind voor de dreigende imbeciliteit? Ik durf daarover geen pertinente uitspraak te doen. Deze stijlfiguur kan immers ook worden opgevat als een uiting van superieure ironie.
Is dit gebrek aan chronologische precisie hooguit pijnlijk voor zijn eigen geloofwaardigheid, zijn omgang met zijn tegenstanders is fundamenteler. Wie zichzelf prijst wegens zijn vermogen om imbeciliteit tijdig af te wenden, moet anderen die kans ook gunnen. Wat geldt voor jezelf, geldt in een democratische republiek ook voor de buurman. Na zijn lezing heb ik dus een telefoontje gepleegd. Ik wilde weten of Ephimenco bij Schumacher was nagegaan of die wellicht ook van mening was veranderd en, zo ja, in welke zin. Nee, die moeite had Ephimenco niet genomen. «Was ook niet nodig. Ik gebruikte het boek (en het citaat) alleen als tijdsdocument. Meer ook niet», aldus Ephimenco desgevraagd.
Sylvain Ephimenco eist zodoende het recht op zichzelf genezen te verklaren van imbeciliteit maar wil dat anderen ziek blijven. Dit nu is geen geschiedschrijving, dit is dubbel spel.
Dit vals spelen beperkt zich niet tot Ephimenco. Het is een trend geworden. Abou Jahjah bedient zich van dergelijke trucs als hij, omringd door knokploegjes, de democratie omarmt omdat die zijn moslimliga de kans biedt alcohol op legale wijze te verbieden. Frits Abrahams is evenmin vrij van dubbel spel, getuige zijn column van 26 september in NRC Handelsblad waarin hij de jurist Afshin Ellian uit Iran op de korrel neemt omdat «die in Buitenhof ook zo zelf genoegzaam zat te smalen op dat belachelijke verzorgingsstaatje aan de Noordzee, dat hem overigens als immigrant alle kansen heeft geboden om zijn talenten te ontwikkelen».
Waarom maak ik me druk om een vooralsnog gemankeerde politicus Abou Jahjah veroverde bij de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen per saldo niet meer dan 0,2 procent van de stemmen en columnisten, die uit de aard van hun zaak worden geacht lekker om zich heen te meppen? Omdat de methode naar de wetenschap begint door te sijpelen.
Een voorbeeld daarvan werd onlangs geleverd door de filosoof Herman Philipse. NRC Handelsblad publiceerde zaterdag 27 september een apocalyptisch betoog van zijn hand onder de kop «Stop de tribalisering van Nederland». De kern van zijn betoog is dat het voor «immigranten uit niet-westerse landen onmogelijk is economisch, sociaal en politiek te integreren zonder een diepgaande culturele assimilatie», aangezien ze afkomstig zijn uit «overwegend tribale islamitische samenlevingen». In dergelijke stammengemeenschappen is «openlijke zelfkritiek in strijd met de eer» en dus een teken van «zwakte», aldus Philipse. Geweld is in die kringen niet zinloos maar «zinvol». In tribale culturen wordt de schuld voor eigen falen bovendien altijd afgeschoven op anderen. Ter ondersteuning van de these dat hun Middeleeuwen haaks staan op onze Verlichting parafraseert Philipse de Franse socioloog Pierre Bourdieu. Ook die «benadrukt dat bedrog bij transactie, valsspelen en het afleggen van onware getuigenverklaringen absoluut niet in strijd is met de eer».
Ik weet minder van de islam dan Philipse om het met hem oneens te mogen zijn. Ik weet wel dat Philipse driewerf vals speelt.
Ten eerste. Anderen de schuld geven is geen exclusief tribale eigenschap. In het orthodoxe Rusland bijvoorbeeld ligt de zin «wie is er schuldig» nu al anderhalve eeuw velen voor in de mond bestorven. De vraag stellen, is hem beantwoorden: de ander is schuldig.
Ten tweede. Obsessieve aandacht voor eer is evenmin voorbehouden aan islamitische culturen. Ik heb er begrip voor dat Philipse druk als hij het heeft met het ontkennen van het bestaan van zowel God als Heidegger weinig tijd heeft. Maar als hij een paar uur vrij maakt voor The Godfather, kan de op eer en wraak gefixeerde familieclan van de rooms-katholieke Don Corleone uit Sicilië hem niet ontgaan. Het speelt zich nota bene af in de Verenigde Staten.
