Ik stond in een tussencoupé, we reden ergens tussen Ede-Wageningen en Arnhem, ik probeerde mezelf verstaanbaar te maken door heel hard in mijn telefoon te praten. De week erop zou ik als ‘writer in residence’ aan een festival verbonden zijn. De journalist wilde weten wat mijn visie was op het festivalthema, dat luidde: wat horen we als we luisteren.
Ik was de belafspraak vergeten, om de een of andere reden weiger ik zulke niet-fysieke afspraken in mijn agenda te zetten, en nu moest ik improviseren terwijl ik een stukje Nederland doorkruiste dat bekend staat om zijn bermudadriehoekachtige eigenschappen waar het telecommunicatie betreft.
Mijn visie, dus. Ik had het statement gelezen van de organisatoren, en daaruit bleek duidelijk dat het hier ging om een maatschappelijk luisteren, voorbijgaan aan het eigen gelijk, extreme en vastgeroeste opposities. Dus zei ik iets over, nou ja, alles waarover je iets zegt als je op dit moment in Nederland en de wereld leeft.
De journalist was stil, soms omdat ze noteerde wat ik zei en soms omdat de verbinding al een poosje bleek te zijn weggevallen. Dus controleerde ik om de zoveel zinnen of ze er nog was, of liever gezegd of ik er zelf nog was. Ik merkte iets op over de ironie van dit slecht verstaanbare gesprek, maar ze zei: sorry, je zei iets, wat zei je, kun je het nog eens herhalen?
Waar ze eigenlijk iets over wilde weten, zei ze na een poosje, wat is jouw band met de stad van het festival? Je bent daar toch opgegroeid? Wat hoor je, vroeg ze, als je naar de stad van je jeugd luistert?
Ik zat midden in een verhaal over racisme, xenofobie, de moeilijkheid van het preken voor een andere dan je eigen parochie. De trein stopte, langs me heen stapten er mensen uit en in, ik voelde me een godsdienstfanaticus op een plein, schreeuwend tegen de massa’s maar door niemand gehoord. En nu ging het gesprek ineens richting mijn jeugd, waar wel iets over te zeggen valt misschien, maar alleen met veel omtrekkende bewegingen, losgeweekt van de nostalgie en zelfvertedering die het allemaal zo utterly slaapverwekkend maken.
Proust had zijn madeleine, zei de journalist. Wat is jouw madeleine als het op geluid aankomt?
Zo werkt het niet, wilde ik zeggen, die madeleine kwam eerst, niet de gedachte aan de madeleine, en bovendien ging het bij Proust om geur en smaak.
Goh, zei ik, daar vraag je me wat.
Vogelgeluiden uit de Ooijpolder, misschien?, opperde de journalist toen ik stil bleef, denkend aan geluiden uit mijn jeugd, waar niet aan te denken valt, probeer het maar eens.
Eigenlijk ken ik de stad van mijn jeugd niet, niet echt. Er zijn alleen gemeenplaatsen van een rustige straat vol buiten spelende witte kinderen uit linkse, cultureel angehauchte middenklassengezinnen. Stand in de mand en de bal is voor… Norbert, Claire, Freek, Sjoerd, Roos, Kiki. Een school met een groot grasveld en daarachter bomen, waar je stiekeme dingen kon doen. Er zijn straten, maar nauwelijks straatnamen. Geen echte plattegrond.
Mijn moeder woont er nog. Als ik van het station naar haar huis fiets, lijkt alles laag en benauwd, maar ik weet dat dit niet de werkelijkheid is, alleen die van mij. Mijn tienerslaapkamer heeft nog hetzelfde mosterdgele behang met jaren-zestigpatroon. Hetzelfde bed, een antieke twijfelaar, logeerbed nu.
Ik herinner me een café dat niet meer bestaat, waar we alleen in mochten omdat de zus van een vriendin er werkte, eigenlijk moest je eenentwintig zijn. Eenentwintig! Dat leek toen een exotisch oord. Wie eenentwintig was hoefde niet meer in haar geboortestad te wonen, die had een eigen kamer ergens anders, die kon met haar eigen geld haar eigen boodschappen doen, hard muziek draaien en jongens mee naar huis nemen. Achter in het café was een dansvloertje dat licht gaf, maar als ik erbij stilsta weet ik niet op welke manier dan, bij nader inzien was het misschien een lichtgevend plafond. Altijd als ik langs de plek kom waar toen dat café was, denk ik aan hoe we toen dansten, in een kringetje, zuinig nippend van de plastic bekers zoete witte wijn. Ik begrijp niet hoe ik van daar naar hier ben gekomen, hoe tijd zich überhaupt tot ruimte verhoudt, hoe het kan dat de zus van mijn vriendin niet meer leeft terwijl ik haar nog zo helder voor de geest kan halen.
Maar dit is geen verhaal en al helemaal geen geluid. Sorry, zeg ik tegen de journalist, ik weet het niet, doe anders maar gewoon die vogels.