
‘Nergens spijt van’, zeggen vermaarde bejaarden in interviews, ‘want spijt is zinloos.’ Tja, dat is het leven ook, maar toch zijn ze daar lang mee doorgegaan. Hoog op mijn spijtlijstje staat dat ik niet vaker samen gemusiceerd heb, terwijl bij canons in de schoolklas (zingen stond gewoon nog op het rooster) samenklanken al ontroering opriepen. Aan volmaakte uitvoering door ons tienjarigen lag dat bepaald niet – wel aan de geheimzinnige muzenkracht van Erato, Euterpe en Polyhymnia zelf. Bij het afscheid van een dierbare vriend klonk in de aula Schuberts An die Musik, een diep en waar ‘dankgebed’. Voor hem gold dat vooral het luisteren, al kreeg hij een late roeping voor de altviool en vormden we, met nog een vioolspelende vriend, een erbarmelijk strijktrio, dat eens in de maand een onzer echtgenotes tot vlucht naar buiten dwong, maar ons diep gelukkig maakte wanneer een passage zonder al te veel kleerscheuren door was geploeterd. Samen zingen deed ik pas weer dertig jaar na die canons, met een zootje ongeregeld dat de naam ‘koor’ niet verdiende. Juist daarom liet Bernard van Beurden in de jaren tachtig zijn oog op ons vallen voor de reconstructie van een roomse ‘mis met drie heren’, zoals die in jaren vijftig alom werden ‘opgedragen’. Wij zouden in Paradiso het matig getalenteerde parochiekoor ‘spelen’. De paar repetities onder Van Beurden waren verademing: eindelijk concentratie en inzet. Maar op de generale bleek de kunstenaar in Van Beurden het toch gewonnen te hebben van de historicus: elke stemtype kreeg ondersteuning van een zuiver zingende student uit het VU-koor. Dat tilde de Haydn-mis drie treden op, want staand naast een talent zing je klassen beter. Uitzonderlijk genot.
Ik herinnerde me dit doordat Volkskrant-recensent Merlijn Kerkhof de geestige brutaliteit had om een participerend plekje in het Groot Omroepkoor tussen de tenoren te vragen voor de uitvoering van Mahlers Achtste door het Rotterdams Philharmonisch onder Nézet-Séguin. (Met 359 muzikanten in ‘kleine bezetting’ vergeleken bij de uitvoering onder Eduard Flipse in 1954: die dirigeerde er, ook in Rotterdam, 1275). Kerkhof won de halve wereld en mocht meedoen in deze muzikale eredivisie terwijl hij zich als zanger beeldend vergelijkt met ‘de rechtsback van het tweede van Harkemase Boys’. Ik sta linksback in het derde. Maar ook hij moet opgetild zijn door de professionals om hem heen. Na afloop zag hij tranen bij de maestro, die vermoedelijk niet op de hoogte was gesteld van deze embedded operatie, die wel een leuk stuk opleverde.
Die brutaliteit van Kerkhof, ook van zijn grote foto bij dat Mahler-stuk af te scheppen, had me eerder juist geërgerd in een prominent geplaatst stuk waarin hij een demagogische vergelijking maakte tussen het uiterst laagdrempelige De Tiende van Tijl en Podium Witteman. Podium, dat de schotjes tussen genres slecht, terwijl toch ook de meer rigide klassieke-muziek-fanaat regelmatig aan haar of zijn trekken komt – daar deugde volgens hem niets van. Staaltje cultureel populisme uit onverwachte hoek. Maar goed, dat heb ik eerder al geschreven, dus laten we Kerkhof verder Kerkhof. Ik houd van Podium en gebruikte het recent als beeldarchief. Omdat er een documentaire over Noa Wildschut, jong viooltalent, aankomt, en ik geen uitzending met haar als gast had gezien. Ze blijkt er twee keer te zijn geweest.
Eerst is ze, in 2016, vijftien en knalt ze er een heftig Scherzo van Prokofjev uit met oom Yoram Ish-Hurwitz aan de vleugel. In het nagesprek vertelt oom hoe hij bij de eerste keer samen musiceren dacht ‘klein meisje, kleine viool, klep piano dus maar dicht’, waarna me er toch een bak geluid uit het viooltje kwam! Ach, hard krassen kan ik ook – maar als Vera Beths zelf, haar lerares, vertelt dat Noa niet alleen technisch heel goed is (dat zijn er tegenwoordig veel, voegt ze toe), maar dat er bij haar iets uitzonderlijks aan de hand is omdat ze van Beths’ aanwijzingen alles snapt, sterker, alles eigenlijk al weet, dan hebben we dus met een kleine Grote van doen. En dat hadden de kijkers zojuist bevestigd gekregen.
Dat kregen ze vorig jaar weer, toen ze, zestien geworden, in Podium het Rondo uit het Vijfde vioolconcert van Mozart speelde, samen met het Radio Filharmonisch Orkest, waarin haar vader Arjan altist is. De camera pakte herhaald dochter en vader in één shot. Twee keer Noa in Podium, één keer oom, één keer vader: muzikale familie.
