
Het zindert in de stad. Bepaalde figuren – (‘Hé… jij?’) maken afspraken met je in cafés waar het vooral vroeger gebeurde en vragen dan: ‘Wat zou je ervan vinden als wij met een nieuwe politieke partij kwamen?’
‘En hoe ziet die partij er dan uit?’
‘Een beetje links, een beetje rechts, maar geen D66. Wij willen een intellectuele partij die vooral tegen de domheid is. Dus onze aandacht ligt op een aantal punten…’
Een beetje links, en een beetje rechts… dus toch D66… Trouwens, een beetje links en een beetje rechts is de PVDA al, en de VVD eigenlijk ook, om maar niet te spreken van het CDA. Allemaal een beetje links en een beetje rechts, een beetje niets.
‘Vertel die punten maar’, zeg ik.
En dan komen ze: ‘Onderwijs, onderwijs en onderwijs. Daar moet het meeste geld heen. Daarom hebben we jou ook uitgenodigd.’
‘Klinkt al goed, en verder?’
‘Veel minder geld voor defensie. Wij gaan ervan uit dat er geen vredesmissies bestaan.’
‘En economie?’
‘Dat kan ik je beter opsturen. Wij vinden dat belangrijke zaken zoals openbaar vervoer, energie, de medische zorg niet geprivatiseerd mogen worden en in handen van de overheid moeten zijn. Er moet dus ook een publieke omroep zijn, maar niet met drie netten. Hoogstens twee. Niet commercieel, dus de omroepbijdrage moet fors hoger. Hierin zijn we dus links. Rechts zijn we als het gaat om zaken als ontslagrecht, hypotheekrenteaftrek, minimumloon…’
De man met wie ik praat – laat ik zeggen dat hij ooit journalistieke werkzaamheden verrichtte – praat vol vuur en ik doe mijn best te luisteren.
Er is iets vreemds. Tot het moment dat ik hier in dit café kwam, had ik echt zin in een nieuwe partij. Een partij waaraan dus mensen zouden meedoen die wel eens een boek lezen. Mensen die zelf ook wel eens een boek hebben geschreven. Maar nu ik tegenover zo’n kerel zit, zinkt de moed me in de schoenen. Ik deel zijn hopeloosheid over de huidige politiek (‘Alles is toch hetzelfde, en wat afwijkt, daar wil je toch niet op stemmen!’) maar toch kan ik die beslissing niet nemen.
‘Heb je de stemwijzer gedaan?’ vraagt hij opeens.
Ik knik: ‘De eerste keer sp, de tweede keer vvd, toen had ik het door en kon ik er elke partij uit krijgen die ik wilde.’
‘En wat ga je stemmen?’
‘Vermoedelijk d66, maar zeker niet op Pechtold, of vvd, maar zeker niet op Rutte of Verdonk.’
‘Maar geen PVDA.’
‘Daar twijfel ik ook over’, zeg ik. ‘Maar dat kan ik eigenlijk niet doen, omdat ik gezien en ervaren heb dat te veel mensen van deze partij domweg niet deugen. Van alle partijen ben ik het meest teleurgesteld in de PVDA, dan is het raar om daarop te stemmen.’
‘We hadden er direct na Pim Fortuyn moeten zijn, maar toen was het niet het goede moment. En nu zijn we te laat’, zegt de man.
Ik vraag naar de multiculturele samenleving.
‘Generaal pardon. Handhaven van de wet zoals hij nu is met wat kleine aanpassingen.’
‘Artikel 23?’
‘Weg ermee.’
‘Veiligheid?’
‘Daar zul je het wel moeilijk mee hebben’, zegt de man. ‘We willen de rechtsstaat ten diepste respecteren. Dus eigenlijk minder afluisteren, de privacy mag niet geschonden worden, we zijn ook niet zo voor cameratoezicht, we willen alles toetsen middels de rechten van de mens. We willen ons laten adviseren door…’ Hij noemt de naam van een vrouwelijke hoogleraar van wie een andere bekende hoogleraar dertig jaar geleden zei dat ze ‘de mooiste tieten ter wereld’ had.
‘Ben ik voor’, zeg ik.
We praten nog wat.
Wordt mijn probleem minder als die partij er zou zijn?