ONDANKS EEN TWINTIGJARIGE carrière als oorlogscorrespondent in onder meer het Midden-Oosten en de Balkan, grotendeels voor The New York Times, en de publicatie van acht boeken, maakte Chris Hedges, ontvanger van de Pulitzer-prijs 2002, begin dit jaar een beginnersfout: hij schreef een boek op bestelling. Uitgeverij Knopf had Hedges verzocht een boek over de pers te schrijven, met als premisse dat de nieuwsjournalistiek stervende is - een gevolg van de verschuiving van print naar digitale technologieën, met alle dalingen in de oplages en advertentie-inkomsten van dien. En een falende nieuwsjournalistiek is funest voor het functioneren van een democratie.
Het was een premisse waarin Hedges zich tot op zekere hoogte kon vinden. Maar het was lang niet het hele verhaal. ‘Wat Knopf wilde, was een mythische versie van de pers’, zegt Hedges als ik hem spreek. ‘Onversaagd en onafhankelijk, in dienst van de waarheid, gaat Amerika’s geweldige journalistieke traditie ten onder - zo'n soort narratief.’
Wat Knopf kreeg, was een manuscript dat ‘de verrotting van de commerciële media aan de kaak stelde’: ‘Ik beschreef hoe de pers tegen de elites aanschurkt’, vertelt Hedges, ‘hoe onze grote kranten zich in de aanloop naar de Irakoorlog lieten inpakken door de oorlogspropaganda. Dat niemand de financiële crisis zag aankomen omdat de businessreporters uit lunchen waren met figuren als Robert Rubin (minister van Financiën onder Bill Clinton en later Citigroup-bestuurder - mvg) en officials van Goldman Sachs die ze nog kenden uit hun studententijd.’ En Hedges beschreef waar de pers het niet over heeft. Bijvoorbeeld hoe tegendraadse figuren als de linkse intellectueel Noam Chomsky en Amerika’s ‘consumentenman’ Ralph Nader bewust buiten de mainstream worden gehouden en ‘paria’s van de cultuur’ zijn geworden. Zo stuitte hij tijdens zijn research op een intern memo van een New York Times-redactiechef die schrijvers en columnisten verbood Chomsky’s naam te noemen.
Als Hedges het al heeft over de gevaren van de verschuiving van een op print gebaseerde cultuur naar een beeldcultuur, dan wijst hij opnieuw beschuldigend naar de commerciële media - in het bijzonder naar kabeltelevisie. ‘De beelden die ons gevoerd worden, en die op onze emoties werken, worden bekwaam geconstrueerd en gedecimeerd door op winst gerichte ondernemingen. Nu verwarren we “hoe we gemanipuleerd worden ons te voelen” met “kennis”. Dat is precies hoe we met Barack Obama zijn geëindigd.’
Knopf - ‘onderdeel van de Duitse multinational Bertelsmann’, zegt Hedges veelbetekenend - was not amused. ‘Op een dag belde een Knopf-redacteur me. Ze waren niet tevreden met het manuscript, zei hij, maar dit was geen probleem, want “ze zouden me helpen alle negativiteit eruit te halen”.’
Daarop wendde Hedges zich tot uitgeverij Nation Books die bereid bleek zijn voorschot af te kopen. Vervolgens besloot hij het hele boek aan te scherpen. ‘Ik had een boek geschreven over de instorting van één zuil van de liberal class: de pers. Maar wat ik me tijdens het schrijven al begon te realiseren, en wat versterkt werd door de reactie van Knopf, is dat alle zuilen van de liberal class zijn omgevallen. De culturele en politieke consequenties daarvan zijn catastrofaal. De linkse kerk, universiteiten, vakbeweging, de cultuur, die uiteraard geheel gecorporatiseerd is, de pers en de Democratische Partij: ze hebben ons allemaal in de steek gelaten. Ze hanteren nog wel de retoriek van linkse waarden, maar hun daden en de allianties die ze hebben gesmeed, hebben ze gedegradeerd tot collaborateurs met de corporate state en de krachten die in oorlog zijn met linkse waarden.’

