
Twee jaar geleden in New York werden onze kinderen vaak vol bewondering aangekeken vanwege hun tweetaligheid. ‘Oh, I wish our kids were bilingual!’ riepen andere ouders. Tweetaligheid was een van de meest felbegeerde extraatjes die je je kind kon meegeven in de concurrentiestrijd op school en later op de universiteit. Naast het evidente voordeel van twee talen spreken, deden er namelijk ook allerlei verhalen de ronde over verhoogde empathie, creativiteit, ‘out of the box’-denken en zelfs cognitieve voordelen die verbonden zouden zijn aan tweetaligheid. Een soort win-win-win-win.
De markt speelde er handig op in met Franse slaapliedjes voor baby’s of Mandarijn voor peuters. Je kon het zo gek niet bedenken of het werd ergens aangeboden. Uiteindelijk is het lastig vol te houden als de ouders thuis en de leraren op school gewoon Engels spreken en vaak gaven de ouders (en de kinderen!) er na een zekere periode toch de brui aan. Behalve bij de tweetalige gezinnen. Want voor ons was het makkelijk. Thuis spraken we Nederlands, op school spraken de kinderen Engels. En dan was er nog onze nanny, die Spaans met ze sprak. ‘No más brood, please!’ kon mijn jongste dochter roepen.
Toen we onze terugkeer naar Nederland voorbereidden, merkten we dat we het vervelend zouden vinden als de kinderen hun Engels kwijt zouden raken. En hun Spaans, al spraken ze dat veel minder goed. Bovendien hadden we het gevoel dat Engels, na tien jaar in New York, onderdeel was geworden van onze identiteit. Ik besloot op onderzoek uit te gaan.
Via-via kwam ik in contact met Erica Levy, hoogleraar aan het Teachers College van Columbia University en specialist op het gebied van tweetaligheid, in het bijzonder van spraakklanken. Ze bevestigde onze vermoedens: het idee dat een vroeg geleerde tweede taal sowieso ‘ergens’ blijft hangen klopt niet. Onze kinderen waren nog zo jong dat ze bij onvoldoende onderhoud in Nederland hun beheersing van het Engels vrijwel zeker zouden verliezen. Het enige wat wel blijft hangen is het vermogen om bepaalde klanken uit te spreken. Voor klankontwikkeling geldt namelijk onbetwist: hoe jonger je ermee begint, hoe beter. De hersenen van kinderen zijn nog zo plastisch dat ze zich de spraakklanken echt eigen maken.
De keerzijde van die plastische hersenen is dat kinderen de grammatica en de woordenschat van een taal ook weer heel snel verliezen. ‘Het geheugen van kinderen werkt heel anders’, vertelt de Belgische Annick De Houwer, hoogleraar taalverwerving en taalonderwijs aan de Universiteit van Erfurt in Duitsland en directeur van het Talencentrum daar, aan de telefoon. Zij wijst erop dat het adagium ‘hoe jonger, hoe beter’ niet zomaar valt te veralgemeniseren. Accent is volgens De Houwer een luxe, het gaat erom dat je in een taal kunt communiceren. Het belangrijkste is volgens De Houwer goed onderwijs en continuïteit. ‘Kinderen moeten een taal blijven spreken, anders gaat de kennis verloren.’
Het advies voor onze kinderen was helder. Zorg ervoor dat ze Engels blijven spreken, lezen en schrijven, met dat Nederlands komt het vanzelf goed. Met dit advies in het achterhoofd gingen we op zoek naar een tweetalige school in Amsterdam. Al snel begrepen we dat dit lastiger was dan we dachten. Hoewel een aantal middelbare scholen tweetalig onderwijs aanbood, leek de kwaliteit daarvan niet altijd gegarandeerd. Zo vertelde een docent Engels aan een gymnasium mij dat hij leraren wiskunde op zo’n tweetalige school tijdens geometrie had horen spreken over ‘corners’ in plaats van ‘angles’. ‘Als het niveau zo laag is, dan kun je er maar beter niet aan beginnen’, was zijn boodschap.
Een nog belangrijker obstakel was dat op basisscholen (de leeftijdscategorie van onze kinderen) op dat moment simpelweg géén tweetalig onderwijs werd aangeboden.