Ten derde. Op de valreep maakt Philipse in zijn betoog nog even gewag van andere groepen immigranten die «verregaand» cultureel moeten assimileren. Over assimilatie is uiteraard eerlijk van gedachten te wisselen en van mening te verschillen. Philipse poneert de stelling echter om andere niet-blanke immigranten die geen moslims zijn (zoals Antillianen) via een achterdeur in zijn betoog te rommelen. Antillianen worden al heel lang beschenen door de Verlichting, volgens Philipse het «grondbeginsel van de westerse beschaving». Als zelfkritiek dé westerse waarde is, moet hij ook de volgende stap zetten. Of toegeven dat de Verlichters op de Antillen hebben gefaald, hetgeen de Verlichting als universeel project in het hart treft. Dan wel de vraag opperen of en in welke mate de Verlichting een genetische zaak is die net als melk drinken voor sommige rassen niet is aan te leren. Met andere woorden: Philipse scharrelt zijn argumenten bij elkaar om deze keuze te ontlopen.
Waarom is het zo gelopen? De oorzaak is simpel: 9/11. Sinds 11 september 2001 mag alles anders zijn en is alles anders geworden. Incorrectheid is toen op internationaal niveau dankzij Bin Laden in één klap correct geworden. Volkert van der G. voegde daar 6 mei 2002 met de moord op Pim Fortuyn een nationale dimensie aan toe.
Zowel 9/11 als 6 mei heeft geleid tot een nieuwe publieke cultuur: pis kijken, hartstochtelijk de nieren van de ander proeven. Het debat is ad hominem geworden. Nog even en de voormalige liberale leider Frits Bolkestein wordt ter verantwoording geroepen voor zijn boek Moslim in de polder, waarin hij bijna zeven jaar geleden concludeerde: «De islamitische wereld vormt geen bedreiging voor het Westen ( ) De enige bedreiging voor het Westen komt van binnenuit. ( ) Maar dat hebben we allemaal aan onszelf te wijten.»
God verhoede dat. Want het debat over immigratie en integratie is nu al bijna een 180 graden gedraaide variant op het axioma van de Hongaarse partijleider Janos Kadar die na de sovjetinterventie in 1956, mede uit lijfsbehoud, graag zei: «Wie niet tegen ons is, is voor ons».
Zelfs de speciale notitie die minister Rita Verdonk van Vreemdelingenzaken en Integratie deze maand bij de Miljoenennota voegde, gaf blijk van de angst voor de oude stoplap «wie zwijgt, stemt toe». Ze meldde daarin dat het relatieve aandeel van Surinaamse leerlingen op havo en vwo inmiddels even groot is als dat van autochtone Hollandse kinderen. Maar daarna haastte ze zich te concluderen dat «in weerwil» van dit soort successen de problemen groot zijn. Geen misverstand. Het gaat me er niet om dat minister Verdonk à la ex-staatssecretaris Karin Adelmund van Onderwijs louter larmoyant oog zou moeten hebben voor vooruitgang. Het gaat me erom dat dit soort kleine feitjes wordt weggefrommeld. Kennelijk verstoren ze de een dimensionaliteit van de discussie die de nieuwe politieke correctheid opeist.
Anders gezegd, de details verstoren het zelfbeeld van de nieuwe politieke correctheid. Ze heeft haar eigen moment van inzicht, van de bekering, gedefinieerd als Stunde Null en wil dat zo houden. Het uur der waarheid van de correcten is het begin van de geschiedenis geworden. Wie een ander of geen nulpunt heeft, is incorrect. Aan de orde is het «posterieure verzet», een begrip van de journalist J.M. Bik (NRC Handelsblad) waarmee hij de strijd over «goed en fout» ná de oorlog omschrijft. Wie zei toen wat, is het evangelie. Wat doet wie nu, is niet leuk.
Voor de goede orde. Als het moet, wil ik best beamen dat de islam een achterlijke godsdienst is. Dat is vanuit historisch oogpunt te verdedigen. Kijk de jaartallenboekjes er maar op na. Ik voel er echter weinig voor om dat gegeven als een herboren bekeerling, die het psalmenboek heeft ontdekt, te reciteren. Dat is de mannelijkheid van de voetbalkleedkamer, geen strategie.
Natuurlijk, wie zijn kamer wil opruimen, moet eerst de boel aan kant hebben en kan pas daarna de spullen herschikken. Grote problemen rechtvaardigen grote woorden. Immigratie en integratie zijn maatschappelijke kwesties, dus een politieke zaak. In die politieke arena kwetst men elkaar zelden te snel.
Maar rekenschap en verantwoording moeten wel aan één voorwaarde voldoen. Schuld en boete in de openbare ruimte zijn geen onderwerp voor de biechtstoel. Democratie in het publieke domein is namelijk niet louter inhoud maar ook vorm. Wie zijn eigen spelregels wijzigt als het uitkomt, lijkt een vent maar kan een doodgraver blijken. Van dezelfde Republiek en Verlichting die zo stoer worden verdedigd.
De meningsverschillen die verbaal worden uitgevochten, getuigen volgens mij minder van engagement met Nederland dan ze suggereren. Zij zijn vooral een onderlinge afrekening tussen de politieke correcten uit heden en verleden. Ze zijn een vorm van eerwraak.