OM DIT PUNT te maken neemt Hedges de lezer in het net verschenen Death of the Liberal Class mee naar de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Het waren de hoogtijdagen van progressief Amerika, toen het socialisme nog een krachtige stroming was. Tijdschriften als Appeal to Reason en The Masses hadden miljoenenoplages, een anarchistische schrijver als Dwight Macdonald werd breed gelezen en een miljoen kiezers stemden op de socialistische presidentskandidaat Eugene Debs. Grote vakbonden als The Wobblies en het Congress of Industrial Organizations, vaak gebouwd rondom linkse kerken, hadden reële maatschappelijke macht. Amerika’s intrede in de oorlog, in 1917, veranderde dat alles. President Wilson had in 1916 campagne gevoerd voor een tweede ambtstermijn met de boodschap dat hij het land uit de oorlog had gehouden. Maar eenmaal gekozen gaf Wilson toe aan de druk van Wall Street om zich niet langer afzijdig te houden, schrijft Hedges. ‘De banken hadden enorme leningen aan Engeland en Frankrijk uitstaan die nooit zouden worden terugbetaald als Duitsland de oorlog won’, zegt hij. ‘Wilson creëerde vervolgens ’s werelds eerste systeem voor moderne massapropaganda: het Center for Public Information, geleid door George Creel, een voormalige onderzoeksjournalist die later in zijn carrière voor communistenjager Joe McCarthy en Richard Nixon zou werken.’
De propaganda bleek effectief. ‘De mensen van Creel bestookten het publiek via de radio, grafische kunst en film, daarbij bouwend op studies van Freud en Wilfred Trotter die aantoonden dat mensen niet zozeer geroerd worden door de rede maar door de manipulatie van emoties. Opmerkelijk genoeg verhuisden veel Creel-mensen na de oorlog naar Madison Avenue (verzamelnaam voor de reclamebranche - mvg) om daar voor de overheid en bedrijven te werken. Het was in die jaren dat Amerika consumptie als innerlijke drang institueerde.’
De Eerste Wereldoorlog was tevens de periode waarin de elite het concept van ‘permanente oorlog’ introduceerde, stelt Hedges. ‘Eerst demoniseerden we de Duitsers, toen de Rooien. Na de oorlog gebruikten we de Espionage Act, die was aangenomen tijdens de oorlog om in eigen land spionnen op te pakken, om achter radicale elementen aan te gaan. Zo kon het gebeuren dat iemand als Emma Goldman naar Rusland werd gedeporteerd.’
Hier opent Hedges zijn aanval op de liberal class. ‘Het linkse establishment bleek maar al te bereid zich te keren tegen mensen die autonoom genoeg waren om voor de arbeidersklasse op te komen, zoals de journalist I.M. Stone of vakbondsman Bill Haywood - beiden werden afgeserveerd als communist. Linkse organisaties, geleid door carrièremakers en egocentrische, antipathieke mensen, begonnen hun eigen mensen te consumeren.’
Na de Tweede Wereldoorlog zette dit patroon door. ‘De communistenjacht werd geleid door conservatieven als McCarthy en Nixon, maar het waren de liberals die het toelieten. Zoals het ook Democratische presidenten waren die de voor de arbeidersklasse meest desastreuze maatregelen doorvoerden: Henry Truman in 1947 met de Taft-Hartley Act die de macht van de vakbonden brak, en later Bill Clinton met het vrijhandelsverdrag Nafta.’
Hedges constateert: ‘Tijdens enorme periodes van ontevredenheid, zoals in de Depressie van de jaren dertig of met de burgerrechtenbeweging in de jaren zestig, kon de onvrede via de kanalen van de liberal class worden geventileerd. Zo kregen we de New Deal en de Civil Rights Act. Tegelijkertijd hield de liberal class radicalen die de kapitalistische of corporate state in twijfel durfden trekken buiten de deur. In ruil daarvoor mochten ze blijven zitten op relatief geprivilegieerde posities - als academici, magistraten, journalisten en vakbondsleden die het niet hebben over de transformatie van de maatschappij, maar die opereren als junior partners van het bedrijfsleven.’

DE DAADWERKELIJKE vestiging van de corporate state begon volgens Hedges onder president Reagan (1981-89), met de deregulering en het terugdraaien van anti-trustwetgeving. Dat proces werd voltooid door Bill Clinton, volgens Hedges ‘zonder twijfel de grootste verrader van de Amerikaanse arbeidersklasse ooit voortgebracht door de Democratische Partij’: ‘Clinton begreep dat als hij het bedrijfsleven plezierde door de economie naar hun zin te structuren, hij meer campagnegeld kon ophalen. Hij begreep ook dat de arbeiders- en onderklassen toch wel Democratisch zouden stemmen. Dus begon hij het bedrijfsleven te paaien met draconische wetgeving.’