De hoofdregel in Nederland is dat kinderen op de basisschool in groep 7 en 8 met Engels beginnen, al wordt dat wel steeds ietsje vroeger. In de wet is vastgelegd dat in principe les wordt gegeven in het Nederlands. Wel werd in die tijd met toestemming van de overheid al driftig geëxperimenteerd met vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto), waarbij kinderen al veel jonger, vanaf groep 1 of 2, gedurende maximaal vijftien procent van de tijd in het Engels les krijgen. Dat leek niet echt iets voor ons.
Steeds meer ouders in Nederland kunnen niet wachten om hun kind naar een tweetalige school te sturen en het tweetalig onderwijs is in Nederland dan ook bezig aan een gestage opmars. Zo is de Visserschool in onze buurt, de Amsterdamse Baarsjes, een van de twaalf pilotscholen die de komende jaren tweetalig primair onderwijs zullen aanbieden, waarbij dertig tot vijftig procent van het onderwijs in het Engels wordt gegeven. Dit naar aanleiding van het recente Plan van Aanpak van staatssecretaris Sander Dekker, dat meer ruimte afdwingt voor tweetalig onderwijs op de basisschool onder het motto ‘vroeg geleerd is oud gedaan’. Volgend jaar voegen zich nog eens acht scholen bij deze pilot en veel basisscholen staan te trappelen om mee te mogen doen. Het vroeg vreemdetalenonderwijs waar twee jaar geleden nog mee werd geëxperimenteerd zal binnenkort bovendien worden vastgelegd in een wet waarbij de vijftien-procentregel zal worden bevestigd. Inmiddels zijn er meer dan duizend basisscholen met dit soort vvto.
Ook in het voortgezet onderwijs rukt tweetalig onderwijs op. Op dit moment zijn er 121 tweetalige scholen in het voortgezet onderwijs. Hoewel dit vooral vwo’s zijn en daar de markt voorlopig even verzadigd lijkt (één op de vijf vwo’s biedt tweetalig onderwijs), zit de sterkste groei de afgelopen jaren in de havo’s en vmbo’s. Zo begon het tweetalig vmbo in 2010 met zes scholen. Inmiddels is dit aantal uitgegroeid tot 27, waarvan overigens nog niet alle afdelingen operationeel zijn.
Bij tweetalig onderwijs gaat het in de regel over Engels. Het zijn de ouders die daarom vragen. ‘Scholen laten zich leiden door wat ouders willen’, zegt Stephan Meershoek, hoofd afdeling Netwerken Dienstverlening van het Europees Platform – internationaliseren in onderwijs. ‘En de overheid moedigt dit aan.’ Het Europees Platform wordt gefinancierd door het ministerie van ocw.
Het belang van het Engels, zeker voor een klein land als Nederland, is duidelijk. Globalisering zorgt voor steeds meer grensoverschrijdende handel en communicatie waarvoor de beheersing van het Engels onontbeerlijk is. Even leek het erop dat iedereen Mandarijn moest gaan leren, maar ook in China blijkt Engels in het internationale verkeer de voertaal te blijven, nu Mandarijn voor de meesten te moeilijk blijkt om te leren. Op universiteiten, ook in Nederland, is bijna al het lesmateriaal in het Engels en vrijwel alle colleges worden in het Engels gegeven. Waarom zouden we daar niet beter op aansluiten?
Toch is er ook kritiek. Zo noemde René Appel, hoogleraar algemene taalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, de pilot van Dekker met tweetalige basisscholen in januari in de Volkskrant een ‘ongewenst experiment’. Hij verwijst naar de ‘voortdurende klachten’ in Nederland over de kwaliteit van het onderwijs. ‘De problemen zouden voor een groot deel te wijten zijn aan het niveau van de leerkrachten. In plaats van daar iets aan te doen, verlegt de staatssecretaris de aandacht naar iets anders: de tweetalige school, vooralsnog vooral een hip, eigentijds experiment, dat uiteraard geld gaat kosten.’
Jaap Dronkers, hoogleraar aan de Universiteit van Maastricht en bekend van zijn ranglijsten voor scholen, gooide al een half jaar eerder de knuppel in het hoenderhok en schreef in de Volkskrant over de ‘sluipende invoering van tweetaligheid’. Appel en Dronkers hebben geen hoge pet op van de wetenschappelijke onderzoeken die zouden aantonen dat het Nederlands niet lijdt onder het aanbieden van meer Engels op jongere leeftijd. Zo schreef Appel: ‘Vaak zijn het geïsoleerde experimenten met een specifieke populatie. Mijn wantrouwen wordt gevoed door wat bekend is van het Canadese immersie-onderwijs. In de staat Quebec werd in de jaren zestig een prestigieus, politiek gewenst onderwijsmodel opgezet waarin Engelstalige leerlingen Franstalig onderwijs kregen; ze werden als het ware ondergedompeld in het Frans. Aanvankelijk leken de uitkomsten zeer positief. Later bleek dat heel anders te liggen. Vooral kinderen die sowieso al goed presteerden deden mee aan het experiment en de uitvallers werden buiten de analyses gelaten. Kortom, er bleef een selecte groep over die wel goed móest scoren.’
