Boenins veelvuldige keus voor het spoor heeft ‘dramaturgisch’ nut: veel mensen bijeen die elkaar niet kennen. Dan is er de ongebondenheid van het onderweg zijn, die mensen soms opener maakt, maar die, een laag dieper, ook metafoor is: ‘Zijn wij niet allen onderweg?’ sprak de dominee.
Los van literair nut, Boenin moet van treinreizen gehouden hebben. In 1912 schrijft hij ‘De nieuwe spoorlijn’, waarin trein en reis geen coulissen zijn maar het onderwerp zelf. Eindeloos rijdt hij langs berken, dennen en sparren en hij ervaart ‘de hele schoonheid en de hele diepe droefenis van het Russische landschap, dat zo onafscheidelijk verbonden is met het hele Russische leven’. De mensen uit de weinige dorpen die hij op perrons ziet, noemt hij ‘een donker en somber bosvolk’ en ‘dit jonge, afgebeulde volk’. De uitgestrektheid van het land trekt hem aan en beangstigt hem. Het woud is ‘eindeloos groots’, maar ook somber, en het heeft verdriet; verdriet dat mede veroorzaakt lijkt te worden door de trein die eeuwenlange stilte doorbreekt. Dus denkt de lezer aan dokter Astrow uit Oom Wanja, die Boenin bekend was en die al in 1897 de bossen wilde redden. Vergeefs, naar ik vermoed, want bossen en volk stond nog heel wat afgebeul te wachten, zij het niet langer in naam van de ‘reactie’ maar in die van de vooruitgang.
Boenins reis borrelde op door Diogenes waarin het toneelensemble van Kaloega per trein naar Petersburg reisde om daar samen met andere gezelschappen het eeuwfeest van Tsjechovs De meeuw middels vele interpretaties te vieren. De reis deed de kijker verlangen naar onderweg zijn, zoals in Boenins verhaal.
Maar er was veel meer. Zoals de oude man van de garderobe van het Alexandrinski Theater, die, als ontelbaren, voor het feit dat hij het verrukkelijke lot van krijgsgevangene had mogen proeven, daarop door Stalin beloond was met de Goelag. Die met geest, wijsheid en zonder zelfverheffing sprak. En wiens opmerking dat hij in elk geval niemand had aangegeven, een wereld van angst deed vermoeden waarin schone handen een betrekkelijk begrip was. (Ach, ik had ook net Rybakovs vervolg op Kinderen van de Arbat gelezen: 1935 en volgende jaren.) Er was de regisseur van het gezelschap die het cynisme en de leegte van vandaag weet aan zeventig jaar opgelegd atheïsme en die de terugkeer van het christendom als enig redmiddel zag en het humanisme van Tsjechov van een christelijk doopsel voorzag. Wat verblufte, maar wat niet verhinderde dat zijn ‘Nina’ de onmogelijke monoloog van Kostja’s hand uit het eerste bedrijf acceptabel maakte.
O Nina, in het echt Olga geheten. Prachtige actrice, in alle betekenissen, die ook nog es zangeres is. Die met haar dochtertje in een treurige Chroesjtsjov-flat woont. Die aangenomen is op de beste toneelschool van Rusland maar de 1500 dollar schoolgeld niet kan betalen. ‘Naar Moskou, naar Moskou’, zegt haar naamgenote in Drie zusters voorspellend.
Rusland ‘tragisch’ noemen schijnt een cliché te zijn, maar met documentaires van dit niveau mag Diogenes vooroordelen bevestigen. Die trouwens wel es oordelen zouden kunnen zijn.
Rubriek
Nina, o nina
Las het eerste deel van Boenins Verzameld Werk. Dat was genieten en er zijn er nog drie te gaan! In dat eerste deel komen veel stations, treinen en spoorwegen voor. Niet vreemd in dat enorme land, dat toen hij schreef pas een halve eeuw enigszins open lag voor niet-koetsbezitters.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1997/6
www.groene.nl/1997/6