Hedges doelt op het eerder genoemde Nafta (1994) waardoor honderdduizenden banen verloren gingen aan lagelonenlanden, de Welfare Reform Act 1996 die bijvoorbeeld een bijstandsuitkering terugbracht tot 143 dollar per maand, en de Financial Services Modernization Act (1999) die het onderscheid tussen commerciële en investeringsbanken ophief. ‘Weet je waarom Canada geen financiële crisis heeft?’ vraagt Hedges. ‘Omdat ze daar hun banken niet toestonden om hedgefunds te worden.’
Tegen het eind van de jaren negentig ontvingen de Democraten evenveel campagnedonaties van het bedrijfsleven als de Republikeinen. ‘Dit betekende in feite het einde van de liberal class en traditionele linkse waarden - het opkomen voor burgerrechten en de arbeidersklasse, de overtuiging dat de ouderen, zwakkeren en onfortuinlijken hulp nodig hebben. Liberals spreken nog in die termen, maar ze zijn gestopt deze mensen te beschermen.’
Als voorbeeld noemt hij de hervorming van de gezondheidszorg. ‘De ziektekostenverzekeraars krijgen vierhonderd miljard dollar aan subsidies en ze kunnen nog altijd eenzijdig de eigen bijdragen en premies verhogen. Elke eerlijke discussie over de Amerikaanse gezondheidszorg zou moeten beginnen met de vaststelling dat het for profit-systeem het probleem is. Maar dat zal nooit gebeuren, omdat de verzekeringsindustrie en haar lobbyisten de discussie bepalen - zowel in de media, dankzij de hovelingen die als commentatoren en analisten optreden, als binnen het politieke proces zelf.’
Het linkse establishment in Amerika is moreel failliet, vindt Hedges. ‘De tragedie van de regering-Obama is dat ze in feite de vernietiging van nationale en internationale wetten die onder Bush was ingezet heeft gecodificeerd. Zelfs habeus corpus is niet in ere hersteld.’
De woede in de Amerikaanse maatschappij, die zich vooral uit ter rechterzijde - de Tea Party, de militia’s, christelijk rechts - richt zich op Washington en op het linkse establishment, constateert Hedges. ‘Een van de interessantste aspecten aan de Tea Party-beweging is de manier waarop Dick Armey (voormalig Republikeins partijleider - mvg), gesteund door geld van het bedrijfsleven, ervoor heeft gezorgd dat de volkswoede niet gericht is tegen Wall Street maar tegen de overheid - met weinig subtiele ondertonen van verborgen racisme. Maar de haat tegen de liberal class is verdiend. De liberal class, in het bijzonder de progressieve tak van de Democratische Partij, waakte immers traditioneel over de belangen van de arbeidersklasse en de middenklasse. Die rol heeft men ingeruild voor corporate geld.’
Het grootste gevaar van een falende liberal class is volgens Hedges dat aanzwellende woede niet meer binnen het systeem kan worden geuit. ‘Daarmee betreden we een tijdperk van moreel nihilisme.’
En aan woede is geen gebrek. ‘We hebben een permanent woedende onderklasse gecreëerd. Het mechanisme dat de corporate state gebruikt om het deksel op die woede te houden, is ons gevangeniswezen: 25 procent van de gevangenen in de industriële wereld zit in Amerikaanse gevangenissen.’
Voor veel Amerikanen uit de onderklasse - met haar schulden, drugsproblemen, werkloosheid, overgewicht, gebrekkige opleidingsniveau en desintegrerende gemeenschappen - wordt de werkelijkheid steeds ondraaglijker. Dat drijft deze mensen in de armen van christelijk rechts en andere extreme groeperingen, vreest Hedges. ‘En je kunt ze daar moeilijk uithalen. Probeer je dat toch, dan krijg je te maken met de razernij van iemand die doodsbang is om terug te moeten keren naar die op de realiteit gestoelde wereld die hem bijna vernietigd had. Dat verklaart ook hun liefde voor apocalyptisch geweld. Ze verheugen zich in de gedachte dat de krachten die hen bijna vernietigd hadden, op een dag zelf vernietigd worden - evenals iedereen die deel uitmaakt van die cultuur.’
Apocalyptisch geweld, geloof in magie, de omarming van persoonlijke en historische lotsbestemming in een cultuur die via beelden en spektakel communiceert - dat is een totalitaire cultuur, stelt Hedges. ‘We hebben, naar de term van de filosoof Sheldon Wolin, een systeem van “omgekeerd totalitarisme” gecreëerd. Het is een vorm van totalitarisme die zijn expressie niet vindt in een demagoog of een charismatische leider, maar in de anonimiteit van de corporate state. Onder omgekeerd totalitarisme veinzen bedrijven dat ze loyaal zijn aan de grondwet en de politiek, maar hebben ze in werkelijkheid de verschillende lagen van de macht dusdanig gecorrumpeerd dat de burgers machteloos zijn. We hebben een coup d'état ondergaan. En wij hebben verloren en zij gewonnen.’