Ook Dronkers stelt dat de onderzoeken die zijn gedaan in Nederland in opdracht van de overheid, onder anderen door Kees de Bot, hoogleraar toegepaste taalwetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen, ‘geen fatsoenlijke controlegroepen’ hanteren.
Een meer fundamenteel bezwaar gaat om het belang van het Nederlands dat zou worden ondermijnd door het Engels. Appel noemt de ‘continue stroom Engelse leenwoorden’ en de toename van de domeinen waar Engels wordt gesproken, zoals in het hoger onderwijs. ‘De nadruk op Engels, nu al in het basisonderwijs, vormt een reële bedreiging voor het Nederlands als cultuurtaal.’
Aan de telefoon leidt Dronkers mij naar een artikel uit 1991 op zijn website. Toen al schreef hij kritisch over tweetalig onderwijs. ‘Ik ben buitengewoon ambivalent over of dat tweetalige onderwijs nou goed of slecht is’, zegt hij. ‘Er wordt gedaan alsof dit allemaal een technische discussie is, maar dat is niet de enige vraag die gesteld moet worden.’
Wat ouders willen vindt Dronkers niet zo relevant: ‘Het gaat om meer dan een optelsom van individuele wensen. Het is klassiek in de onderwijssociologie: de natiestaat wordt opgebouwd door onderwijs, en taal is een van de essentiële bouwstenen van die natiestaat. Net als het leger. Door meertaligheid bouw je meer onderscheidingen in een samenleving.’ Voorstanders wijzen altijd graag naar Canada, België en Zwitserland waar tweetaligheid de regel is, maar ‘dat zijn heel specifieke verhoudingen met heel specifieke geschiedenissen’, aldus Dronkers. Niet zomaar te vergelijken met Nederland dus.
Het gehamer van Dronkers op het belang van taal voor de natiestaat doet ietwat archaïsch aan. Die natiestaat is toch al lang niet meer ons enige referentiekader? Dronkers reageert: ‘Aan de bovenkant kan dat best waar zijn. Maar hoe nemen we dan die dertig zetels pvv-stemmers mee? We moeten toch inzien dat taal ten minste in het verleden een van de bouwstenen is geweest. En er is onder de groep pvv-stemmers bijna geen beter middel om de angst voor Europa aan te jagen dan Engelstalig onderwijs.’
Waarom zou je op een vmbo-kaderschool Engels leren, vraagt Dronkers zich hardop af. ‘Je zit daar niet omdat je zo goed kunt leren en dan moet je ook nog eens een tweede taal leren. Lang niet iedereen heeft voldoende kapitaal. In de vorm van intelligentie, maar ook in de vorm van hulpbronnen thuis.’ Dronkers vreest een scherpere tweedeling in het onderwijs: ‘Een van de meest problematische gevolgen van het ontstaan van Engelse en Nederlandstalige scholen is de versterking van de sociale segregatie tussen hoog- en laaggeschoolden. Dit probleem wordt door de staatssecretaris weggemoffeld met de verwijzing naar de mogelijke economische voordelen van een tweetalige Nederlandse bevolking.’
Om zijn argument kracht bij te zetten nam Dronkers de twaalf basisscholen uit de pilot van staatssecretaris Dekker onder de loep. Hij vergeleek de maatschappelijke achtergrond daarvan met zowel alle scholen in Nederland als scholen in dezelfde plaats, onder meer op basis van de postcodes van de leerlingen en Cito-scores. Zijn conclusie was dat ‘de twaalf basisscholen tot de betere scholen behoren, zowel qua sociaal-economische samenstelling als qua schoolprestaties, maar tegelijkertijd niet in de absolute top in hun plaatsen staan. Het aanbieden van Engelstalig onderwijs is mogelijk voor deze twaalf scholen een middel om zich beter te positioneren op de leerlingenmarkt van hun plaats.’