Toen ik dat huiswerk deed, had ik de documentaire A Family Quartet van Simonka de Jong al gezien. Daarin komt oom niet eens voor, maar wel, prominent, mama Liora Ish-Hurwitz, vioolpedagoog ,en oudere zus Avigal die ook al fraai viool (tegenwoordig altviool) speelt. En het vreemde is dat ik in de twee korte tafelgesprekken bij Witteman nogal wat dingen hoorde die ik niet wist uit de lange film waarin Noa tussen haar twaalfde en vijftiende van dichtbij wordt gevolgd. Slechte documentaire dus? Nee, maar wel eentje waarin twee keuzes zijn gemaakt: niet Noa is de hoofdpersoon, maar heel het gezin waarin ze opgroeide; en geen informatie door interview of voice-over – alleen nauwgezette registratie. En, niet onbelangrijk, frequent gebruik van familiefilmpjes, waarin de eerste stapjes naar en vele stappen in de muziek zijn vastgelegd door mama en papa. Alsof je een documentaire over puber Anne Sophie Mutter te zien krijgt, die ook nog eens filmpjes uit haar kinderjaren bevat. Voor Mutter mag je alle vioolgiganten invullen, maar ik kies haar omdat ze Noa meerdere keren heeft uitverkoren om samen te musiceren en op tournee te gaan. Als we daar beelden van zien krijgen we geen naam meegeleverd en ik had YouTube nodig om mijn eerste gok (zou dat de vermaarde Anne Sophie kunnen zijn?) bevestigd te zien. Terwijl het aan tafel bij Witteman juist Mutter voor en na is. Noa is lyrisch over haar, zoals ze eigenlijk in die interviews lyrisch over alles is – over de viool, Mozart, haar ouders, docenten, de vele optredens, het reizen – het leven een muziekfeest.
Er is een tegenstelling tussen de volwassen manier waarop ze musiceert en de kinderlijke blijheid met, ja, zowat alles. Gelukkig voor haar, gelukkig voor de ouders, maar misschien net iets minder gelukkig voor Simonka de Jong. Haar film is interessant voor muziekliefhebbers en voor wie geïnteresseerd is in wat het van een gezin vraagt als een kind hoogbegaafd blijkt en de ouders dat talent koesteren en tot carrière willen helpen uitbouwen: gigantisch veel namelijk, alleen al qua tijd. Ze zijn van geen kant te vergelijken met vader Leopold die het talent van Wolfgang en Nannerl uitbraadde – het wordt allemaal met bergen liefde en zorg gedaan. Maar ambitie moet je er wel voor hebben – voor je kind en daarmee voor jezelf.
Het mooie oeuvre van De Jong kennend vraag ik me toch af of ze niet op wat meer weerbarstigheid had gerekend. Alleen al haar drie familiefilms wijzen daarop. Het debuut Tsjechisch Kerstfeest is een röntgenfoto van de stroeve relatie tussen haar moeder en haar tante, in 1968 uit Tsjechoslowakije gevlucht. In Het zwijgen van Loe de Jong onderzoekt ze waarom haar grootvader alles over de oorlog vertelde, maar nauwelijks iets over zijn vermoorde tweelingbroer. In The Only Son portretteert ze de Tibetaanse jongen Pema die klem zit tussen enerzijds zijn analfabete boerenouders in het hooggebergte die verwachten dat hij trouwt en het bedrijfje voortzet, en zijn wens tot zelfontplooiing ten gevolge van jarenlang verblijf in een kindertehuis in Kathmandu, waar hij school ging en de moderniteit leerde kennen. Zeker, in A Family Quartet wordt voelbaar dat het niet altijd leuk is als je zelf een getalenteerd violiste bent, om dan een kleine zus te krijgen die ronduit wonderkind is. En naarmate die zus hoger op de Helicon klimt draait het gezin organisatorisch steeds vaker en sterker om de kleine. In het begin van de documentaire kreeg ik zelfs het gevoel dat het ook niet leuk voor je is als er een film over het hele gezin wordt gemaakt die nooit bedacht zou zijn als je kleine zus niet dat mirakel was. Veel wordt gecompenseerd door de aandacht en liefde van de ouders voor deze Nannerl-Avigal, maar ook dat lijkt deze intelligente meid zich bewust. Er wordt sowieso buitengewoon veel getroeteld, geaaid en geprezen in het gezin: totale tegenpool van het opvoedingstype dat in mijn jeugd heerste. En beter iets teveel dan veel te weinig. Als Avigal een project met muziek voor asielzoekerskinderen opzet en daarmee de Onderwijs Prijs van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen wint, is dat voor iedereen, ook voor de kijker, een verheugend moment. Ze is natuurlijk veel meer dan de grote zus van… Het compenseert ook een tekenende scène waarin ze de familie vertelt hoe na een optreden van Noa lyrische ‘vioolmeisjes’ haar voor Noa aanzagen. ‘Wat heb je gezegd?’ ‘Niks, ik ben weggelopen’. Enfin, de grootste tragedie in de film is dat Noa zich, vlak voor concerten met The Mutter Virtuosi in de VS, letterlijk in de vinger snijdt. Triest voor een geniale puber, aan wie je niet afziet hoe gigantisch veel discipline en zelfdiscipline nodig was om tot dat selecte gezelschap te kunnen horen. IJzersterk is dat op het oog blije kuikentje.
Simonka de Jong, A Family Quartet, NTR Het Uur van de Wolf, donderdag 5 april, NPO 2, 22.55 uur