Een ander belangrijk verschil met klassiek totalitarisme is dat binnen omgekeerd totalitarisme de economie boven de politiek wordt gesteld in plaats van andersom. ‘Bij die omdraaiing hoort een andere vorm van meedogenloosheid. Met de commercialisering van de Amerikaanse cultuur wordt de waarde van zowel de mens als de natuurlijke wereld bepaald door de markt. Dat betekent dat het bedrijfsleven zal doorgaan met het exploiteren van mens en natuur totdat uitputting of instorting volgt. Dat is ook de reden dat de klimaatcrisis onlosmakelijk verbonden is met de economische crisis. Samenlevingen die hun kapitalistische krachten niet kunnen reguleren, zoals Marx al begreep, kannibaliseren zichzelf tot ze sterven. En dat is wat we nu doormaken.’

‘WE GAAN het milieu en ons land niet redden middels electorale politiek’, zegt Hedges. ‘Wie denkt dat stemmen op een Democratische kandidaat nog enig verschil maakt, leeft in een illusie. Ik lunchte laatst in New York met father Daniel Berrigan (politiek activist, vooral bekend van zijn acties tegen de Vietnamoorlog - mvg) en vroeg hem wat hij van de verkiezingen van 2008 vond. Zijn antwoord was: “Als kiezen zo effectief was, zou het wel verboden worden.”’
Hedges hoopt dat het electoraat eindelijk door de façade van Barack Obama heen kijkt. ‘Hij functioneert als een merk voor de corporate state. Vergelijk het met Benetton en Calvin Klein die kleurlingen en aidspatiënten gebruiken om hun merken te laten associëren met risicovol leven en progressieve politiek. Het resultaat is hetzelfde: de passieve consument verwart een merk met een echte ervaring.’
Vanaf nu moet al het verzet op lokaal niveau plaatsvinden, zegt Hedges. ‘Voedsel zal een machtig politiek wapen worden. In de postindustriële delen van het land zie je al voedselwoestijnen ontstaan - hele steden, zoals Camden in New Jersey, waar geen supermarkt is en je alleen ongezond vet eten kunt vinden. Dit zijn de plaatsen - en hun aantal neemt toe - waar geen banken meer opereren en de gemeenschappen in rap verval zijn. En de corporate state zal niets doen aan dat menselijk lijden en die misère.’
Ook van de liberal class valt geen ingrijpen te verwachten. ‘Dat wordt onze taak. De echte correcties in de Amerikaanse democratie zijn toch al nooit van bovenaf gekomen. De vraag is niet: hoe krijgen we de goede mensen aan de macht? Want zoals Karl Popper terecht schreef: de meeste mensen die tot macht zijn aangetrokken zijn op z'n best middelmatig, zoals Obama, of Bush. De vraag is: hoe zorgen we ervoor dat de machthebbers bang voor ons zijn?’
Hedges wijst op succesvolle sociale bewegingen uit het verleden - de Liberty Party die tegen slavernij streed, de burgerrechtenbeweging, de antioorlogbeweging ten tijde van Vietnam: steeds boezemden ze de machthebbers angst in. ‘Dat is waarom Richard Nixon onze laatste, echt liberale president was: hij was bang voor bewegingen. Dus nam hij wetten aan als de Clean Air Act en de Mining Safety Act - overigens allemaal wetten die geschreven waren door Ralph Nader.’ Daarbij mag het nooit om macht gaan, maar louter om morele imperatieven die geen compromissen toestaan. ‘Het is aan ons om op te komen voor de onteigende onderklasse, zieke kinderen, de ongelukkigen die gemarteld en gedood worden in landen als Irak en Afghanistan vanwege onze roofzuchtige en uit de klauwen gegroeide oorlogsindustrie.’
Dat gaat niet zomaar. ‘We zullen persoonlijke opofferingen moeten doen voor deze morele imperatieven, zelfs als we eerst paria’s moeten worden. Alleen middels rebellie en verzet kunnen we onze integriteit en onze eigen individualiteit behouden. Als we weigeren dit te doen, als we passief en buigzaam blijven, dan is zowel onze natie als ons ecosysteem gedoemd.’

Chris Hedges, Death of the Liberal Class, Nation Books, $ 24.95