Een vergelijkbaar verschijnsel vond plaats in het vwo: Engelstalig onderwijs werd eerst ingevoerd in de subtop en niet in de categoriale gymnasia.
Het lijkt een plausibel verhaal. Toch overtuigt het Rick de Graaff, hoogleraar tweetalig onderwijs aan de Universiteit Utrecht en lector taaldidactiek aan Hogeschool InHolland, niet. ‘Uit alle praktijken en onderzoeken blijkt dat de effecten van tweetalig onderwijs heel positief zijn.’ Volgens De Graaff heeft Dronkers wel een punt, maar dat punt gaat over de toegang van verschillende bevolkingsgroepen tot het onderwijs en níet over tweetalig onderwijs. ‘Die ongelijke toegang is per slot van rekening nu eenmaal de expertise van Dronkers.’ Dat de pilotscholen niet iedereen toegang bieden vindt hij ‘logisch’: het gaat om een voorhoede waarmee je het experiment uitvoert. De pilot ‘vraagt veel van scholen. Dat kun je echt niet alleen maar doen om je profilering te versterken. Ook inhoudelijk moet je er echt mee aan de slag.’
Bovendien wijst De Graaff naar de sterke stijging van tweetalig onderwijs op havo’s en vmbo’s. Tweetalig onderwijs wordt voor een steeds bredere groep leerlingen toegankelijk. De Graaff wil de ideologische discussie die Dronkers voorstelt zeker serieus nemen, maar deze staat niet ‘in de weg aan de uitgangspunten van tweetalig onderwijs’.
Ook Karel Philipsen denkt dat tweetalig onderwijs al lang geen ‘speeltje voor de elite’ meer is. Philipsen is directeur van EarlyBird, het kenniscentrum Engels van het Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam, en medewerker van de beleidsgroep voor de pilot tweetalig primair onderwijs. ‘Engels is gewoon steeds vaker noodzakelijk voor het doen van je werk. In de horeca, in de gezondheidszorg, in de bouw. Leerlingen buiten vwo en havo leren Engels om dat ook later in een beroepsmatige context te gebruiken.’

Ik praat met Barry Laarman, gymleraar op de Hubertus Vakschool, een vmbo-basiskaderschool in Amsterdam-West. De school heeft een tweetalige klas in elk jaar, Laarman geeft gymnastiek in het Engels. Met een aantal andere leraren volgde hij een cursus aan het Hilderstone College in Engeland. Hij vindt het erg leuk, hoewel het in het begin best lastig was: ‘Dan zat ik voor elke gymles na te denken: hoe zeg je dat ook al weer?’ Zo leerde hij dat een valmat crash mat heet en niet fall mat. Er is ook een Australische native speaker die één keer in de week bij hem in de gymles komt en hem tips geeft. ‘Gym is er geschikt voor, dan kun je tegelijk iets laten zien. Wiskunde in het Engels is veel moeilijker’, vertelt Laarman. Ook het koken en bakken, kernvakken op de Hubertus Vakschool, worden aan de tweetalige klas gedeeltelijk in het Engels gegeven.
En dan zijn er nog speciale thema’s. Zo wordt in de onderbouw een high tea voor de ouders georganiseerd; in de bovenbouw is dat een heel Engels buffet met pies en fish and chips. Ten slotte gaan ze regelmatig op excursie. ‘Dan vragen we bijvoorbeeld of iemand van hotel The Grand een rondleiding wil geven in het Engels. Dat vinden die kinderen prachtig. Zo’n hotel past enorm binnen hun beleving.’
Een van de redenen waarom ze met Engels begonnen op de Hubertus Vakschool was dat intakegesprekken op college Airport in Hoofddorp in het Engels worden gevoerd. ‘Meisjes op onze school willen vaak stewardess worden. En ook in de horeca is vaak behoefte aan mensen die Engels spreken.’
Leo van Putten, voorzitter van de landelijke werkgroep tweetalig vmbo, denkt dat de vmbo-leerling, ‘ergerlijk genoeg’, te vaak wordt onderschat. ‘Er zijn meer dan genoeg vmbo-leerlingen die op hun niveau prima kunnen leren en in sommige vakken kunnen excelleren. Een vmbo-leerling is geen blauwdruk, maar een kind van vlees en bloed met goede en minder goede eigenschappen. Er worden door vmbo-leerlingen goede resultaten behaald met Engels, goed bruikbaar in hun carrière en in de vervolgopleiding van hun keuze.’
Dronkers gaat volgens Van Putten ook voorbij aan de toenemende vraag vanuit het bedrijfsleven. Voorafgaand aan de start van het tweetalig vmbo in 2010 werd op verzoek van het Nieuwegeinse Anna van Rijn College en het Europees Platform door de Radboud Universiteit een onderzoek gedaan naar de wenselijkheid en haalbaarheid van tweetalig vmbo. In dat onderzoek werden panelgesprekken gevoerd met vertegenwoordigers uit bedrijfsleven en mbo. ‘Steeds meer bedrijven in de Rotterdamse en Amsterdamse havens, maar ook daarbuiten, vragen om vakmensen met een behoorlijke beheersing van het Engels. In de transport- en logistieke sector met vrachtwagenchauffeurs en technisch personeel is net zo veel behoefte aan een redelijke beheersing van de Engelse taal. Net als in de horeca en het toerisme. Het onthouden van tweetalig onderwijs aan de vmbo-leerling versterkt eerder de sociale segregatie tussen hoog- en laaggeschoolden dan het aanbieden ervan’, aldus Van Putten.
Philipsen mailt me enthousiast dat hij ‘in the thick of things’ is. Hij is het eens met Dronkers dat die fundamentele discussie over tweetalig onderwijs op dit moment nog niet wordt gevoerd. ‘Dronkers vloog het alleen verkeerd in met ongelijkheid.’ Volgens Philipsen is de discussie op dit moment niet meer ‘óf we Engels een belangrijker plek moeten gaan geven in het onderwijs, maar eerder hóe we dat gaan doen’. Zo houdt hij zich zelf bezig met de manier waarop het Engels op basisscholen moet worden georganiseerd. Duidelijk meetbare doelen, leerlijnen, eindtermen, dat is allemaal hard nodig. Philipsen denkt aan een taskforce die dit zou kunnen voorbereiden. ‘Dat kost een beetje geld ja, maar hoeft ook weer niet zo veel te kosten. Het is goed mogelijk om dat met de opgedane kennis in een paar jaar te doen. Voor aardrijkskunde en voor rekenen bestaan ook dergelijke leerlijnen.’
Philipsen is een van de redacteuren van het onlangs verschenen Handboek vroeg vreemdetalenonderwijs. In de inleiding daarvan bespreekt hij de ‘1000 bloemen die bloeien’, waarmee hij al die basisscholen bedoelt die, zonder richtlijnen of wetgeving van de overheid, in de afgelopen jaren op eigen wijze vorm hebben gegeven aan vreemdetalenonderwijs, vooral Engels. ‘Nu wordt het tijd om te snoeien’, zegt hij aan de telefoon. ‘Sommige scholen doen het goed, andere bakken er geen pepernoot van.’
Pilotschool De Lanteerne in Nijmegen is een van de basisscholen waar de invoering van het tweetalig basisonderwijs zeer consciëntieus ter hand is genomen. In 2012 begonnen ze, elk jaar stromen er twaalf tot vijftien kinderen in. Directeur Hans Thissen vertelt er bevlogen over aan de telefoon. ‘Eerst hadden we een wachtlijst en moesten we veel nee verkopen. Omdat we vanaf augustus beginnen met een tweede unit hebben we die wachtlijst grotendeels kunnen opschonen.’ Thissen benadrukt dat op Jenaplanschool De Lanteerne niet alleen Engels wordt aangeboden, maar dat de hele structuur wordt doorbroken. ‘We hebben geen jaarlaag meer, maar organiseren het onderwijs in units die onafhankelijk zijn van leeftijd.’
De school heeft geen last van gebrek aan animo onder de docenten. ‘Kijk, je ziet gewoon veel mensen met een echte passie voor het onderwijs. De werklast is vaak onbehoorlijk groot en dan verliezen ze die passie soms.’ Op De Lanteerne hebben zes leerkrachten zich spontaan aangeboden voor scholing in het Engels. Het geeft een nieuwe stimulans aan die oorspronkelijke passie. In de ogen van Thissen heeft dat ook alles te maken met de nieuwe structuur waarbij drie, vier of vijf leerkrachten gezamenlijk verantwoordelijk worden voor een groep kinderen. Die verandering kreeg een flinke push door de overgang naar tweetalig onderwijs. ‘Het invoeren van het Engels is een enorme booster voor innovatie. Je krijgt een klein groepje dat zich ermee bezig gaat houden en vanuit dat kleine begin komen vanzelf grote veranderingen.’
Om de vruchten van tweetalig onderwijs te kunnen plukken, moet je het blijvend en goed aanbieden. Ron Oostdam, bijzonder hoogleraar onderwijsleerprocessen aan de Universiteit van Amsterdam, schreef in 2009 een prikkelend artikel waarin hij voorstelde een keuze te maken: ofwel Engels in het basisonderwijs laten voor wat het is, of het écht goed doen. Hij gaf zijn bijdrage de titel Push It Or Leave It en verwees daarbij ook expliciet naar de opkomst van Engels op de basisschool. Het lijkt erop dat ‘leave it’ geen optie meer is. Dronkers zegt: ‘Ik vrees dat het zo meteen is ingevoerd en dat de discussie niet op de juiste manier wordt gevoerd. Dit zou een zaak voor de bondskanselier moeten zijn, bij wijze van spreken. In plaats daarvan zitten wij met een vrolijke staatssecretaris die linten doorknipt en een premier die wegduikt als het moeilijk wordt. Of een grapje maakt.’
Iedereen in het veld lijkt het erover eens dat de discussie fundamenteler moet worden gevoerd. Taal gaat altijd om meer dan praktische details. Of zoals Kees de Bot het verwoordt: ‘Taal is emotie.’
De meest fundamentele vraag die moet worden beantwoord is of Dronkers gelijk heeft dat tweetalig onderwijs zal leiden tot ongelijke toegang tot onderwijs. Zo zag ik in New York openbare scholen die tweetalig onderwijs aanboden, maar ook peperdure klasjes Mandarijn voor baby’s. Ouders van alle kinderen, en niet alleen van de elite, zijn zich bewust van de internationaliserende wereld waarin hun kinderen zich zullen moeten redden. Bovendien krijgen steeds meer van die ouders oog voor het algemene ‘tweetaligheidsvoordeel’, zoals dat in andere landen te zien is.
Vroeg Engels leren is een logisch gevolg. Als dit niet wordt aangeboden in het publieke systeem, dan komt het vanzelf naar boven in de vorm van dure privé-schooltjes. Waardoor pas écht ongelijkheid ontstaat. Misschien dan toch maar liever goed doorpakken en zorgen dat álle kinderen tweetalig onderwijs kunnen krijgen.
De meerderheid van de kinderen op de wereld is tweetalig. Waarom zou Nederland zich daar niet bij aansluiten? Natuurlijk moet het historische belang van het Nederlands voor het vormen van onze staat niet worden onderschat. Natuurlijk is taal een onderdeel van onze individuele en collectieve identiteit. Het Nederlands hoeft dan ook niet overboord. Maar aan de andere kant lijkt krampachtig vasthouden aan Nederlands in het onderwijs als gebaar naar pvv-kiezers een ongezonde, paternalistische keuze waarmee de angst voor een veranderende wereld alleen maar wordt bevestigd en ongelijkheid juist wordt bevorderd.
Het tweetaligheidsvoordeel
Hoewel tweetaligheid vroeger wel eens werd gezien als een handicap weten we inmiddels steeds meer over de enorme toegevoegde waarde: niet alleen leren tweetalige kinderen zich uit te drukken in twee talen, ze blijken ook op allerlei cognitieve tests hoger te scoren. Het voordeel blijft bovendien niet beperkt tot kinderen; onder ouderen blijkt tweetaligheid tot op zekere hoogte zelfs te kunnen beschermen tegen de ziekte van Alzheimer.
Tot voor kort werd gedacht dat de cognitieve voordelen vooral te danken waren aan het vermogen om ‘ruis’ uit te schakelen. Maar wetenschapsjournalist Yudhijit Bhattacharjee schreef in The New York Times dat de uitleg van de ‘onderdrukking’ steeds ontoereikender wordt, nu tweetaligen ook beter scoren op tests waarbij het uitschakelen van ‘ruis’ geen rol speelt, zoals het trekken van een lijn tussen oplopende nummers die lukraak over een vel papier zijn verdeeld. Het voordeel lijkt algemener van aard: ‘Een algemene verbetering in het vermogen je omgeving te monitoren.’
Overigens kunnen dit soort observaties niet zomaar worden getransponeerd naar Nederlandse kinderen die Engels leren. Tweetalig opgroeien is iets anders dan Engelse les krijgen op school.